Afscheid J. (Hans) Hoekert, Thomaskerk 10 mei 2023
Bijdrage Rinse Reeling Brouwer
In de winter 1979-1980 heb ik leervicariaat gelopen in de Paaskerk te Amstelveen met Hans Hoekert als werkbegeleider. Onder de mogelijkheden die de opleiding mij voorhield, koos ik voor deze plek met déze voorganger, om de nestgeur van de Amsterdamse School te ontlopen. Dat bleek een juiste keuze.
Hans reageerde meteen enorm enthousiast op mijn komst – en dat is hij blijven doen; weinigen waren bijvoorbeeld zo euforisch als hij bij de wonderbare geboorte van mijn zoon Pieter, twintig jaar later. Toen, aan het prille begin van onze omgang, betrof zijn enthousiasme mijn theo-politieke opstelling, niet omdat hij die per se deelde, maar omdat hij daarover mooie, intensieve gesprekken voorzag – en die zijn er ook gekomen, in veelvoud.
Mijn stageverslag zette in met een schets van de verandering van de inrichting van de kerkzaal, waarin zich de gemeenteopvatting van Hans weerspiegelde. Daar zag je ook meteen aan, hoe hij de meest uiteenlopende mensen binnen en buiten de gemeente wist aan te spreken op hun plaats in Gods Koninkrijk. Neem het werk van de kleedknoopgroep, dat vóór in de Paaskerk kwam te liggen.
Maar ook mij sprak hij voortdurend aan. Hij sleepte me overal mee heen, tot aan een hoogst vertrouwelijk beraad over een toekomstige reorganisatie in Hervormd Amstelveen toe, over de uitkomst waarvan een forse ruzie ontstond, zodat de aantekeningen die de stagiair voor zichzelf had opgetekend werden opgeëist om te bewijzen wie nu wat had gezegd. Hans zelf had trouwens al snel spijt van zijn toenmalige opstelling, en toen we later samen het Amsterdamse Ministerie van Predikanten modereerden heeft hij altijd geprobeerd, fragmentering in sub-cultuurtjes te voorkomen en – tegelijk provocerend én in grote loyaliteit – in breed collegiaal overleg te zoeken naar een gezamenlijke inzet voor de gehele gemeente in het gemenebest.
Na afloop van zo’n activiteit was het altijd: ‘we moeten nodig napraten’. Niet alleen doen, maar ook tegen elkaar zeggen wat je gedaan hebt en juist daarvan leren voor een beter handelen. Ik heb geprobeerd dat in de omgang met mijn eigen stagiaires over te nemen.
Later kreeg het napraten de vorm van gezamenlijke oudjaarsavonden, bij Hans en Marianne thuis, na bezoek aan een van de korte vieringen, ergens in de stad (maar die waren er tot zijn spijt steeds minder). Stil staan bij de tijd, bij déze tijd, bij dít Jaar onzes Heren, gedragen door een bij uitstek christelijk tijdsbesef. Ook Pieter en zijn jongere zus Judith zijn daarbij welkom geweest. En na de Nieuwjaar toast kreeg ik dan nog een mooi boek mee voor mijn verjaardag (Brodsky’s ‘Herfstkreet van een havik’, Sertillanges over Thomas van Aquino; ‘Christian Architecture in Armenia’).
In onze gezamenlijke Amsterdamse tijd namen we op maandagochtend deel aan het preekteam in De Ark. Hans zocht exegeten op – jawel, van de Amsterdamse school (zoals hij vanuit Spijkenisse met Breukelman had gedaan) – , maar bracht dan wel zijn eigen perspectief in. Op zijn weg, in zijn met-hodos, ging hij nooit van de tekst uit, maar van de apostolische situatie op de straten en de markten, om in die samenhang Mozes en de profeten te bevragen; het is allemaal voorbij met kerk en christendom, zo had hij van Rosenstock geleerd, maar toch kom je al struinend nog van alles aan erfgoed tegen, dat te redden valt, dat zo maar vruchtbaar blijkt te zijn. Zo heeft Hans mij er de jaren door voor behoed, me louter als bevriend Schriftgeleerde op te sluiten in mijn monniken-cel. Want in vriendschap, zo hield hij mij voor, schuilt de sleutel voor universaliteit.[1] In dat aanbod is zijn betekenis voor mij vervat. En die is blijvend.
[1] De vrolijke Schrifgeleerde (bundel voor mijn 60e verjaardag), 38-40.