Verantwoording

V

VERANTWOORDING

Toen ik in 1997 een begin maakte met het verzorgen van de postume uitgave van de Calvijn-studie van Frans Breukelman die zou leiden tot de uitgave van Bijbelse Theologie IV/1. De structuur van de heilige leer in de theologie van Calvijn, Kampen 2003, merkte ik al snel dat deze studie bedoeld was om deel uit te maken van een omvangrijker project. In 1956, bij het ontwerpen van een, overigens niet gereed gekomen, artikel voor een feestbundel bij de 70e verjaardag van Karl Barth, was Breukelman van plan geweest de systematiek van Karl Barth te contrasteren met die van Thomas van Aquino, Johannes Calvijn en Franciscus Turrettini vanuit de vraag: ‘welke systematiek komt het meeste overeen met de structuur van het bijbels getuigenis?’ Ook in een veel later grondplan van zijn werk als geheel uit 1976 laat hij drie delen Bijbelse Theologie corresponderen met ‘een dogmatische studie over de structuur van de heilige leer in de theologie van de kerk’. In de nalatenschap bevindt zich verspreid materiaal met het oog op een dergelijke studie. Het meeste daarvan is afkomstig uit het studiejaar 1972/73, toen Breukelman – na het overlijden van G.C. van Niftrik, kerkelijk hoogleraar dogmatiek vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Universiteit van Amsterdam – een doctoraalcollege verzorgde over ‘grondvormen van theologische systematiek’. In het najaar van 1972 ging het daarbij onder meer over Melanchthon, in het voorjaar van 1973 over Thomas. Van de afsluitende werkweek van de collegereeks, van 18-22 juni 1973 in Breukelmans boerderij te Finkum, zijn maar liefst zeven cassettebandjes met opnamen in het audiovisueel archief bewaard gebleven. Ook van de hierbij aansluitende werkdag op 29 september 1973 in zijn huis te Krommenie over ‘De drie grondvormen van de ene voor-heretische afwijking’ is een schriftelijke weergave van een dergelijke opname overgeleverd – nu opgenomen in: Bijbelse Theologie IV/2. Theologische Opstellen, Kampen 1999, 254-260. Enkele studenten (onder wie Dirk Monshouwer, Taco Noorman en Wout van der Spek) waren over dit alles zo enthousiast, dat ze voorstelden om de colleges uit te werken tot een boek. Hoewel enig voorwerk daarvoor in het Breukelman-archief te vinden valt, heeft Breukelman zelf de hem voorgelegde fragmenten op dat ogenblik onrijp geacht voor publicatie. Ook na zijn overlijden kwamen wij als beheerders van de nalatenschap tot de conclusie dat de uitgave van een cahier in de reeks van de Bijbelse Theologie, waarin Breukelmans binnen deze onderneming gereed gekomen teksten zouden worden gebundeld, er niet in zat. Daarvoor was het materiaal in de staat waarin het zich bevond te disparaat en bovendien te onvolledig. Wel heeft het bestuur van de Stichting Breukelman mij de vrijheid gelaten dat wat ik in het archief gevonden had, naar eigen goedvinden te benutten voor een uitgave die ik op eigen verantwoording desgewenst zou verzorgen. En zo is het ook gesteld met het hier voorliggende boek: ik heb dankbaar gebruik gemaakt van de tekstlezingen en de inzichten die ik bij Breukelman aantrof, maar ik heb mij daar ook van verwijderd wanneer ik andere lezingen overwoog en andere inzichten ontwikkelde. Bovendien ben ik, zeker op terreinen waar mijn leermeester zich niet had bewogen, wel gedwongen geweest eigen wegen te gaan.

In de tekst van de elf hoofdstukken van dit boek heb ik op cruciale momenten wel naar Breukelman verwezen, in het bijzonder naar zijn Calvijn-studie. Maar ik heb het doorlopende betoog toch niet telkens willen onderbreken met aanwijzingen; ‘kijk, dit kun je nu al bij hem vinden, en wel daar en daar!’, en: ‘kijk, hier wijk ik nu van hem af’. Een opmerkzame lezer die hierin geïnteresseerd mocht zijn, wil ik echter ook weer niet de mogelijkheid onthouden een dergelijk ‘redactiehistorisch onderzoek’ te verrichten. Daartoe zal ik in het nu volgende voor elk hoofdstuk van dit boek vermelden, waar eventueel materiaal van Breukelman over de daar behandelde stof te vinden is.

Overzicht van geraadpleegd materiaal van de hand van F.H. Breukelman

Hoofdstuk I: in een ontwerp voor de Calvijnstudie uit januari 1974 is een paragraaf voorzien: ‘De dogmatische systematiek als theologisch probleem’. De tekst hiervoor, althans het begin daarvan, is bij Breukelmans 60e verjaardag in 1976 opgenomen in de bundel Verwekkingen onder de titel ‘Systematiek’ (17-27), nu in Bijbelse Theologie (verder: BT) IV/2, 230-238; vgl. BT IV/1, 50. In deze tekst staat § 7.2 van de Kirchliche Dogmatik centraal.

Hoofdstuk II: hier zijn vooral de banden VI en VII van de ‘Finkum-tapes’ uit juni 1973 van belang. Aan de hand van de ‘Anhang’ in het tweede deel van Harnacks Dogmengeschichte – over Harnack zie o.a. BT IV/2, 222, 260, 365 en de hieronder bij de hoofdstukken IV en VI genoemde tekst over Melanchthon – wordt de strijd rond het systeem van Origenes besproken: de bestrijding door Epiphanius en het ontoereikende karakter van een dergelijk biblicisme, de brief van Epiphanius aan bisschop Johannes en de daardoor ontstane twist tussen de vrienden Rufinus en Hiëronymus, het oordeel van Porphyrius zoals vermeld bij Eusebius. Enkele hierbij uitgedeelde stencils zijn te vinden ordner i153, waarin ongeveer 100 bladen werkmateriaal voor de Finkum-week zijn samengebracht (voor Origenes en Hiëronymus zie ook i106, voor Eusebius i041). In de genoemde tekst over de ‘drie grondvormen’ geldt Origenes als kosmologisch en ‘weltanschaulich’ (BT IV/2, 259).

Hoofdstuk III: Augustinus is een voortdurende gesprekspartner voor Breukelman, zowel op het vlak van zijn grondvormen-project als in zijn hoedanigheid als Genesis-exegeet (voor dit laatste zie zijn bespreking van de boeken XI-XIII en XV-XVIII van De Civitate Dei in i116, i117 en i119). Aan beide interessegebieden raakt het thema van de historia: deze impliceert een lezing van de Schrift als verhaal van begin tot einde op het horizontale vlak, maar dan wel ingebed in het raam van de verticale weg die eerst naar binnen en vervolgens naar boven voert. Voor dit gebruik van historia zie de schetsen voor een tekst ‘Het begrip historia in de theologie van Augustinus’ (18 bladen; i1075/1), voor de verhouding van horizontaal en verticaal, fides en intellectum zie het commentaar op het geschrift De vera religione (47 bladen; i075/2). Een rapport van mijn hand waarin de Augustinus-studies die zich in het archief bevinden in detail zijn geïnventariseerd (22 pp.) is te vinden op de website van de Stichting Breukelman. Een bericht voor breder publiek verscheen onder de titel ‘Het strijdgesprek van Frans Breukelman met Augustinus’ in Kerk en Theologie 58(2007)3, 243-260.

Hoofdstuk IV: van prof. J.P. Boendermaker kreeg ik een pakket van 27 bladen over Melanchthon, dat vermoedelijk is uitgedeeld bij het genoemde doctoraalcollege in het voorjaar van 1973. Tot dit pakket behoort een commentaar van 9 pagina’s over de Praefatio bij de Loci Communes van 1521. Op de pagina’s 2-8 daarvan wordt uitvoerig ingegaan op Melanchthons verwerping aldaar van de benaderingen van zowel Damascenus als Lombardus. Damascenus (vgl. de bibliografie en de handgeschreven aantekeningen in i041) verschijnt hier, vanuit het slot van de ‘Skizze’ van Harnack, als antwoord op het probleem met de theologische systematiek dat ontstaan was door de verwerping van Origenes.

Lombardus komt ook nog in een andere context voor, en wel in het kader van het werk aan een commentaar op De doctrina christiana van Augustinus (i075/1 en i1116/1). In 1075/1 bevindt zich een kopie van 4 pp. uit Migne’s uitgave van de Libri Sententiarum (Monitum – Prologus – Liber Primus, Distinctio Prima), vermoedelijk in verband met de door Augustinus in De doctrina christiana gemaakte onderscheidingen tussen res en signum (alsook tussen uti en frui).

Hoofdstuk V: in het artikel-ontwerp van 1956 bevindt zich een paragraaf ‘Gott und Mensch in der Summa des Thomas von Aquino’, die in 1962 is herzien (i103, de bladen 12-27). Tijdens zijn gastcolleges in Berlijn in 1976 en opnieuw tijdens een Seminarieweek in 1982 heeft Breukelman hier nog gebruik van gemaakt (een gedeelte ervan is in vertaling terug te vinden in BT IV/2, 12-17). Voor het grootste deel handelt deze tekst over de verdeling in de schepselen van een ‘geestelijke’, een ‘lichamelijke’ of een van geest en lichaam ‘samengestelde’ natuur (S.T. I q. 50-102), een thema dat Breukelman rond 1960 sterk bezighield (vgl. zijn artikel in de afscheidsbundel voor K.H. Miskotte, Woord en Wereld, Amsterdam 1961, 83-93), maar dat in het onderhavige boek geen hoofdthema vormt. Er bevindt zich echter ook een ‘onderbreking’ in, waarin o.a. de Prologus en de eerste quaestio behandeld worden. Voor het college van het najaar van 1972 schreef hij 13 bladen over de Summa contra Gentiles, in het bijzonder over het Proemium van het eerste boek daarvan, en stelde hij mede op grond van het al in 1956-1962 geschrevene 24 bladen samen over de Summa Theologica. Behalve in i153 is het materiaal ook bijeengebracht in i084. In een voetnoot uit de tekst over de ‘drie grondvormen’ wordt beknopt geschetst, hoe Thomas van de opbouw van zijn eerste Summa kwam tot die van zijn tweede Summa (BT IV/2, 255; vgl. ook 293).

Hoofdstuk VI. Hierboven vermeldden we al de ‘Boendermaker-papers’ over de Loci van Melanchthon. De o.a. daar (en ook in i078) opgenomen overzichten van de inhoudsopgaven van de drie aetates van de Loci zijn verwerkt in het schema van BT IV/1, 270-272 (vgl. ook a.w., 342-44). Een deel van de tekst van de Introductio tot de Loci van 1521 nam Breukelman op in zijn hoofdstuk over Calvijns Catechismus van 1537 (BT IV/1, 256-258) en een deel van de Praefatio tot de derde aetas van 1543 in dat over de Institutie van 1559 (a.w. 407-412). De inzet van het hoofdstuk De Evangelio uit de Loci van 1521 wordt o.a. geciteerd in de tekst over ‘Gesetz und Evangelium – Evangelium und Gesetz’ (i037; i078; vgl. BT IV/1, a.w. 430-433). In 1970 kwam Melanchthon ter sprake in verband met een college over Regin Prenters Dogmatik Schöpfung und Erlösung (i145), en het materiaal voor het college van het voorjaar van 1973 (i153) werd later bewerkt voor het Calvijn-seminar te Berlijn in 1976 (‘Erkenntnis von “Sünde und Gnade” durch “Gesetz und Evangelium” in der Loci aus der ersten Aetas’, i037, 9 S.).

Hoofdstuk VII. Voor Breukelmans lezing van Calvijn zij vanzelfsprekend verwezen naar Bijbelse Theologie IV/1 als geheel. De tekst die in hoofdstuk IV van de Institutie van 1539 ter inleiding van de Explicatio Symboli (in het geheel uitgetypt o.a. in i078 en i153) is daar gedeeltelijk terug te vinden in de Inleiding (29-31), aan het begin van het hoofdstuk over de Institutie van 1559 (340-341) en tegen het einde van datzelfde hoofdstuk (403-405). Het belang van Calvijns in 1559 nieuw geschreven zesde hoofdstuk van het tweede Boek komt in datzelfde hoofdstuk ter sprake (a .w. 384-389, vgl. het citaat van Werner Krusche in voetnoot 210 op 401; zie tevens BT IV/2, 274-75).

Hoofdstuk VIII. Zijn (vroege! vgl. i146) ontdekking van de stilzwijgende vernieuwing die Johannes à Marck had doorgevoerd in de vormgeving van de leer heeft Breukelman plastisch beschreven in Y. Bekker e.a. (red.), Gesprekken met Frans Breukelman, ’s Gravenhage 1989, 91vv (‘Een ontdekking in de dierentuin’). De weerslag ervan is terug te vinden in de ‘Thesen over de gereformeerde orthodoxie in haar laatste fase’ voor prof. G.C. van Niftrik (een bijvak voor het doctoraalexamen, 14 november 1967), speciaal de bladen 7-15 (i094). Sindsdien kwam hij er telkens op terug. De tekst is in hoofdlijnen terug te vinden in het laatste hoofdstuk van BT IV/1 in de paragraaf ‘de gereformeerde leertraditie als uitwerking van de Calvijn van de dupliciteit’, 454-460.

Hoofdstuk IX. De tijden van het neoprotestantisme moeten volgens Breukelman worden ‘onderscheiden als tijden vóór en na Schleiermacher’ (BT IV/1, 77, een tekst uit de jaren 1972-74; vgl. de hele passage 77-99 over het gesprek dat Barth in de jaren twintig van de 20e eeuw met Schleiermacher voerde). Nog in het ontwerp voor een studie ‘dogmatiek als hermeneutiek’ uit 1982 (i152) is een hoofdstuk voorzien dat wordt aangeduid als een ‘beschrijving van de wijze, waarop het neoprotestantisme van de tijden voor en na Schleiermacher uit de theologie van het oud-protestantisme is voortgekomen’. Een bespreking van de theologie van Schleiermacher ontbreekt echter in de nalatenschap.

Hoofdstuk X. Met de structuur van de Kirchliche Dogmatik is Breukelman vanaf 1956 voortdurend bezig geweest. Ook de uittreksels uit de KD (die te verkrijgen zijn in het winkeltje van de Stichting Breukelman) getuigen daarvan. De meest samenhangende, latere tekst is het doctoraalcollege over de Verzoening uit 1980, nu te vinden in BT IV/2, 262-298. Barths voordracht ‘Die Kirche und die Kultur’ uit 1926 komt daar op 283 ter sprake, de inhoudsopgave van de KD is te vinden op 285-287. Voor BT IV/1 zij verwezen naar het eerste hoofdstuk (51-101: ‘de structuur van de heilige leer als theologisch probleem’; in feite een onderdeel Barth-studie binnen de Calvijn-studie), 469-474 en 492-494 (twee fragmenten uit het concept-artikel uit 1956).

Hoofdstuk XI. Breukelman was persoonlijk bekend met Marquardt. Hij ontving hem op zijn ‘zaterdagen’ hermeneutiek te Amsterdam in de vroege jaren zeventig, en hij bezocht hem omgekeerd tijdens zijn gastsemester te Berlijn in 1976. In BT IV/2 bevindt zich zowel een bespreking van Marquardts boek Theologie und Sozialismus. Das Beispiel Karl Barths uit 1972 (374-381) als van de eerste band van diens dogmatiek Von Elend und Heimsuchung der Theologie uit 1988 (198-203; een schriftelijke neerslag van een lezing). Beide teksten zijn niet onkritisch. Op de latere banden van Marquardts dogmatiek heeft Breukelman, die in 1993 overleed, niet meer gereageerd c.q. niet meer kunnen reageren.

Het Breukelman-archief bevindt zich in het ‘Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden)’ De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, onder archiefnummer 674.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie