Verantwoording

V

De jaren dat Miskotte predikant was in Kortgene op Noord-Beveland (1921-1925) overlapten goeddeels de jaren waarin J.H. Gunning J.Hz., zoon van J.H. Gunning Jr., te Serooskerke op Walcheren stond (1920-1924). De laatstgenoemde betrok in die nabijheid de eerste al spoedig bij zijn project om een overzicht te bieden van het enorme oeuvre van zijn vereerde vader. De 19e eeuw is immers de eeuw van de brochure, het dispuut via krant en tijdschrift, naast het grotere boek. Om in de wirwar van publicaties van de oude Gunning ook voor een nieuwe generatie een weg te wijzen, was er behoefte aan een type bibliografie dat door verwijzingen en soms kortere, soms uitvoeriger samenvattingen en besprekingen een dergelijk overzicht verzorgde. Het werd Prof. Dr. J.H. Gunning Leven en Werken, uitgegeven in drie delen (5 deelbanden), met een afsluitende registerband in 1925. Johan Gunning verzocht Miskotte een introducerend essay te schrijven, dat deze als Praeludium op Hemelvaartsdag 1922 diende in te leveren. Als Miskotte op 4 januari 1923 de eerste band ontvangt, schrijft hij in zijn dagboek: “Ik bladerde en las twee volle uren – wéten doe ik weer wat Verhevenheid is, ik ga varen op naar een wezenlijker lucht, een hemel, een gewelf, naar, ja, ja, zeg het maar – naar het paradijs. Als er iemand ‘in de hemel’ is dan deze Übermensch. Toch, toch, hoe eenvoudig lief heb ik hem: de diepste aandoening van mijn ontwaakte jaren dank ik hem. Het is de grote, grote vraag of een hoger beleven nog voor mij is weggelegd, dan dit danteske uitleggen, uitvouwen van de evangelische ernst”.[1] Voor de toegelichte bibliografie als geheel levert hij nog tien andere bijdragen, grotendeels over geschriften die hem aan het hart gaan en die hij bewondert, maar bepaald niet zonder scherpe analyses van in zijn ogen ontoereikende redeneringen en door latere theologische ontwikkelingen achterhaalde posities.

Het jaar 1929 is Gunnings honderdste geboortejaar. Miskotte, dan inmiddels predikant te Meppel, licht daarover de gemeente voor in het preekbeurtenblad, geeft een radiolezing en publiceert ook een aanzienlijk uitgebreide versie van het Praeludium in de vorm van de monografie Johannes Hermanus Gunning. In de zeven tussenliggende jaren is er veel gebeurd in Miskottes eigen theologische gevoelen en denken en dat valt ook terug te vinden in de bewerkte tekst. Vooral de confronterende ontmoeting met de dialectische theologie laat duidelijk sporen na.

In de jaren dertig dienen andere herdenkingsjaren zich aan. De Afscheiding van 1834 bespreekt Miskotte in het preekbeurtenblad te Haarlem en bundelt hij daarop in een brochure. Een gedenkbundel van vijftig jaar Doleantie in 1936 bespreekt hij (op scherpe toon) in het min of meer confessioneel-hervormde tijdschrift Onder Eigen Vaandel.

Na de Tweede Wereldoorlog blijkt Miskottes belangstelling voor de 19e eeuw en vooral voor Gunning niet verflauwd. Een feestbundel voor zijn collega kerkelijk hoogleraar Th.J. Haitjema in 1953 biedt hem de gelegenheid, zijn in de jaren twintig uitgesproken afkeer van de toenadering die Gunning in zijn laatste jaren zocht tot Ph.J. Hoedemaker te heroverwegen. In deze retractatio valt duidelijk een weerslag te vinden van de ervaringen van de bewegingen voor kerkherstel en kerkopbouw in de jaren dertig, de noodzaak van een publiek optreden van de Nederlandse Hervormde Kerk in de oorlogsjaren en het werk aan een nieuwe kerkorde (die het ingrijpen van de staat in de kerk door Willem I eindelijk moest vervangen) in 1951. In januari 1959, aan het begin van het jaar waarin hij zelf zijn hoogleraarschap in Leiden zal afsluiten, blikt Miskotte terug op zowel de eenzaamheid als de toch ook aanwezige actieradius van Gunnings aanwezigheid aan dezelfde theologische faculteit. In 1962 schrijft hij in het ambtsdragersblad Woord en Dienst over Gunnings apostolaire houding, die hij tegelijk ruim en beslist noemt – wat doet denken aan het motto voor het blad In de Waagschaal waarvan hij zelf hoofdredacteur was: ‘beslist – onpartijdig’. En in 1969 tenslotte, vlak voor ‘het scheiden van de markt’ voor datzelfde In de Waagschaal, acht hij het blijkbaar nodig nog eenmaal van zijn eerbied voor Gunning te getuigen, in de vorm van een bewerkte bijdrage uit de Meppelse tijd van veertig jaar eerder. Daarmee geeft hij aan zijn lezers het signaal: “Gunning heeft mij nooit losgelaten en blijft ook voor u het bestuderen waard.”

Redactionele beslissingen en keuzes bij de samenstelling van dit deel

Kort na het afscheid in mei 2019 van de vierde van de ondertekenaars van deze Verantwoording als bijzonder hoogleraar op de Miskotte/Breukelman-leerstoel kwam deze langs bij het bestuur van de Stichting K.H. Miskotte. In dat gesprek kwam onder meer de vraag aan de orde welke teksten van Miskotte nog zonder meer terecht moesten komen in een aantal laatste delen van het Verzameld Werk – dat nooit was bedoeld als ‘Volledig Werk’. De leerstoelhouder pleitte voor een deel met teksten van Miskotte over de Nederlandse theologie van de 19e eeuw. Tenslotte was Johannes Hermanus Gunning uit 1929 het eerste volledige boek van Miskotte (naast De Verborgene over het boek Job, ook een vrucht van de Kortgeense jaren) en niet zonder reden heeft G.G. de Kruijf in de eerste dissertatie die – in 1981 – over Miskottes theologie verscheen betoogd, dat er daarin sprake is van een ‘tegoed van Gunning’, zodat zij niet gereduceerd kan worden tot de inzichten die Miskotte van Karl Barth ontving en op eigen wijze uitwerkte: in zijn Inleiding tot dit deel – een bewerking van een bijdrage uit het jubileumjaar 1994 – gaat Albert de Lange nader op deze suggestie van De Kruijf in. Hierbij komen nog twee, meer persoonlijke motieven van Rinse Reeling Brouwer, die het werk aan deze band voor hemzelf van belang maakten. Ten eerste was hij als secretaris van de beweging Christenen voor het Socialisme in de jaren 1977/1978 mee verantwoordelijk voor een, zoals dat toen heette, ‘theologische scholing’ waarin gezocht werd naar de subversieve memorie aan eerdere bewegingen in de Nederlandse kerkgeschiedenis waarin zich maatschappelijk protest articuleerde. Ook de Afscheiding kwam daarin voorbij, bezien door de lens van Miskotte maar ook door die van de marxist Frank van der Goes, die aanhaalde dat in het diplomatiek verkeer tussen Parijs en Den Haag de Franse autoriteiten opmerkten: “bij ons gaat het om socialisten of communisten, bij jullie om anti-staatskerkelijke gereformeerden, maar staatsgevaarlijk zijn ze allemaal.” Ten tweede wenst hij door deze uitgave de leermeester te eren bij wie hij in 1981 afstudeerde: Ernst J. Beker, hoogleraar Dogmatiek aan de UvA, die op onvergelijkelijke wijze in een hoge staat van vervoering over Gunning placht te spreken.[2]

Vanuit het bestuur dienden Willem Maarten Dekker en later ook Willem van der Meiden zich als mede-bezorger van deze band aan, en daarbij was Lieuwe Mietus, die op Gunning is gepromoveerd en de bezorger is geweest van de drie banden Verzameld Werk van Gunning – uitgegeven vanuit de Stichting Heruitgave Oudere Ethische Theologie (2012, 2014, 2015) –, bereid het team te versterken. We spreken hier graag onze dank uit aan het bestuur van het Seminarium van de Bond van Vrije Evangelische Gemeenten, dat ermee instemde dat Lieuwe in de afgelopen jaren een fors deel van zijn onderzoeks-tijd aan het werk aan deze band kon besteden.

Een duidelijk afwezige in dit deel is Hermann Friedrich Kohlbrügge, toch volop een 19e eeuwer, over wiens belang voor de theoloog K.H. Miskotte geen twijfel kan bestaan. Het in het Miskotte-archief aanwezige materiaal is echter nogal disparaat. Er is een in schriftjes uitgeschreven lezing in twee delen, vermoedelijk in 1916 gehouden voor het dispuut Progredior.[3] Er bestaat ook een opzet met daarbij een reeks losse aantekeningen voor een dissertatie met de werktitel “De leer der heiliging in de prediking van Kohlbrügge”,[4] die Miskotte uiteindelijk liet liggen vanwege het ‘zijpad’ dat hij moest inslaan en dat leidde tot de feitelijke dissertatie Het Wezen der Joodsche Religie. En er is een artikel “Het geheim der heiliging (Kohlbrügge)” uit de 2e jaargang van In de Waagschaal. Het archiefmateriaal voor de dissertatie is door Ds. André Langeweg MA bezien, en hij achtte het in de bestaande vorm niet geschikt voor uitgave in deze bundel, wat niet uitsluit dat er nog eens een onderzoeker opstaat die tot een reconstructie van de beoogde studie in staat is en de resultaten daarvan ook publiek kan delen. Het artikel uit 1946 is al opgenomen in het eerste deel van Miskottes Verzameld Werk,[5]zodat hernieuwde opname weinig toevoegt. En alleen een tekst van de nog heel jonge student Miskotte op te nemen leek ons voor de bespreking van een theoloog van gewicht als Kohlbrügge in deze samenhang een te smalle basis.

Een aanvulling op de hier opgenomen bijdragen over Afscheiding en Doleantie vormt de bespreking van W.J. de Wilde, Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie, van Hervormd Standpunt uit, in Woord en Geest. Gereformeerd Weekblad (uit de kringen van de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband) in 1934.[6] Inhoudelijk kwam het de bezorgers voor, dat deze recensie te weinig nieuwe gedachten opleverde om opname in deze band te rechtvaardigen. Ze wordt op de website van de Stichting ter beschikking gesteld.

In 1951 publiceerde Miskotte in In de Waagschaal een bijdrage “De ethische richting”, over de vraag wat er van deze richting ‘rest’ na de Tweede Wereldoorlog. Ook deze bijdrage is al eerder verschenen in het Verzameld Werk, en behandelt bovendien voornamelijk stemmen uit de eerste decennia van de 20e eeuw.[7]

Tenslotte vermelden we, dat we uit de reeks lemmata die Miskotte verzorgde voor de derde editie van de encyclopedie Religion in Geschichte und Gegenwart gekozen hebben voor de twee teksten die de stof van dit deel van het Verzameld Werk betreffen. Voor de andere bijdragen verwijzen we eveneens naar de website van de Stichting.[8]

Redactie: spelling, vervoegingen, interpunctie, registers en dergelijke

Voor de uitgave van het Verzameld Werk van J.H. Gunning Jr. zijn uitgangspunten opgesteld, die we als bezorgers van dit deel van het Verzameld Werk van Miskotte grotendeels hebben overgenomen, ook omdat ze in overeenstemming zijn met de ontstane praktijk bij laatst verschenen delen als MVW 14, 5C en 15. Spelling en interpunctie zijn aangepast aan wat nu gangbaar is. Naamvallen zijn gemoderniseerd, tenzij de oude vervoeging het bedoelde het meest krachtig duidelijk maakte of een opeenstapeling van de genitiefvorm ‘van’ dreigde te ontstaan. Accenten zijn zo veel mogelijk teruggebracht, evenals hoofdletters voor kernwoorden uit het Credo en adjectieven voor God. Alleen de spelling van titels van Gunnings geschriften en van letterlijke aanhalingen uit de Statenvertaling is gehandhaafd.

Gunning placht de Bijbelplaatsen waaraan hij refereerde nauwelijks aan te duiden; ze zijn hier in voetnoten terecht gekomen.

Een minderheid van de voetnoten is afkomstig van Miskotte. Wanneer de bezorgers daarbij een aanvulling formuleren gebeurt dat met een asterisk * aan het begin van de aanvulling of tussen vierkante haakjes [ ] bij een ingevoegde poging tot verheldering.

Namen van bekend geachte of gemakkelijk naspeurbare personen zijn niet toegelicht, maar de theologiehistorische stof van dit deel brengt met zich mee dat naar het vermoeden van de bezorgers geregeld meer informatie (en soms ook duiding) nodig is dan in de laatst uitgeven delen van MVW praktijk is geworden.

Evenals in eerdere banden zijn verwijzingen naar boeken die zich bevinden in de bibliotheek van K.H. Miskotte aangeduid door het zonder nadere toelichting bieden van een cijfer tussen vierkante haken [  ] na de titelgegevens van het desbetreffende boek.[9]

Registers van Bijbelplaatsen, van Personen en van door Miskotte (of de redactie) aangehaalde geschriften van Gunning zijn bijgevoegd.

Van Praeludium (1923) naar Johannes Hermanus Gunning (1929)

Met recht en reden gaat in dit deel de monografie Johannes Hermanus Gunning uit 1929, als omwerking van het Praeludium uit Leven en Werken, voorop, ook in de boektitel.

Behalve van de uitgegeven versie van beide teksten is tevens gebruik gemaakt van het manuscript van Miskotte’s monografie.[10] Dit bestaat uit de tekst van het Praeludium, waarin verbeteringen en doorhalingen zijn aangebracht, en toegevoegde bladen met aanvullingen en nieuwe noten. Vermoedelijk is dit de werkversie van Miskotte geweest voor de uitgave van zijn boek.

Toevoegingen worden de hele tekst door aangegeven met schuine streepjes /  \. Wijzigingen of weglating van woorden of zinnen worden gemarkeerd door cirkels °  ° en in redactionele noten vermeld. Deze noten beginnen net als de overige redactionele noten met een asterisk *.

De alinea-indeling van de uitgave van 1929 is gecontroleerd aan de hand van het manuscript en gebaseerd op de alinea-aanduidingen die Miskotte met een delta-teken (∆) heeft aangegeven. Deze wijken een enkele keer af van de versie van 1929. Met hulp van de delta-tekens konden in de huidige teksteditie ook de alinea’s die in de gedrukte tekst door de tekstindeling van de drukker niet goed zichtbaar zijn, gereconstrueerd worden. Deze nieuw lijkende alinea’s wijken dus feitelijk niet af van de tekst van 1929, maar volgen de door Miskotte zelf aangegeven alinea-indeling. Dit wordt verder niet in noten vermeld.

In het Praeludium werden uitsluitend driehoekige sterren gebruikt ter afbakening van secties in de tekst. In de monografie heeft Miskotte zijn tekst ingedeeld in zeven genummerde hoofdstukken en komen minder sterren voor. Hij gebruikte in het Praeludium en in zijn boek geen hoofdstuktitels. De redactie meende hier lezers van dienst te zijn, door hoofdstukken en onderdelen daarvan alsnog van titels te voorzien. Dit gebeurt altijd tussen vierkante haken. Hieronder bieden we in de linkerkolom de tien secties waarin het Praeludium via de driehoekige sterren is ingedeeld. Deze zijn aangeduid met de Romeinse paginanummers, die telkens in de tekst zijn gemarkeerd. In de rechterkolom staan de hoofdstukken en paragrafen, aangeduid met de paginanummers van 1929 in Arabische cijfers, die eveneens de hele tekst door zijn terug te vinden. Hoofdstuk- en paragraaftitels in de monografie die door de redactie zijn aangebracht staan tussen vierkante haakjes [ ], paragrafen die in 1929 zijn toegevoegd zijn aangeduid met een plusteken +.[11]

Praeludium | Johannes Hermanus Gunning

Pagina’sPagina’s Redactionele hoofdkopjesRedactionele subkopjes
vii       10 I [GUNNINGS TIJD] 
  14               [Een felle en kleine tijd]
ix 19 [Nadere typering van geestelijke stromingen 1850-1870]
xv        31 II [GUNNINGS DENK- EN GEVOELSWERELD: PERSOONLIJKHEID EN GEMEENTE] 
xix 41 [In ‘het geloof der gemeente’ gaan persoonlijkheid en gemeente samen]
xxx       67 III [ETHISCH DENKEN, ETHISCHE MYSTIEK, ETHISCHE THEOLOGIE] 
xxxvii       87 IV [EEN SYNTHETISCHE NATUUR, DIE TOCH VOL SPANNINGEN BLIJFT] 
xl 92+ [De samenhang van ervaring en openbaring]
  95 [De principiële hoogte van Gunnings geest]
  100+ [Een calvinistische grondhouding]
        105 V [GUNNINGS (SPORADISCHE) INVLOED] 
xliii 105+ {{voorbehoud bij het voorafgaande}}
  110 [Invloed van Gunning, de jongere en de latere]
  114+ [Juist de ethische mens is dialectisch]
xlv      118 VI [GUNNINGS GESCHRIFTEN] 
liv      142 VII [HOE MEN OVER GUNNING HEEFT HEENGELEEFD] 
  (lvii) 150+ [Gunning als prediker] {{ met slotpassage}}
  169+ [De verhouding van Gunning tot de kerk]
  182+ [Gunnings verstilling op het eind van zijn leven]
  189+ [Heilige idylle]
  201+ [Gods eeuwige verkiezing als grond van de heilige idylle]
(lviii): slotzin (zegenbede) 206-207+ [Wij blijven Gunning dankbaar, wij blijven hem eren]

De plustekens +, hier bij een aantal paragrafen vermeld, maken het mogelijk nader onderzoek te doen naar het gesprek tussen ethische theologie en dialectische theologie, zoals zich dat binnen Miskottes theologische geest afspeelt in de jaren twintig: te noemen vallen samenhang van ervaring en openbaring (waarover trouwens ook Kuyper Gunning al had bevraagd), calvinisme, de ethische mens die tegelijk dialectisch is, de prediking, het kerkelijk karakter van de theologie. Dat ‘nadere onderzoek’ laten de bezorgers graag aan de lezers over.

Overzicht van teksten en bronnen

Vanuit de monografie uit 1929 gaat dit deel van het Verzameld Werk weer terug naar de overige bijdragen aan Leven en Werken, om van daaruit de chronologische orde aan te houden waarin de teksten tot stand zijn gekomen.

Praeludium. Johannes Hermanus Gunning is opgenomen in Prof. J.H. Gunning Jr. Leven en Werken, Rotterdam: J.M. Bredée, 1922, deel I, vii-lviii.

Johannes Hermanus Gunning verscheen eveneens bij J.M. Bredée te Rotterdam z.j. [1929]. ‘Een enkel woord ter inleiding’, dat – kennelijk al voor kennisname van de uiteindelijke tekst – geschreven is door J.H. Gunning J.Hz., is hier voorafgaand aan de tekst van Miskotte opgenomen zoals in het oorspronkelijke boek. Het boek is door Miskotte geschreven omdat hij in zijn tijd een behoefte bespeurde aan een “open plaats ter ontmoeting” voor verschillende generaties theologen en gemeenteleden, die worstelden met de grote vragen welke door ingrijpende gebeurtenissen als de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van de dialectische theologie waren opgeroepen. Volgens Miskotte kon bij Gunnings theologie “het gesprek inzetten dat de geslachten hebben te voeren”, omdat Gunning over zijn eigen tijd had heengezien en “een begrijper bleek van zijn situatie en toch aangedaan met een profetische visie”, die relevant en actueel zou blijven.

TIEN VERDERE BIJDRAGEN AAN J.H. GUNNING, LEVEN EN WERKEN:

Blikken in de Openbaring I, Amsterdam, H. Höveker,1866, GLW II, 318-334. Miskotte bespreekt hier alle tien hoofdstukken van dit boek, dat de vragen van Prolegomena (Schriftleer, kenleer), Godsbegrip en Schepping behandelt. De door de bezorgers toegevoegde kopjes zijn ontleend aan de hoofdstuktitels, die Gunning gebruikte.

Blikken in de Openbaring III, Amsterdam: H. Höveker, 1868, GLW II, 347-389. Dat voor Miskotte dit deel, dat in zijn weergave een op “een in Christus geopenbaarde theosofie” gebaseerde “antroposofie” biedt, ofwel een in Christus doorschouwd zicht op de mens, van groot belang was, blijkt wel uit de omvang van zijn bespreking. Ook hier volgt hij de hoofdstukken van het boek en zijn de door Gunning daaraan gegeven titels in de vormgeving te herkennen.

Blikken in de Openbaring IV, Amsterdam: H. Höveker, 1869, GLW II, 389-398. Dit deel, dat vanuit exegese en biblica een samenvatting wil zijn van de nieuwtestamentische geschriften in de veronderstelde tijdsorde van hun ontstaan en als getuigenis van de Bijbelschrijvers als ‘levende personen’, geeft Miskotte minder in details en meer naar strekking weer. De voortgang van de exegetische wetenschap heeft zich na Gunning snel ontwikkeld, maar de stichting die uitgaat van zijn Schriftverstaan blijft.

Lijden en Heerlijkheid, Amsterdam, B. v.d. Land, 18762, GLW II, 651-660. Dit geloofsgetuigenis van een na een ernstige ziekte genezen Gunning, dat Miskotte jarenlang als persoonlijk vademecum of ‘oude vriend’ bij zich droeg, krijgt een korte bespreking.

Die objektive Wahrheit des Gemeindebekenntnisses, Gotha: F.A. Perthes, 1879, GW II, 777-790. Deze lezing hield Gunning tijdens een conferentie in Barmen. Het is een persoonlijke zang, die “de binnenzijde van de Apostolische Geloofsbelijdenis” tot uitdrukking brengt, een pleidooi voor het werkelijkheids-karakter van de geloofsinhoud, waarvan Miskotte het belang wil onderkennen maar dat voor hem tegelijk te weinig rekening houdt met het bij ons dankzij Kant aangebracht besef van de grenzen van onze kennis.

Glaube und Sittlichkeit, Amsterdam: Höveker, 1882, GLW II, 894-907. Eveneens een in Barmen gehouden lezing. De daarin geponeerde stelling dat het geloof de hoogste zedelijkheid is, moet wel grote irritatie oproepen. Waar Gunning spreekt van de deelname door de ziel aan de zelfovergave van Christus en deze als universele werkelijkheid stelt, is dat overtuigender dan waar hij polemiseert met een ethiek zonder ideaal of met een quasi-onafhankelijk gesteld ideaal.

Wat is geloof?, Nijmegen: H. den Hoet, 1887, GLW III, 165-170. Een tekst die een reactie vormde op de kerkelijke en maatschappelijke onrust die zich in 1886 manifesteerde in het Palingoproer en – vooral – in de Doleantie, waarop Miskotte in dit hele deel van het Verzameld Werk voortdurend terugkomt. Omdat wij onze zuster- en broederschap naar het geloof als in Christus gegeven mogen weten, zijn alle tegenstellingen tussen mensen die wij stellen oneigenlijk. Juist vanuit onze gerichtheid op dit middelpunt kunnen wij universeel zijn.

Het geloof der gemeente als theologische maatstaf voor het oordeel in de wijsbegeerte van de godsdienst, Utrecht: C.H.E. Breijer, 1890, GLW III, 311-334. Dat Gunning in zijn inaugurele rede als staatshoogleraar in Leiden ‘het geloof der gemeente’ als voorwerp voor de godsdienstwijsbegeerte had gesteld, was meteen al omstreden. In dit boek probeert hij zijn methodologie te verantwoorden, zowel tegenover de zogenaamd neutrale hoofdstroom van de wetenschap als tegenover de gemeente, maar hij komt er tenslotte niet geheel uit. Ook Miskotte heeft hier en daar scherpe kritiek, bij alle waardering voor het streven om boven de tegenstelling van orthodox en modern uit te komen. Volgens Miskotte is dit werk wel als “Gunnings theoretisch hoofdwerk te beschouwen”.

Anarchisme, Nijmegen, H. den Hoet, 1894, GLW III, 423-427. Deze opening van het collegejaar als kerkelijk hoogleraar te Leiden wil toekomende dienaren van het Woord helpen, Gods oordelen in zijn Woord in de wereld te onderkennen en het opkomende socialisme, dat hen bezighield, theologisch te waarderen.

De evolutie der samenleving, Nijmegen: H. den Hoet, 1895, GLW III, 433-439. Een jaar later is Gunning nog duidelijker in een poging, voor te gaan in theologisch begrip voor het streven naar democratie en sociale gelijkheid met een pleidooi voor lichamelijke arbeid door de hogere standen en scholing van de lagere standen. Voor Miskotte, een kleine dertig jaar later, ontoereikend, maar wel al de kiem zaaiend voor een komend sociaal engagement van christenen.

Voor zijn gemeente te Meppel schreef de predikant Miskotte in het jubileumjaar van Gunnings geboorte onder de titel “De figuur van Gunning” drie artikelen in het Predikbeurtenblad der Nederl. Herv. Gemeente te Meppel Jrg. 39 (1929), de nrs. 18, 19 en 10. Voor aflevering I koos de redactie hier voor de titel [Prof. Gunning, de ridderlijkheid zelve]. Het motief van de ‘ridder’ komt ook terug in het eerste deel van de Gunning-biografie van Albert de Lange uit 1995: J.H. Gunning Jr. (1829-1905) Een leven in zelfverloochening. Miskotte gaat in deze bijdrage ook in op Gunnings moeilijkheden in de Hilversumse tijd met ‘gezelschappen’ die stichtelijkheid zoeken, maar niet een nader verstaan van de Schrift. Voor “De figuur van Gunning II” zie hieronder, bij de bewerking uit 1969. “De figuur van Gunning III” wordt hier door de redactie aangeboden onder de titel [Prof. Gunning als priester]. Net als de eerste aflevering is deze tekst niet eerder opnieuw gepubliceerd. Gunning heeft het vermocht met zijn profetische geest, bij welke de goddelijke kritiek over het mensenleven in de eigen leden brandt, tegelijk zijn drang naar het schouwen der eeuwige dingen te beteugelen en over te leiden naar de dagelijkse dienst in de vlakke velden van het schijnbaar zinloos getob. Miskotte illustreert dat onder aanhaling van een reeks herinneringen die door J.H. Gunning J.Hz. waren gebundeld in Ter gedachtenis. Eenige herinneringen aan prof. dr. J.H. Gunning, Leiden: J.J. Groen, 1929.

Prof. Gunning als letterkundige, literaire lezing, gehouden voor de NCRV-radio op maandag 14 oktober 1929. Niet eerder gepubliceerd. Miskotte bespreekt hier, hoe Gunning van zijn vroege lezing “Het evangelie en de litteratuur” (1855) af aan, geheel als theoloog en tegelijk allerminst als letterkundig dilettant ingaat op de brede wereld der letteren, schreef over Dante, Schiller, Goethe en zijn eredoctoraat zelfs verkreeg vanwege zijn boek uit 1876 over Spinoza. Dit is een zijde van Gunning, waarvan De Kruijf kon zeggen, dat het als een ‘tegoed’ doorwerkte in Miskotte zelf met zijn teksten over Th. Mann, Fj. Dostojewski, Fr. Kafka, Henriette Roland Holst en zovele andere dichters en denkers (MVW deel 12).

Korte nabetrachting van de Afscheiding van 1834; In zeven afleveringen van het Haarlemsch Predikbeurtenblad schrijft Miskotte in de nazomer van 1934 zijn bijdrage aan het eeuwfeest van de Afscheiding van 1834. Nog in hetzelfde jaar breidt hij die teksten uit tot een brochure, de Korte Nabetrachting over de Afscheiding van 1834, Amsterdam: Uitgevers Mij. Holland. 37 jaar later wordt de tekst met enkele kleine aanpassingen opgenomen in Om de waarheid te zeggen, Kampen: Kok, 1971, 13-57.

De tekst mag stilistisch tot een van de beste van Miskotte gerekend worden. Met twee meanderende, aanzwellende volzinnen zet hij de lezer neer in de hervormde kerk van omstreeks 1830, de kerk waarin een verlicht christendom de teugels uitdeelt en een burgerlijk moralisme de boventoon voert, de kerk waarvan de theologie Jezus als voorbeeldig mens presenteert en de rede als normerende instantie opvoert. “Rust mijn ziel, de rede is koning”,  parafraseert Miskotte een oud gezang. Het ‘geloof der vaderen’, het meer orthodoxe, calvinistische protestantisme leeft op haar geheel eigen wijze alleen nog onder de oppervlakte voort. In die sfeer ontstaat rond de Ulrumse predikant Hendrik de Cock de beweging die tot de Afscheiding zal leiden en Miskotte bepleit met veel sympathie het gelijk van waar het haar in beginsel om gaat: het genadeverbond van God en mens. Van hieruit wijst hij op de parallellen met de kerkelijke en politieke situatie in 1934, met de strijd om de kerk in nazi-Duitsland. Dan volgt een beschrijving van de gebeurtenissen van 1833-1834: hoe De Cock zich afwendt van de liberale theologie en zich ‘bekeert’ onder invloed van ‘eenvoudige’ orthodoxe gemeenteleden, hoe die ommekeer gelijkgestemden naar Ulrum trekt voor onderricht en de bediening van de doop. Ongekend hard is de reactie van de liberale kerkleiding, die direct tot schorsing overgaat, en van de burgerlijke overheid die zelfs overgaat tot arrestatie van De Cock en inkwartiering van militairen. De Cock volhardt in zijn standpunten en omdat de repressie van kerk en overheid van kwaad tot erger gaat, verharden ook De Cock en zijn volgelingen hun standpunten. Zijn belangrijkste medestrijder, Hendrik Scholte, streeft naar een daadwerkelijke afscheiding van de ‘grote’ kerk. Hoewel De Cock daar vooralsnog niet op uit is, beweegt hij langzaam mee in deze richting. Hij moet zich steeds vaker verantwoorden en gaat op een kansloze audiëntie bij koning Willem I om zijn zaak onder diens aandacht te brengen. Op 13 oktober 1834 wordt de Acte van Afscheiding ondertekend, maar De Cock blijft hopen op een uiteindelijke ‘wederkeer’. Ds. Scholte heeft het al duidelijk over de nieuwe kerk als de ‘ware’ kerk en zal in de jaren ’40 met een groep gemeenteleden naar Amerika emigreren.

Hierna komt Miskotte terug op de ‘geest der eeuw’. Hij schetst met enkele onthutsende voorbeelden de destijds dominante theologie van de Groninger richting waardoor de hervormde elite zich laat leiden en vraagt nogmaals begrip voor en erkenning van de oorspronkelijke inspiratie van de beweging rond De Cock. Dan bereikt Miskotte de kern van zijn betoog, namelijk de vraag waar het dan met die beweging is misgegaan, waarom de daad van de afscheiding toch werd voltrokken en hoe haar zelfverstaan en haar theologie zich daarna ontwikkelden. De afgescheidenen klampten zich vast aan het leerstuk van de uitverkiezing en helden over naar de wijze waarop dit leerstuk zich in de Nadere Reformatie ontwikkelde tot de toe-eigening van het heil door de ‘ware’ gelovige. Daarmee verwijderden ze zich volgens Miskotte van de werkelijke grondslag van dit leerstuk, die gelegen is in het alomvattende genade-aanbod van God, waarvan de kinderdoop het teken is. In de visie van de afgescheidenen verschuift het ‘geloof’ van de leden van de christelijke kerk naar de ‘bevindelijke waarheid’, naar het persoonlijke gevoelen van het individuele kerklid en de tekenen waaraan af te lezen zou zijn wie ‘uitverkoren’ zou zijn en wie niet. Zo valt de tegenstelling geloof-ongeloof samen met die van gelovigen-ongelovigen en is sektevorming onvermijdelijk. Volgens Miskotte is de beweging van De Cock in deze zin geperverteerd door mensen als Scholte. In zijn slotparagraaf neemt Miskotte het nogmaals op voor de aanvankelijke beginselen en plaatst die tegenover het latere streven van de Doleantie: “van meet af op kerkscheuring aangelegd”. Hij belijdt de “schuld” van zijn kerk op dit punt en vindt in de beginselen van de Afscheiding steun voor het nieuwe elan om in de hervormde kerk tot kerkherstel te komen. Miskotte herhaalt zijn beklemtoning van het belang van die beginselen voor de actualiteit van 1934. Zo ook kan het ‘positieve christendom’ van het nationaalsocialisme en zijn streven naar de totaalstaat beter weerstand worden geboden.

Kanttekeningen bij het gedenkboek der Doleantie (Bedoeld is: H.H. Kuyper en J.C. Rullmann, De reformatie van ’86. Gedenkboek bij het halve eeuw-getij der Doleantie, Kampen: Kok, 1936), in: Onder Eigen Vaandel 11e jaargang nr. 3-4, speciaal uitgegeven onder de titel De Doleantie herdacht, 279-310. Met minieme wijzigingen overgenomen in: K.H. Miskotte, Om de waarheid te zeggen, Kampen: Kok, 1971, 58-86.  

Miskotte erkent dat er een “enorm, eerbiedwaardig werk” door de dolerenden is verricht en dat hij met veel anderen in de Hervormde kerk veel van Kuyper, Bavinck en anderen heeft geleerd, en zich verwant weet aan de grondtoon van hun vroomheid. Graag zou hij met Gunning spreken van “onze schuld tegenover de ‘gereformeerden’.” Toch kan hij zijn tegenstrijdige gevoelens moeilijk voor zich houden, al was het maar omdat het besef van schuld na een halve eeuw niet wederzijds lijkt te zijn. Hogelijks ergert hij zich aan de pretentie, alsof het bij de breuk van 1886 om een ‘reformatie’ van de kerk zou zijn gegaan. En Kuyper de theoloog verdwijnt voor hem, lopende de tekst, wel goeddeels achter Kuyper de tacticus of zoals Gunning hem noemde: ‘het partijhoofd’. Gekleurd door de contemporaine ervaringen van de jaren dertig spreekt hij zelfs van een ‘Leider’ die zichzelf plaatst in de positie van propagator van het Koningschap van Christus en die, in plaats van een uiting van droefheid, eerder een geschrift onder de titel ‘Mein Kampf’ had kunnen schrijven. Theologisch is zijn meest ingrijpende bezwaar dat het verbond hier nauwelijks nog een geheimenis van Godswege lijkt te zijn, maar in geseculariserende vorm opgaat in de zichtbaarheid van de eigen organisatie, en daarmee een burgerlijke mentaliteit kweekt. Deze scherpe tekst heeft blijkbaar irritatie gewekt, want wanneer hij gepasseerd wordt voor een kerkelijk hoogleraarschap te Groningen, noteert Miskotte in zijn dagboek dat “de gereformeerdebonders (…) óók geprikkeld schijnen te zijn geweest door deze Kanttekeningen, hoewel de afwijzing van de pretentie der dolerenden toch ook hun zaak is”.[12] Bij de heruitgave van 1971 heeft Miskotte blijkbaar geen behoefte gevoeld, op de inmiddels geheel gewijzigde verhouding tussen theologen uit de Nederlandse Hervormde Kerk en uit de Gereformeerde Kerken in Nederland in te gaan, hoewel hij voor zijn 75e verjaardag in 1969 inmiddels voluit was geëerd door zijn toenmalige ‘gereformeerde’ tijdgenoten.[13]

Gunning en de strijd om kerkherstel, in: Schrift en Kerk, een bundel opstellen van vrienden en leerlingen, aangeboden aan prof dr. Th.J. Haitjema op 10 november 1953 (bij zijn 30-jarig jubileum als hoogleraar), Nijkerk: C.F. Callenbach, 215-242. Opnieuw opgenomen in K.H. Miskotte, Geloof en kennis. Theologische voordrachten, Haarlem: Holland, 1966, 230-253 (maar niet onder de theologische opstellen van MVW deel 9). Gevolgd is hier de uitgave in Geloof en kennis. Daar zijn driehoekige asterisken *, die achtereenvolgende fasen van Gunnings denken over kerk en kerkorde markeren, doorgaans vervangen door Romeinse cijfers, die hier door de redactie tussen [ ] van een titel zijn voorzien. Miskottes paragraaftelling is in 1966 evenwel enigszins in het ongerede geraakt; dat is hersteld. Enkele kleine aanvullingen uit 1966 zijn met schuine strepen /  \ aangegeven.

Gunning in Leiden, I en II, in: In de Waagschaal 15e Jrg. (1958-1959), nrs. 16 en 17 (17 en 24 januari 1959), 220-222 en 239-241. Beide artikelen zijn door de redactie tussen vierkante haakjes [  ] van een kopje voorzien. Miskotte betoogt dat Gunning weliswaar uit de aard van zijn theologische positie eenzaam was, maar allerminst door zijn moderne collega’s werd geminacht, en vervolgens dat hij op zijn eigen wijze als kerkelijk hoogleraar bijdroeg aan de vorming van ‘discipelen des Woords’ en als resultaat het hele veld van discussie rond de aard van de theologie als wetenschap wist te doen verschuiven op een wijze die tot ver in de twintigste eeuw doorwerkt.

Johannes Hermanus Gunning, in: Woord en Dienst Jrg. 11 (1962), nrs. 5 en 7 (3 en 31 maart). Om verwarring met de monografie te voorkomen heeft de redactie de titel aangevuld met de strekking van beide artikelen [: even ruim als beslist]. Het eerste artikel bespreekt de geestelijke en culturele wijdheid, het tweede kreeg van Miskotte zelf de titel ‘blijde stelligheid’ – Gunning straalde in beide dimensies.

‘Groninger Schule’ en ‘Niederlände II. Theologie‘, twee lemmata in Religion in Geschichte und Gegenwart III (1957v.v.). Miskottes schetsen van de geestelijke situatie in de 19e eeuw, die te lezen staan in het eerste hoofdstuk van de monografie van 1929 en aan het begin van zijn ‘Korte nabetrachting’ uit 1934 zijn hier, naar de regelen der kunst, beknopt weergegeven met verwijzing naar zo veel mogelijk namen en titels. We leren hier Miskotte kennen als getrouw beoefenaar van een genre dat we verder weinig bij hem tegenkomen. Het completeert het beeld van zijn visie op de 19e eeuwse theologie in Nederland.

‘De figuur van Gunning’, aanvankelijk het tweede in de boven genoemde reeks van drie artikelen onder deze kop in het Predikbeurtenblad in de Nederl. Herv. Gem. te Meppel, Jrg. 39 (1929) nr. 19. Toevoegingen uit 1969 zijn tussen schuine streepjes /   \ weergegeven. Aan het slot verschijnt in nieuwe vorm het gedicht van Leopold waarmee Miskotte in 1929 ook de monografie had besloten. Zo reiken de tijden in zijn ontwikkeling elkaar tenslotte de hand.

Dankwoord

Tenslotte spreken we als bezorgers van dit deel van het Verzameld Werk graag onze erkentelijkheid uit aan allen die ons bij dit werk hebben geholpen. In de eerste plaats denken we daarbij aan de medewerkers van de Bijzondere collecties van de Universiteitsbibliotheek van Leiden, dankzij wie we allerlei materiaal in het archief hebben gevonden. Vervolgens het Drents Archief te Assen, dat ons inzage verschafte in het Meppels Predikbeurtenblad; van de reeks “De figuur van Prof. Gunning” ontbrak namelijk een exemplaar van het eerste artikel uit die reeks in het Miskotte-Archief te Leiden.Verder danken we de medewerkers van de bibliotheek van de Protestantse Theologische Universiteit, onder hen in het bijzonder Ernst Bertelink die daar voorheen aan verbonden was, die samen vele titels voor ons uit de opslag hebben gehaald. Dan degenen die ons hebben geholpen bij het naspeuren van onduidelijke verwijzingen, onder wie we Kick Bras, Sabine Hiebsch, Albert de Lange, Fred van Lieburg en Herman Noordegraaf speciaal vermelden.

We hebben ons geregeld gerealiseerd dat het uitbrengen van een Verzameld Werk als ditin het huidige tijdsgewricht steeds meer een archaïsche onderneming lijkt te worden. Des te groter is onze dankbaarheid, dit werk, in alle onvolmaaktheid die er eigen aan is, niettemin in deze vorm te hebben kunnen voltooien.

Willem Maarten Dekker, Willem van der Meiden, Lieuwe Mietus, Rinse Reeling Brouwer


[1] K.H. Miskotte, Uit de dagboeken 1917-1930, MVW 4, 221 resp. 235.

[2] Zie E.J. Beker, M.G.L. den Boer, J.H. Gunning jr., een theologisch portret, Baarn: Ten Have, 1979.

[3] Christiane Berkvens-Stevelinck, Inventaris van het archief van Kornelis Heiko Miskotte, Leiden: Universiteitsbibliotheek nr. 200.

[4] Christiane Berkvens-Stevelinck, Inventaris nr. 612. Zie ook Herman de Liagre Böhl, Miskotte. Theoloog in de branding, 1894-1976, Amsterdam: Prometheus, 2016, 94. Enkele jaren later zou Walter Kreck Die Lehre von der Heiligung bei H.F. Kohlbrügge publiceren, München: Kaiser, 1936.

[5] K.H. Miskotte, “Het geheim der heiliging”, in de Waagschaal 2e Jrg. nr. 43, in: In de Waagschaal, Verzameld Werk deel 1, 216-220.

[6] Christiane Berkvens-Stevelinck, Inventaris, nr. 541; het gaat om W.J. de Wilde, Geschiedenis van Afscheiding en Doleantie, van Hervormd Standpunt uit, Wageningen: Veenman, 1934.

[7] K.H. Miskotte, “De ethische richting”, In de Waagschaal 6e Jrg. nr. 24, MVW 1, 331-335.

[8] De hier niet opgenomen lemmata betreffen ‚Altruismus‘, ‚Determinismus‘, ‚Eudaimonismus’, ‘Gemeinsinn’, ‘Hedonismus’, ‘Herrenmoral’, ‘Natürliche Theologie und Religion‘, ‘Numinös’ en ‘Stirner, Max’; zie B81.

[9] Dr. K.H. Miskotte Stichting / Uitgeverij Kok, De bibliotheek van K.H. Miskotte, 1994.

[10] Christiane Berkvens-Stevelinck, Inventaris nr. 389. Dit nummer, dat in de inventaris de titel “Gunning als letterkundige” draagt, bevat een aantal mappen. Het manuscript van de monografie is te vinden in de tweede map; het manuscript van Een enkel woord ter inleiding van J.H. Gunning J.Hz. is bewaard in een schrift in de derde map. Verder bevat nr. 389 het manuscript van de radiolezing “Gunning als letterkundige”, die Miskotte in 1929 voor de NCRV hield en het manuscript van het tweede deel van Miskottes artikel over Gunning dat verscheen onder de titel ‘Blijde stelligheid’ in Woord en Dienst d.d. 31 maart 1962. Daarnaast zijn er 25 bladen met aantekeningen van Miskotte. Dit materiaal diende als voorstudie voor het Praeludium en de monografie.

[11] Miskotte zelf is vooropgegaan in het aanwijzen van de nieuwe gedeelten in de monografie in vergelijking met het Praeludium, en wel in zijn notitie in aansluiting op zijn (ook overigens bepaald veelzeggende) brief aan O. Noordmans van 11 januari 1931 – dus bijna twee jaar na verschijning van het boek (NVW 9 A, 385). Miskotte schrijft daar: “Nieuw zijn p. 10-14 onbelangrijk; in p. 14-30 zijn enkele passages ingevoegd, die alleen als typering misschien ‘aardig’ zijn; p. 41-66 is oud en doorspekt met wankelmoedigheden, ik wilde de structuur afronden en schrok dan weer terug, kon toch ook niet in dit deel reeds kritisch schiften. Nieuw is p. 67-71; p. 92-95; p. 100-104; p. 105-110; p. 115-117; (Op p. 118-141, het overzicht der geschriften schijnt mij werkelijk enigszins verrijkt door enkele omschrijvingen). Nieuw is p. 146-148; p. 150-166, dit is wellicht een noodzakelijke aanwijzing geweest; p. 169-207.”

[12] *K.H. Miskotte, Uit de dagboeken 1935-1937, VW 5b, Kampen: Kok, 2001, 258v. (24 februari 1937). Zie verder: Martien E. Brinkman, The theologie van Karl Barth: dynamiet of dynamo voor christelijk handelen. De politieke en theologische kontroverse tussen Nederlandse Barthianen en Neocalvinisten, Baarn: Ten Have, 1983, 58v., 111v. en M.G.J. van der Velden, “Miskotte over de Afscheiding en de Doleantie”, in: W. Dekker, G.C. den Hertog en Tjerk de Reus (red.), Het tegoed van Miskotte. De actuele betekenis van zijn denken voor de gereformeerde theologie, Zoetermeer: Boekencentrum, 2006, (41)53-67.

[13] Zie Herman de Liagre Böhl, Miskotte. Theoloog in de branding, 309v.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie