‘Vuurvogel. De eigen stem van Wessel ten Boom’, in: Peter Verbaan en Coen Wessel (red.), Wessel ten Boom. Leven in de waagschaal, Middelburg: Skandalon 2019, 257-260

Vuurvogel

De eigen stem van Wessel ten Boom

‘Ik zie het zo, dat God soms ook irreguliere knechten roept, om de kerk blijvend aan de vreemdheid van haar roeping te herinneren; ik denk eigenlijk dat ik zo iemand was en ben, en eigenlijk ook heb willen zijn; dus dat het zo ook goed is’.

Wessel ten Boom in rondzendbrief 8 mei 2018     

Het is een bijzonder voorrecht een bijdrage te kunnen leveren aan deze bundel, die voor het overige bestaat uit teksten van degene voor wie hij is bestemd. Ik ben me er volop van bewust dat dit ook een kwetsbare  bijdrage zal zijn. Met Wessel ten Boom ben ik bevriend sinds de tijd dat hij, een zestal jaren jonger dan ik, opdook in de Nederlandse Christen-Studentenvereniging (vooral het Oost-Europawerk daarvan) en de theologische faculteit aan de UvA. We hebben veel gemeen. Zo ontdekten we onlangs dat waar hij als jongetje onder de perenboom in Wamel besefte dat de waarheid over ons bestaan alleen ‘daarboven’ te vinden was, ik op mijn rug in het gras gelegen van in de tuin het ouderlijk huis in Oosterbeek spontaan Plato’s ideeënleer had ‘bedacht’. We kennen gevoelige zones in onze ziel waar we elkaar niet moeten raken (al gaat dat wel eens mis), maar bovenal weten wij beiden van de gemeenschap met Hem van wie de schriften spreken – en dat is kostbaar, want niet elke vriendschap is een broederschap-in-Christus en niet elke broederschap-in-Christus neemt de gestalte aan van vriendschap. Het bericht dat de kanker de levensverwachting beslissend inkort, geeft aan de onderlinge omgang een nieuwe dimensie, waardoor de al aanwezige aspecten van onze vriendschap nog weer een ander gewicht krijgen. En bepaald niet alleen voor mij geldt, dat de wijze waarop hij in rondzendbrieven van zijn innerlijke en uiterlijke omgang met zijn ziekte verhaalt, hem nog weer heel anders dan voorheen tot een bijzondere getuige van Jezus Christus maakt.

Poging tot typering

Als christen en theoloog laat de vrije vogel (de manlijke vuurvogel) Ten Boom zich niet in enig hokje  vangen. Ter voorlopige typering kan misschien enerzijds het nawoord gelden van Karl Barth. De verkiezing van de gemeente (2016), waarin hij zijn bevreemding uitdrukt tegenover het huidige theologische klimaat dat hij typeert als dat van ‘liberalisme’, en anderzijds de aangekondigde titel voor zijn referaat op de Barth Tagung van 2019 (waarvan we bidden dat hij dit kan houden): ‘Für eine Theologie des Absoluten’. Hij staat vreemd en afwerend tegenover een vermeende volledige ‘openheid’ die zich tolerant voordoet maar feitelijk alle echte vragen buiten de deur houdt, en hij zoekt (hij weet zich gevonden door) een ankerpunt dat als onwankelbaar en eeuwig gelden kan. Daarbij weet hij de wereld in Christus begrepen, en kan de wereld voor hem nu eens in de gestalte van Lenin, dan weer in die van Bilderdijk openlijk of heimelijk naar diens absoluutheid verwijzen – te voorspellen waar Ten Boom zijn zegslieden zal vinden is altijd lastig, maar afwijkelingen en extremen zijn ze vrijwel alle. Ik ben er gelukkig mee dat de redactie voor deze bundel twee wat oudere artikelen heeft geselecteerd die ook mij bijstaan als veelzeggend voor Ten Booms inzet: ten eerste zijn reflectie op zijn verhouding tot de DDR kort na haar einde uit 1992, waarin hij uitgerekend in het licht van zijn ontdekking van de leer van de rechtvaardiging van de goddeloze bij H.Fr. Kohlbrugge zowel zijn aanvaarding van het leven in een ‘atheïstische’ staat als zijn mede-geoordeeld zijn door de werkgerechtigheid daarvan ter sprake brengt; en ten tweede zijn bijdrage aan het Miskotte-jaar 1994, waarin hij Miskottes theologie typeert binnen het kader van de door George Steiners gearticuleerde klacht over de westerse cultuur die het contract tussen Woord en werkelijkheid, dat haar eeuwenlang droeg, heeft opgezegd.

Theologische bijdrage

De ‘bijdrage van Ten Boom aan de Nederlandse theologie’ (zwaarwichtig gezegd) ligt gedocumenteerd in vier van zijn boeken: de verzamelde recensies van de achtereenvolgens verschenen delen van de dogmatiek van Friedrich-Wilhelm Marquardt (Alleen God kan spreken, 1997), de dissertatie – met A. van de Beek als promotor, die terecht ook in deze bundel aan de orde komt – over Augustinus (Profetisch tegoed. De Joden in De Civitate Dei, 2002), met een verrassende vervolgband (Provocatie. Augustinus’ preek tegen de Joden, 2006) en de al genoemde vertaling en bezorging van paragraaf 34 uit Barths Kirchliche Dogmatik, de systematische doordenking van Romeinen 9-11. In al deze studies verantwoordt Ten Boom het dringend belang van het Jodendom voor de christelijke theologie, maar sterker, zo niet toch wel heel anders dan in de hoofdstoom van de naoorlogse ‘Kerk en Israël’-beweging is hem er daarbij veel aan gelegen, dat belang in Christus te begrijpen. Daarmee draagt zijn inbreng een heel eigen en naar mijn inzicht onontkoombaar karakter.

Publiek theoloog

Geschreven heeft Ten Boom altijd al veel, maar sinds hij het redactiesecretariaat van het illustere blad In de Waagschaal. Tijdschrift voor theologie, cultuur en politiek overnam van L.A. Kopmels heeft hij duidelijk de rol van publiek theoloog op zich genomen. Hij levert geregeld theologisch commentaar bij de actualiteit, en wist ook heel wel anderen daartoe te verleiden. Zijn markante positiebepalingen hebben daarbij nogal eens geleid tot (in ‘welingelichte kringen’ tenminste) geruchtmakende debatten. Dat geldt bijvoorbeeld voor twee van de in deze bundel opgenomen teksten: die waarin hij betoogt dat ondanks alle verdenking ten opzichte van een ‘vervangingstheologie’ (de kerk in de plaats van Israël) de Bijbelse notie van vervanging (de één die bereid is in te staan voor de ander) juist in deze zaak onontbeerlijk is, en die waarin hij eraan herinnert dat de Wet in de schriften nu eenmaal niet alleen vorm van vrijheid is, maar bepaald ook roede tot disciplinering. Zijn commentaren kennen een duidelijke focus, hebben iets onvoorspelbaars en zijn doorgaans kort, kruidig en goed geschreven.

Kerkelijk theoloog

Ten Boom was in de gelegenheid zo ruim als publiek theoloog op te treden, doordat hij als predikant met vervroegd emeritaat is gegaan. Dat had zeker ook gronden in een moeizame verhouding tot enkele van zijn gemeenten. Als reformatorisch theoloog ziet hij de prediking als zijn hoogste opdracht en acht het van cruciaal belang dat de prediker in de gelegenheid gesteld wordt in volle vrijheid het vrije Woord te dienen. Deze dienst verrichtte en verricht hij in een gesteldheid van diepe verbondenheid met de gemeente. Aan een voor ‘barthiaans’ gehouden neiging, Christus tegen de kerk uit te spelen heeft hij nooit willen meedoen. Niettemin, in toenemende mate leed hij aan een voortgaande reglementering en relativering van de woordbediening binnen de gemeente. Vaak weet hij dit aan de teloorgaan van de Nederlandse Hervormde Kerk – een punt waarover wij niet altijd dezelfde mening waren toegedaan, al was het maar omdat de muren, waar hij tegenop liep, duiden op een verschijnsel dat zich ook in andere maatschappelijke sectoren voordoet en zich bovendien in de gehele westerse cultuurkring vertoont. Het in de bundel opgenomen artikel over de ‘infantilisering van de kerk’, in het jaar van de kerkelijke vereniging (2004) geschreven, formuleert zijn onvrede heel precies. Het moet de kerk als geheel te denken geven, dat ze voor een dergelijke non-conformistische en tegelijk inhoudsrijke dienaar, die haar als geen ander in heel zijn bestaan herinnert aan het gans andere waarvan zij heeft te getuigen – zie het citaat dat als motto voor deze bijdrage dient – zo weinig plaats kon laten. Hoe dan ook was het een weldadig gebaar van het synodemoderamen, Ten Booms medewerking te vragen bij het rapport over de lichamelijkheid.

Cultuur-theoloog

Evenals K.H. Miskotte, de oprichter van In de Waagschaal, leeft Ten Boom zijn leven in een gedurig gesprek met ‘Dichter und Denker’. Multatuli, Proust en Kafka zijn voor hem onontbeerlijke spijs, en over onder meer Hölderlin, Rilke, Celan en Vestdijk onder de dichters, Hegel en Heidegger onder de denkers hield hij lezingen en schreef hij beschouwingen (in de poëzierubriek van het blad Ophef, alsook in de pelgrimage door Duitsland in Van Luther tot Heidegger, 2017) en zál hij nog beschouwingen schrijven, naar de dagen hem geschonken. Ook zijn andere teksten zijn –  onopzettelijk – van eruditie doordrenkt. Op het vlak van de tekstanalyse vooral van poëzie kan Ten Boom zich in mijn ogen meten met professionele analytici (en in het bijzonder aan het onderzoek naar Vestdijk voegt hij echt iets toe), maar het eigene blijft te allen tijde de theologische blik waarmee hij de teksten  benadert – een blik die uiteraard aan literatuurwetenschappers niet principieel is ontzegd, maar die bij hen feitelijk dikwijls ontbreekt. Voor de lezers is de voornaamste functie van al deze inspanning, zichzelf in deze tijdspiegel als tijdgenoten te kunnen verstaan. Dit geldt ook, als de getuigen – immers hoe dan ook tijdgenoten van de Messias – al geruime tijd gestorven zijn.

Poëet

Ten Boom heeft meerdere malen in eigen beheer gedichten van eigen hand uitgegeven (zoals Zachtkeels, 2010). Ik voel mij niet bekwaam, mij over de poëtische kwaliteit daarvan uit te laten en ben ook niet bekend met uitlatingen van dichters over hen. Zelf heb ik ze altijd graag en met vrucht tot mij genomen, en wel als tot mij gesproken uitingen van een makker die langs deze weg verkenningen kan verrichten en suggesties kan doen, die hij binnen de strakke voorwaarden van een argumenterend betoog niet kwijt kan, en die mij zo tot naaste (tot weldoener) wordt. In zoverre voegen ze iets toe aan zijn uitingsvormen, en is het goed dat er ook in deze bundel enkele van zijn opgenomen.

Tot slot

Twee genres, waarin Ten Boom bovendien bekwaam is, ontbreken in de bundel: preken en brieven. Zijn preken kunnen we nog gaan beluisteren, en tot een aangaan van een briefwisseling kan een ieder zelf het initiatief nemen – al zal het moeite kosten die van ons tweeën, die zich over vele jaren uitstrekt, nog in te halen. Het komt mij wijs voor, dat de samenstellers van deze bundel ervoor gekozen hebben zich tot artikelen (en daarbij een enkel gedicht) te beperken: de schrijvende knecht tot eer, de lezer tot zegen.

Rinse Reeling Brouwer

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie