Wessel ten Boom

W

DE HERWAARDERING VAN HET SYSTEEM

Rinse Reeling Brouwer pleit voor nieuwe dienstbaarheid in de theologie

Als iemand beweert dat God nooit is vast te leggen in een of ander menselijk systeem, krijgt hij zeker vandaag de dag de handen al gauw op elkaar. God en een systeem – is dat niet net zoiets als zonlicht vangen in een dichte eikenhouten kist? Systemen pretenderen ordening, overzicht, beheersing, ja, controle – maar laat het geloof zich wel beheersen, laat God zich controleren? Onlangs verscheen een boek waarin een nieuwe lans wordt gebroken voor theologische systematiek. Niet om te heersen, maar juist omwille van de dienstbaarheid van de theologie.

Door Wessel ten Boom

Dr. R. Reeling Brouwer (1953) zat als student aan de voeten van de befaamde Amsterdamse bijbels-theoloog Frans Breukelman, die met zijn oudtestamentische vertolking van de theologie van Karl Barth meerdere generaties blijvend heeft geïnspireerd. Hij promoveerde op een systematische vergelijking tussen Karl Barth en Karl Marx, schreef eind jaren negentig een boek over ‘De God van Spinoza’ waarin hij diepzinnig met het marxisme afrekende, en publiceerde verder onder andere (reeds in 2004!) een uitstekende inleiding op nieuw vertaalde teksten van Calvijn. Sinds 1997 is hij docent theologiegeschiedenis en symboliek aan de Protestantse Theologische Universiteit (locatie Kampen). Jongstleden vrijdag 27 maart werd van zijn hand een boek gepresenteerd waaruit, naast zijn rijke kennis, opnieuw zijn liefde voor grote, systematische denkers blijkt. Deze presentatie vond plaats in het gebouw van de LOI in Leiderdorp, waarmee Kampen ‘online’ is voor een bachelor (eerste fase) theologie. Collega De Kruijf, hoogleraar christelijke ethiek van de PThU, locatie Leiden, nam het boek in ontvangst en Dr. Stephan van Erp (Radboud Universiteit Nijmegen) gaf een reactie van rooms-katholieke zijde. Iets van de pretentie van dit boek wordt daarmee zichtbaar: het wil dienstbaar zijn aan de Protestante Kerk en zoekt een brede, oecumenische verantwoording. Dat nam niet weg overigens dat Van Erp het een zéér protestants boek noemde, en zijn hoofd boog voor zoveel godgeleerdheid.

Reeling Brouwer heeft voor zijn boek een flink aantal teksten uit de oude en recente kerkgeschiedenis verzameld die, hoe uiteenlopend verder ook, steeds weer het probleem van de theologische systematiek aan de orde stellen. Het is de interne noodzaak van de kerk om zich (bijbels, rationeel, cultureel) te verantwoorden, dus om haar eigen geloof te begrijpen. Zo komt zij vanzelf tot een systematische aanpak van haar stof.  Naar binnen toe, om allen die door de doopvont zijn heengegaan te onderwijzen in de regel van het geloof, de regula fidei; dus: hoe moet ik leven, hoe moet ik lezen, wat mag ik hopen? Een verantwoording waaruit de catechese is ontstaan. Maar het gaat ook om verantwoording naar buiten toe, om tegenover allen buiten de kerk openlijk en redelijk verantwoording af te leggen van het geloof. Hier zie je de dogmatiek ontstaan, in gesprek met ‘Joden’ en ‘heidenen’, met de wereld en de tijdgeest. Steeds weer zijn er intellectueel begaafden binnen de kerken geweest, die de noodzaak tot deze verantwoording hebben aangevoeld en op zich genomen. En het is duidelijk dat de schrijver zich voor alles bij hén thuis voelt.

Een bont gezelschap passeert de revue. Tamelijk onbekenden zoals Johannes Damascenus (ong. 675-750), die in een klooster tussen Jeruzalem en de Dode zee het dogmatische patroon van de oosterse orthodoxie zou vastleggen, of Petrus Lombardus die in de 12e eeuw in Parijs hetzelfde deed voor de theologie van het Westen; maar ook is daar de Friese, orthodox-bevindelijke hoogleraar Johannes à Marck (1656-1731) in wiens samenvatting van de (calvinistische) leer de vragen van de nieuwe tijd zich reeds volop aandienen. Dan zijn er de wat meer bekenden, zoals Philippus Melanchton, broeder en studievriend van Luther, naast hem in Wittenberg begraven, die in 1521 de eerste ‘protestantse dogmatiek’ schreef; Friedrich Schleiermacher, de piëtistische romanticus in Berlijn, wiens Christlicher Glaube uit 1830 dé horizon zou worden voor de eeuw die erop volgde, zo goed als de Berlijnse Adolf von Harnack, die met zijn dikke ‘Leerboek der dogmengeschiedenis’ aan het begin van de 20e eeuw tot een onorthodoxe interpretatie van de kerkgeschiedenis komt. En dan zijn er natuurlijk nog de zéér bekenden, zoals kerkvader Augustinus (354-430), weliswaar geen systematicus, maar wel degene die de denkvormen van de westerse theologie vergaand heeft bepaald; Thomas van Aquino (13e eeuw) die met zijn klassieke dogmatiek, waarin hij de Griekse filosoof Aristoteles met het christelijk geloof verzoent, hét theologische hoogtepunt van de Middeleeuwen vormt; niet te vergeten Calvijn, de reformator van de tweede generatie, die op een geniale wijze het Lutherse ‘dynamiet’ van de rechtvaardiging van de goddeloze in de breedte weet te trekken en in aansluiting aan de Schrift de kerk hervormt; maar ook Karl Barth (1886-1968) verdient ruime aandacht als iemand die de christelijke dogmatiek radicaal herschrijft rondom Gods openbaring in Jezus Christus, in samenhang met zijn kritiek op de ‘verburgerlijkte’ kerk. Van al deze mensen worden in kleine letter en kolomsgewijs in het Nederlands teksten afgedrukt (veelal door de auteur zelf vertaald, wat een enorm karwei moet zijn geweest!), terwijl in de kolom ernaast in grotere letter commentaar wordt gegeven. Een wijze waarop de Joodse geleerde Rasji de talmoed bijvoorbeeld becommentarieerde, en waaruit niet alleen didactische handigheid, maar ook eerbied voor de ‘vaderen’ spreekt.

Het voert te ver om op al deze verschillende systeemdenkers in te gaan, maar kenmerkend voor de manier waarop Reeling Brouwer zijn stof behandelt is de omgang met het ‘raadsel’ van Thomas van Aquino. In december 1273 breekt deze zeer geleerde Dominicaan zijn grote werk zonder enige verklaring af, om een jaar later, slechts 50 jaar oud, te overlijden. Is Thomas overwerkt geraakt? Kreeg hij een beroerte? Of kwam hij tot het deemoedige inzicht dat het schrijven van een allesomvattende dogmatiek te hoog gegrepen is? Anders dan bij velen heeft dit voorval bij Reeling Brouwer geen enkele betekenis. Bij de presentatie van zijn boek zei hij ook bewust geen portretten van theologen te hebben willen geven. Het gaat hem, in de geliefde woorden van Frans Breukelman, om de sacra doctrina, de heilige leer van de kerk. Specifieker gezegd: om een aantal grondvormen waarin deze leer systematisch wordt uiteengezet. Een zakelijk aanpak die wat mij betreft alle lof verdient. Geen enkele kerk kan zich de luxe veroorloven zonder ‘dogmatiek’ door het leven te gaan. Maar hier beginnen ook wat vragen bij het boek.

Reeling Brouwer laat steeds op knappe en overtuigende wijze zien hoe de keuze voor een bepaalde systematische vorm samenhangt met de inhoudelijke beslissingen die de desbetreffende theoloog (of zijn tijdvak) neemt. De ‘kathedrale gestalte’ van de dogmatiek van Thomas (waarvan de spits dan ontbreekt…) is uiteraard niet los te zien van het harmonische denken over natuur en genade en de almacht van de middeleeuwse kerk – terwijl de vroege dogmatiek van Melanchton na Luthers ontdekking van de genade in plaats van de goede werken juist helemaal is opgebouwd vanuit de tegenstelling tussen wet en evangelie. Reeling Brouwer weet in dit soort historische inleidingen zijn denkers helder en bondig te schetsen. Ze lezen als een trein. Maar daar waar de historicus een volbloed dogmaticus en dus commentator wordt, gaat het toch wat moeizamer. Men proeft een ambivalentie tussen enerzijds het enorme ontzag voor de ‘grote jongens’ en hun systemen, allen in de weer met de heilige leer, met de angst hun tekort te doen, en anderzijds is daar nog steeds de leerling van Breukelman die, zoals bekend, het als een vriendelijke maar besliste ketterjager niet kon laten in alle systemen vóór Karl Barth ernstige afwijkingen te zien. Deze adoratie van Karl Barth deelt Reeling Brouwer (gelukkig) niet meer. Maar de drift van zijn leraar om aan de hand van theologische systematieken ‘ongeloof’ op te sporen omdat er bij de (onveranderlijke?) sacra doctrina eigenlijk maar één systeem past, lijkt tussen de kolommen door nog volop aanwezig te zijn. Met als gevolg dat het boek ietwat wankelt tussen het wel erg serieus nemen van de verschillende systematieken én een wat al te direct interveniëren in de tekst, alsof tekst en commentator vanuit dezelfde heilige leer naar hetzelfde systeem op zoek zijn. Maar is dat wel zo? Zou de auteur dit idee hebben losgelaten, hij had zijn geliefde theologen met meer afstand kunnen zien en hun daarmee ook meer ruimte kunnen gunnen.

Dezelfde problematiek zien we in het concept van dogmatische ‘grondvormen’. Deze term suggereert alsof er een beperkt aantal dogmatische grondvormen zijn, die telkens weer terugkeren. Toch is dat de laatste conclusie die je als lezer trekt: met werkelijk aanstekelijke vreugde weet de schrijver al zijn ‘helden’ voor het voetlicht te brengen met steeds een nieuw, origineel en imponerend systeem, zónder juist grote lijnen te willen trekken, zoals daar bijvoorbeeld is een drieledige, trinitarische grondvorm (zoals bij Thomas, Schleiermacher en Barth bij wie God en de wereld uiteindelijk corresponderen met elkaar), en een tweeledige, dualistische grondvorm (zoals bij Augustinus, Melanchton en Harnack waar God en mens tegengesteld zijn); of een bijbels-theologische en een speculatieve grondvorm, of een protestantse grondvorm tegenover een ‘roomse’. Dit soort grondvormen bedoelt Reeling Brouwer blijkbaar niet. Het lijkt dan ook te gaan om meerdere modellen die allemaal grondig op zoek zijn naar de enige, ware grondvorm van de christelijke leer, die nog steeds niet bereikt is.

Veelzeggend en mooi is wat dat betreft de behandeling van de twee theologen met wie Reeling Brouwer opent en afsluit: de Griekse Origenes, lang na zijn dood (wsch. 254) tot ketter verklaard, die een ‘valse start’ heeft gegeven voor de dogmatiek, en Friedrich-Wilhelm Marquardt (1928-2002) die zich in zijn ‘theologie na Auschwitz’ zelf tot een ‘ketter’ verklaarde en geen andere mogelijkheid voor de theologie meer zag dan het loslaten van het christelijke ‘systeem’ van waarheid. Aan de rand van alle systeemdenkers zet Reeling Brouwer deze twee figuren als het ware neer. Enerzijds laten zij zien hoezeer het er in de theologie om spant en men uít het systeem kan vallen, in zijn hartstochtelijk zoeken naar waarheid en verantwoording. De regula fidei en de sacra doctrina hebben hun grénzen. Maar ook staan zij als het ware als engelen op wacht om nooit te vergeten hoe elke theologische systematiek mensenwerk is, en het niet de dogmatiek, maar de Here God is die oordeelt over geloof en ongeloof, orthodoxie en valse leer. Want dat juist zij zeer toegewijde en ‘God-minnende’ theologen waren wordt door de auteur overtuigend neergezet.

Wie nog steeds meent dat dogmatiek saai en eentonig is, leze dit boek. Maar ook wie een hekel heeft aan systematiek. Want wie dit boek goed tot zich door laat dringen zal merken dat het de auteur, als het er op aankomt, meer om de waarheid is te doen dan om het systeem. Alsof hij tegen zijn studenten en lezers zegt: ik heb wat bij elkaar gezet. Moet je eens kijken, hoe prachtig al deze denkers op zoek zijn naar hetzelfde; kom, denk ook zelf na, en zoek mee. Want alleen wie systematisch te werk gaat krijgt zicht op de hoogten en diepten Gods… Zo bezien wil dogmatiek geen vorm zijn om te heersen, maar wil zij dienen tot een beter begrip van ons geloof.

Rinse Reeling Brouwer, Grondvormen van theologische systematiek, Vught 2009

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie