Wij zijn de blinde darm

W

De hieronder afgedrukte lezing werd 26 februari j.l. gehouden aan de Katholieke Theologische Hogeschool te Amsterdam (KTHA).

Rinse Reeling Brouwer, samen met Franz-Joseph Hirs auteur van De verlossing van ons lichaam was uitgenodigd op een aantal vragen over het boekje in te gaan.

Een vraag naar de gehanteerde theologische methode: lijkt die op het model van de bevrijdingstheologie?

En ontbreekt er niet iets: moeten flikkers niet juist wat meer nadenken over het ‘lichaam’ en bijvoorbeeld het ‘lichaam van Christus’ een wat ‘vleselijker aanzien’ geven?

Is er verwantschap tussen religieus verlangen en erotiek?

Wie het boek niet gelezen heeft zal het verhaal toch goed kunnen volgen, vandaar in Opstand een licht bewerkte versie.

In de flaptekst van ons boekje ‘De verlossing van ons lichaam’ staat onder andere de zin:

‘De auteurs hebben als minnaars van mannen iets over de christelijke leer te zeggen en als minnaars van de christelijke leer iets over mannen’. Allebei de liefdesverklaringen in deze zin moeten serieus genomen worden, anders komen we in spraakverwarringen terecht of zal mijn verhaal nauwelijks te volgen zijn.

Ik ben minnaar van mannen, flikker. Ik ben ook vol van het genot van des Heren Woord, de zaligheid van het overdenken van zijn Weisung.

Vraag me niet, te ‘funderen’ waarom ik verliefd ben.

‘Fundamentaltheologie’, daar geloof ik niet in. Als iemand denkt, dat zoiets als ‘flikkertheologie’ nuttig zou kunnen zijn, van strategisch belang voor dit of dat hoger doel, vergeet het dan maar. Als je de lol in het dogma niet kent, heeft het ook geen zin om met het dogma te gaan sodemieteren.

Ik zie dus af van iedere poging, om anti-dogmatische types warm te maken voor en mee te nemen in mijn betoog.

In de recensie van ons vunzige geschriftje door Frans Bossink in Katharsis werd verwezen naar het spannende verhaal dat Annelies van Heyst hield op de jubileumdag van de Landelijke Werkgroep Geloof en Levensbeschouwing van het COC over ‘het lichaam als des christendoms liefste troetelkind’, (afgedrukt in Opstand 86/6, p3-6). Ik kom daar nog op terug. Ik wil hier vast kwijt, dat ik de opvatting die Annelies daar ten toon spreidt aangaande de taak van de theoloog niet deel. Ze schrijft: ‘Zolang u zich in een kerkelijke moraal gevangen weet moet u in de kerk wezen voor bevrijding uit de knellende greep. Ik zie het als theoloog als mijn taak de schijnbare en echte tegenstrijdigheid van een christelijke opvatting (in dit geval: over het lichaam) in kaart te brengen en me te verhouden tot de vraag waarom het christendom (… ) zolang voor zoveel mensen een bevredigende godsdienst heeft kunnen zijn’. Fascinerende vraag, zonder twijfel, maar in mijn opvatting geen theologische vraag, eerder een (godsdienst-)filosofische of een (godsdienst)wetenschappelijke.

Zegt Annelies: voor dat en dat moet je in de kerk wezen maar niet als je bij mij komt in mijn hoedanigheid als theoloog.

Zeg ik: om bij mij als theoloog te komen zul je bij mij in de kerk moeten wezen.

Kritische bezinning op het dogma uit liefde voor het dogma is een kerkelijke opgave, daarbuiten kan ik me er niets bij voorstellen.

Ik kan me wél voorstellen dat je zo walgt van de kerk dat je je er het liefst buiten opstelt. Maar dan moet je ook verder over God je mond houden. Zo gauw je toch weer het woord ‘god’ in je mond neemt, positief of kritisch Hem en/of Haar verkondigt, spreek je op de een of andere manier toch weer vanuit het een of andere dogma over wie God wel is en wie niet, en val je dus onder de vraagstelling van de kerkelijke dogmatiek.

Sorry, helemaal geen sorry.

Rechtvaardiging

Er is mij gevraagd iets te zeggen over de methode die Franz-Joseph en ik gevolgd hebben.

En dan kom ik meteen al weer in de problemen, die volgen uit het voorafgaande.

Ik zei: ik geloof niet in ‘Fundamentaltheologie’. Maar ik heb het angstige vermoeden, dat met de vraag naar de methode toch op zoiets wordt gedoeld.

Ik weet wel: het model van de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologen….

Willèn wij als flikkertheologen niet ook zoiets als bevrijdingstheologie? Moeten we dat ‘model’ dan niet volgen?

Vaak begint een bevrijdingstheologisch geschrift met zeer uitvoerige en zeer gedegen verhandelingen over voor-vragen, vooral hermeneutische voorvragen.

Heel juist allemaal, ik kan het met een boel overwegingen geheel eens zijn. Maar ja, in hoeverre berusten die overwegingen op een poging om diegenen te overtuigen, die zich juist daardoor in het geheel niet zullen laten overtuigen, op een vorm van apologetiek, die meer geschikt is om je de lust in het theologiseren te ontnemen dan om je er toe in te voeren?

We beginnen ons boekje met een hoofdstuk ‘rechtvaardiging’. Op zichzelf zou die titel nog gelezen kunnen worden in de sfeer die ik zoëven beschreef: een rechtvaardiging tegenover buitenstaanders waarom wij homo’s er mogen zijn zoals wij zijn en waarom wij zouden mogen theologiseren zoals wij theologiseren. De dubbelzinnigheid van de titel is bewust. Je zou het zo kunnen lezen… Maar zie, daar komt Paulus, daar komt Luther en die zeggen: rechtvaardiging is een daad Gods, die heb je helemaal niet zelf in handen, die kan je alleen maar aangezegd worden. Dat heeft niet alleen tot consequentie, dat wij |19| als flikkers hopeloos in het slop raken als we gaan proberen, om naar buiten toe te gaan rechtvaardigen, dat we recht van bestaan hebben.

Maar dat heeft ook consequenties voor de theologische methode. De ‘rechtvaardiging door het ge- loof alleen’ is bij de reformatoren niet zomaar een vernieuwing, een doorgebroken inzicht geweest in een of ander deelstukje van de leer, een vertimmering van het scholastische gebouw in een of ander zijvertrek. Deze herontdekking van een bijbelse waarheid veranderde het hele aangezicht van de totale leer. Dat wij onszelf niet kunnen rechtvaardigen wijzigt niet alleen een stukje van de leer, maar het karakter van de hele Heilige Leer zelf.

Clichees

De eerste dogmatiek die uit de vernieuwingsbeweging van Luther voortkwam waren de ‘loci com- munes’ van Philippus Melanchton. Gemeenplaatsen. Clichees. Christelijke clichees. Die ging die Melanchton na, een voor een.

Wie van ons boekje alleen de inhoudsopgave leest ziet dat dat ook onze methode is: ‘rechtvaardiging’, ‘verbond’, voleinding’ – wat zijn dat anders dan clichees vooral uit de doorsnee calvinistische preek, die in andere christelijke kerken echter niet ontbreken?

‘Roeping’, is dat geen clichee van de Evangelische Alliantie, dat echter ook geen enkele andere kerk onbekend is?

‘Uittocht’, is dat niet het lievelingswoord van al wat zich progressief en basis acht, maar dat toch nergens anders kan ontbreken, omdat nu eenmaal in iedere bijbel op iedere lezenaar of kansel het boek exodus te vinden is?

Alleen de titel van ons tweede hoofdstuk, ‘niet manlijk, niet vrouwlijk’, wijkt wat af. Achteraf gezien hadden we misschien beter voor een opschrift als ‘beeld Gods’ kunnen kiezen.

Onze methode? We zijn maar eens wat clichees nagegaan, die je in het geestelijke en vrome taalgebruik van links en rechts voortdurend hoort, en zijn naar aanleiding van deze clichees stap voor stap nagegaan, wat zij in hun bijbelse oorsprong, in hun dogmatische strekking, in hun betekenis voor de bevrijding van flikkers in zich hebben.

Er zit wel een orde in. Een volg-orde vooral.

We behandelen ze niet in willekeurige volgorde. Hoewel die orde toch ook al weer voor een goed deel met de traditie gegeven is. Maar, als we hadden moeten afwijken, dan hadden we het niet nagelaten en dan hadden we ook verantwoord waarom.

Maar: er zit alweer geen rangorde in. Geen hiërarchie. De roeping is niet hoger dan de uittocht maar de uittocht is ook niet hoger dan de roeping. Wat we bieden, is geen systeem, voor zover onder een systeem valt te verstaan: een fundamenteel opgebouwde uiteenzetting, waar van uit bepaalde principes logisch, en systematisch bepaalde consequenties volgen, waar de innerlijke drang van de opbouw alles zijn plaats toewijst. Waar ledere hiërarchie in de kerk wordt afgezworen, daar dient ook met iedere hiërarchie in de kerkelijke leer te worden gebroken.

Er is aangekondigd, dat ik zou spreken over ‘mijn’ ontwerp van een flikkertheologie’. Ontwerp? Een kathedralenbouwer? Een SUMMA THEOLOGlAE CONTRA-NATURALIS, – dat is niet wat we hebben willen schrijven

Armen en flikkers

Loci communes dus. Wandelen van de ene gemeenplaats naar de andere, en nieuwsgierig kijken wat je van plaats tot plaats nu weer te wachten staat.

Toch, ik moet toegeven: het woord ‘locus’ betekent in de theologie toch nog iets anders.

En hier moet ik de bevrijdingstheologie gelijk geven: locus * plaats. In de twee/derde wereld zeggen ze dan: de enige plaats van waar uit voor Gods aangezicht waarachtig theologie bedreven kan worden is de plaats van de ‘arme’.

Schrik. ‘Armen’, in de zin van behoeftig, gebrekkig, hongerig, zonder huis en zonder bestaanszekerheid, zijn de meeste van ons westerse flikkers niet. Dat moet ook maar rustig of veeleer onrustig zo blijven staan.

Tegelijk is het de vraag, of het bijbelse woord, waarop hier gedoeld wordt, namelijk ‘oni’, het beste met ‘arme’ is weer te geven. Het hebreeuwse ‘dal’ lijkt me zich daar beter voor te lenen. Buber en Rosenzweig vertalen ‘oni’ met: ‘gebeugte’, nedergebogene, vernederde, verdrukte. In het verlengde daarvan dan: de ‘ana’,’ – meestal vertaald als: de ‘zachtmoedige’, maar dat kan nog teveel op een morele kwaliteit duiden, waar het niet allereerst om gaat – liever: diegene die met de neergebogene meebuigt, die zichzelf opstelt naast de vernederde, met deze de klap- pen opvangt en zo de solidariteit leert.

Voorsprong

In zekere zin en tot op zekere hoogte zijn wij flikkers dat ook: verdrukten. Want wij lopen kans op het ontmoeten van potenrammers, op uitsluiting uit familie, werkkring of woonomgeving, we vallen buiten de juridisch en sociaal voordelige boot van het huwelijk, er sluimert een haat tegen ons in het collectief onbewuste die in tijden van nood gemobiliseerd kan worden en zo verder.

In zekere zin en tot op zekere hoogte zijn wij zelf dus een locus in de Heilige Leer, niet naar onze ‘deugden’ of veeleer ondeugden, maar naar onze objectieve maatschappelijke positie.

Die locus is de klassieke locus van de cognitio Dei, de kenleer. Wie kan de God van Israel kennen? Diegene die in de benauwdheid is als de kinderen Israels in Egypte, die uit de diepten der benauwdheid schreeuwt en in de hoogste hemelen gehoord wordt.

De kennisse Gods is in eerste instantie een zaak van de ‘oni’, de neergebogene, en dan vervolgens ook van de ‘anaw’, ‘diegene die zich met de zaak van de vernederde vereenzelvigt en de passie beoefent als een actie tot bevrijding uit de benauwdheid.

Niet in zekere, maar in eigenlijke zin en niet tot op zekere hoogte maar krachtens zijn ‘verhoging’ als bij uitstek ‘vernederde’ is de Messias Zelf de ‘oni’ en de ‘anaw’. Het ware subject van de godskennis kan slechts diegene zijn, die, zelf verkiezende God, bij uitstek de verworpene is geworden.

Maar in de Messias zijn toch alle verdrukten mede begrepen.

De locus, de plaats in de zin van: de objectieve maatschappelijke positie van de verdrukten, dus ook van flikkers, geeft een kentheoretische voorsprong in het onderkennen van de messiaanse wegen van bevrijding, waar het in het verhaal van de christelijke theologie om gaat. |21|

Er is me gevraagd, iets te zeggen over de vraag: ‘Wat wij toe te voegen hebben aan de theologie?’

Mijn antwoord zou dus luiden: allereerst onszelf. Zoals we zijn, in ons objectieve zijn. Als flikkers. Met dan vervolgens ook de maatschappelijke ervaringen, die deze verdrukte positie met zich meebrengt, het gescherpte oog voor het onderdrukkend karakter van de normaliteit, van andersmans vanzelfsprekendheden.

Wij zijn niet het ‘subject’ van de theologie. Dat is alleen de Messias zelf. Maar we zijn wel in dat ene ware Subject begrepen. En misschien begrijpen we er toch een ietsjepietsje meer van, dan de heteroman, die altijd recht op en neer is gegaan zonder zich van de kritiek van vrouwen iets te hebben aangetrokken, die dagelijks moppen tapt over nichten zonder er ooit een gesproken te hebben, die denkt dat alles best zit met zijn huwelijk totdat dat van de ene dag op de andere niet zo blijkt te zijn.

Wat we ‘toevoegen’ is niet een of andere diepzinnigheid, een systematische vondst, een geniale constructie. Wat we ‘toevoegen’ dat zijn we zelf.

Alleen al door onze aanwezigheid in de theologie onthullen we, dat en in hoeverre de meeste theologie tot nu toe, grotendeels onbewust, hetero-theologie is.

Alleen al door onze aanwezigheid zijn we een vraag aan de vertogen over het ‘natuurlijk’ karakter van de verhoudingen van man en vrouw, die plegen te worden gelegitimeerd als ‘geschapen van den beginne’, zijn we een vraag aan de fraaie betogen over de verhouding van Christus en de gemeente als bruid en bruidegom – want door er te zijn en te zeggen dat we er zijn, verstoren we wellicht reeds het huwelijksfeest – je, of we zijn builengesloten gasten die toch de vraag vertegenwoordigen of Christus niet allereerst voor hen die buitengesloten zijn gestorven is.

Wat voegen wij toe aan de theologie?

Het woord ‘toevoegen’ zit ook in de naam ‘Jozef’. Wat voegt hij toe aan de zonen van Jacob / Israel? Het verhaal van de put: uit de weg geruimd, verkocht, de wèg op gestuurd in de richting van het doodsrijk, – niettemin tot zegen van al zijn broeders.

Het is alles een gelijkenis.

Lichaam van Christus

Nu vraagt Frans Bossink in zijn recensie: ja, maar zijn jullie niet nog wat vergeten, als je het hebt over wat flikkers kunnen ‘toevoegen’ aan de theologie? En dan noemt hij twee voorbeelden.

Voor het eerste voorbeeld verwijst hij naar het al genoemde verhaal van Annelies van Heyst: misschien, zei zij, is het christendom toch wel minder ‘lichaamsvijandig’ dan men meestal in de feministische theologie en de flikkertheologie zegt dat het is.

In elk geval kan het goed zijn, op het ‘lichaam’ nader in te gaan, ja, zelfs op het ‘lichaam van Christus’, en, zegt Frans, dat een wat ‘vleselijker aanzien te geven’.

Hier lopen als ik het wel heb enige vragen door elkaar heen. Ten eerste het verhaal van Annelies.

Ik lees haar bijdrage als een nuttige correctie op het gebruikelijke spreken over de verhouding van het christendom tot het lichaam. Vaak krijg je de indruk, dat een idealistisch vertoog, zoals dat door de eeuwen heen geklonken heeft, helemaal niets over het lichaam zou zeggen. Integendeel, zegt Annelies, juist zo’n vertoog produceert een heel bepaalde verhouding tot het |21| lichaam.

Het is zoiets als de stelling van Foucault: denk niet dat in de zogenaamde ‘victoriaanse tijd’ sexualiteit nauwelijks bestond. Nee, juist door het eindeloos te verzwijgen en door het tot geheimzone te maken, is bij uitstek sexualiteit geproduceerd.

Ook een anti-lijfpolitiek is een lijfpolitieke strategie.

Verschillende lijfpolitieke strategieën brengen verschillende disciplineringen met zich mee.

Pas op, om te snel een nieuwe strategie een ‘bevrijdend’ karakter toe te kennen, want je zou wel eens in de val van nieuwe disciplineringen en nieuwe uitsluitingen kunnen zijn gevallen. Allemaal heel nuttige waarschuwingen. |22|

Maar eerlijk gezegd kan ik daarin geen aansporing zien om positiever te gaan spreken over een aantal traditionele christelijke aanroepingen die een verhouding tot het lichaam produceren.

Dan, ik denk, echt een heel ander punt: waarom zeggen we zo weinig over het overgeleverde beeld van het ‘lichaam van Christus’? Ook een locus communis, zonder twijfel.

Nu, ik wil er wel iets over zeggen. En ik moet bekennen, dat ik nogal een weerzin heb tegen het beeld. Niet, dat er niet zinvol over te spreken zou zijn, maar de noodzaak van een grote schoonmaak is hier wel heel radikaal.

Zeker in de Rooms-Katholieke leer sinds waarschijnlijk ongeveer de franse revolutie, maar toch ook in parallelle protestantse anti-revolutionaire stromingen, is het, vooral door de romantiek geliefd geworden, beeld van het lichaam van Christus verbonden met een organische en corporatistische ecclesiologie niet alleen, maar ook maatschappijtheorie.

De tenen van het lichaam kunnen niet zonder hoofd en het hoofd niet zonder de tenen. Daar zit een beetje een kritisch moment in, voorzover het hoofd de tenen nog wel eens wil vergeten. Niettemin blijft het hoofd in hiërarchie ‘natuurlijk’ (!) wel boven de tenen staan. “We hebben elkaar allemaal nodig”. Dat is tegen de vrije concurrentie, dat is ‘anti-kapitalistisch’. Jawel. Maar het is ook tegen de klassestrijd van onder, tegen de rode scheurmakers, tegen alle schismatici die met het communisme heulen.

Voor het organisme heeft alles zijn functie. Staking is dan uit den boze, want ieder orgaan moet zijn functie wel blijven beoefenen. Alles is zinvol, alles heeft zijn nut, boven en onder. Deze leer heeft vanzelfsprekend ook een sexepolitieke kant. De vrouw wordt zeer geëerd, heeft een uiterst nuttige organische functie, maar ze moet natuurlijk wel bij het ‘typisch vrouwelijke’ blijven, en het hoofd van het lichaam blijft de man. Man en vrouw zijn nuttig, ze hebben allebei hun rol in de voortplanting.

Homo’s niet. Planten wij ons niet voort? Nou, ze moesten eens weten…..

Maar als we het doen, dan heeft het geen organische plaats, noch in ons eigen bestaan noch in het bestaan van de mensheid. Wij zijn een nutteloos lid van het lichaam. En wat nutteloos is, hak het af!

Mij dunkt, Ratzinger, Simonis, vanuit de leer van de kerk der eeuwen, de leer van het corporatisme hebben ze gelijk. Je kan nou wel proberen, om ook binnen het denkraam van die leer aan het homoseksuele bestaan een ‘nuttige functie’ toe te kennen – John McNeill heeft het geprobeerd, hij is toch bij Rome voor de bijl gegaan en dat is ook volstrekt consequent en volstrekt logisch!

Als wij flikkers al een lid zijn van het lichaam waarin ieder orgaan zijn eigen nuttige functie vervuld, dan zou je moeten zeggen:

Wij zijn de blinde darm.

Als een kardinaal dan zegt: opereren dat ding – wie kan dat verbieden of voor onzinnig verklaren?

Er is maar een antwoord mogelijk: de hele leer van het corpus mysticus Christi (het mystieke lichaam van Christus) voor ketters verklaren.

Daarom hebben wij het er niet over. 

Religie en Erotiek

Genoeg over deze vervelende dingen.

Ik kom bij de tweede vraag van Frans. Iets dat hij bij ons mist. Ik citeer:

“Als je het over roeping hebt, hoef je je denk ik niet te beperken tot bevrijding uit religieus gelegitimeerde, knellende menselijke omgangsvormen en patronen. Een herontdekking van verwantschap of gelijkenis tussen religieus verlangen en erotiek zou ook niet gek zijn”.

Ik wil daar eerst een kritische kanttekening bij maken, vervolgens wil ik er positief over doordenken.

Eerst dan toch maar de kritische kanttekening: “Verwantschap of gelijkenis tussen religieus verlangen en erotiek”.

Jawel!

Godsdienstpsychologisch, godsdienstfenomenologisch, theologisch helemaal juist!

Alleen, kan dat niet wat gekwalificeerder uitgedrukt worden?

Welke religie?

Welke erotiek?

Ook het verlangen naar de Baäl was zonder twijfel behalve een religieus verlangen ook een erotisch verlangen. Toch verlangde Elia de vernietiging van de Baäl.

Ook in een kerkdienst bij ultra-bevindelijke gereformeerde mystici kan je soms mannen een kwar- tier lang kreunend en kermend horen bidden, zo, dat je er van overtuigd bent dat ze klaar aan het komen zijn – en toch ben ik er van overtuigd dat hun sexualiteit en hun eros volstrekst verknipt en onbevrijd in elkaar steekt.

De ene God is de andere niet, de ene eros is de andere niet.

Vervolgens het ‘positief doordenken’ over de suggestie van Frans. Hij verwijst naar het Hooglied, het ‘lied der liederen’, dat, zegt hij, ‘altijd op tweevoudige wijze gelezen is, heel |23| erotisch en heel geestelijk’. (Dat ‘altijd’ klinkt me trouwens te optimistisch. Er is ook veel anti-erotiek geweest in de geschiedenis van de exegese, zowel in de oude synagoge en de oude kerk als bij moderne kleinburgerlijke commentatoren).

Het lijkt me een mooi iets, te besluiten met een paar losse opmerkingen over dit Hooglied.

Het komt in de ‘verlossing van ons lichaam’ wel voor (p. 84: “een lofzang op lijven, op vrijen en genieten”), maar het is waar: veel hebben Franz-Joseph en ik er niet over gezegd.

Wat valt me in dit lied op, afgezien van maar ook juist vanuit mijn eigen homo-erotische praxis?

Zes punten heb ik daarover genoteerd (zie niet voor alle zes, maar wel voor meerdere ervan: het artikel van Rochus Zuurmond in ‘Werkschrift’ 4 (1983) 1, pp. 19-26).

Hooglied

1. We moeten bij lezing van het Hooglied serieus nemen hetgeen Michel Foucault in “Histoire de la sexualite 1: la volonte de savoir” heeft geschreven over het fundamentele en structurele verschil tussen de “ars erotica”, zoals vele maatschappijvormen die gekend hebben en kennen, aan de ene kant, en het modern-westerse begrip van sexualiteit zoals zich dat (na een lange voorgeschiedenis) vooral sinds de Verlichting in onze zielen, in onze verlangensstructuur heeft gevestigd. Het Hooglied is een schoolvoorbeeld van ars erotica. Een ‘sexuele identiteit’ zal je er vergeefs in zoeken. Deze erotische wereld staat zo ver van de onze, is ons even zo vreemd, als, bijvoorbeeld, de antieke slavenhoudersmaatschappij staat van onze ‘vrije markteconomie’. Dat moeten we goed beseffen bij het bijbellezen, willen we werkelijk nog iets anders te horen krijgen dan een projectie van de verlangens van onze sexualiteit, die niet die van de teksten is.

2. De kopjes die het Nederlands Bijbelgenootschap in zijn vertaling heeft aangebracht zijn zeer ver- warrend: ‘liefdesdroom der bruid’, ‘de bruiloftsstoet’, ‘beurtzang van bruid en bruidegom’ en zo verder. Deze kopjes veronderstellen de ambiance van een huwelijk. In feite is daar geen sprake van. “Van huwelijksplannen of andere duurzame relaties horen we niets”, schreven we al.

3. Sterker nog: ze krijgen elkaar niet! De hele bundel liederen is een voortdurend zoeken, vinden en elkaar weer verliezen. In opperste verrukking en in uiterste wanhoop zijn. Aantrekken en afstoten. Aan het eind zijn we schijnbaar weer net zo ver als aan het begin.

Mijn catechesanten vonden dat een reden om het hele boek waardeloos te vinden: al heb je telkens een ander, je moet toch een ‘vaste verkering’ hebben. Zonder dat gaat het niet. Toch heeft de eros, het verlangen in dit liefdeslied bij uitstek juist die vorm, dat het telkens weer zonder dat gaat.

4. De twee geliefden zijn ‘koning’ en’koninginnetje’, respectievelijk (maar dat ligt in oud-oosters besef dicht bij elkaar) ‘herder’ en ‘herderinnetje’, zijn ‘koning Salomo en zijn geliefde’. Dit alles is spel. Niet onverschillig, o nee, het hoort juist tot de structuur van deze eros dat er voortdurend dit spelletje wordt gespeeld. “Zullen we spelen dat jij mijn prins bent?” “Schat, je bent toch mijn prins…” 

In de straighte sex is hier weinig van over.

Ik zou denken: meer in de camp, zoals we dat in de homo-wereld kennen: een macho snor van wie helemaal geen hetero is, het leer van een motorrijder die toch meisje en zusje is voor zijn vriendjes, het voortdurend ontregelen van de sexeconventies en sexerollen. Iets van ars erotica in het nichtenleven.

5. Het erotisch spel is bedreigd, bestaat in een wereld die uitgerekend dit leven niet wil:

Hooglied 5:7:

“De wachters, die in de stad de ronde deden,

troffen mij aan,

zij sloegen mij, verwondden mij, 

zij rukten mij het overkleed af, 

de wachters van de muren”.

Mutatis mutandis: potenrammers! En wel, gelegitimeerde potenrammerij. Want ‘wachters’ zijn ambtenaren in functie. De Gestapo op straat.

6. Lijfelijk, erotisch lezen, genieten van mannenlijven, van opsmuk, van make-up beschrijvingen, van het onbevredigd en onbevredigbare verlangen van het lichaam en transcendentie. Ja, daar wil ik Frans in bijvallen.

Het is geheel en al wat dan heet het ‘gewone’, het lijfelijke leven. Maar juist dat gewone heeft het vreemde, ongekende, verrassende, extatische in zich.

Niet, dat hier op enigerlei wijze het religieuze als zodanig ter sprake komt. Niet, dat het religieuze hier ook maar een moment een afgezonderd gebied kan wezen dat in zichzelf eerbied vraagt. Het vreemde, het bijzondere, waar de religie van spreekt, is hier het geheim van het zogenaamd gewone.

De ars erotica, het spel, the camp in het Hooglied loopt vooruit, bezingt reeds, zo proef ik, de opheffing van de religie die ons in Gods koninkrijk beloofd is.


R.H. Reeling Brouwer,

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie