Tien boeken vol gesproken woord. Bij de verschijning van het laatste Cahier van de Bijbelse Theologie van Frans Breukelman

T

Van: Rinse Reeling Brouwer

Voor: Interpretatie, september 2012

(Noot)    Naar aanleiding van de verschijning van:

  • Frans Breukelman, Bijbelse Theologie III/3. De finale van het evangelie naar Matteüs, verzorgd door Mirjam Elbers en Ad van Nieuwpoort, Utrecht: Kok 2012, 128 pag. ISBN 978 90 435 1547 4
  • Rinse Reeling Brouwer, Wim Kloppenburg e.a. (red.), Bijbelse Theologie in praktijk. Deel 20 uit de bijbels-theologische en dogmatische serie Om het levende Woord, Utrecht: Kok 2012, 149 pag. ISBN 978 90 435 1590 0
  • Rinse Reeling Brouwer, De man en zijn karwei. Over Frans Breukelman (1916-1993), Gorinchem: Narratio 2012, 82  pag. ISBN 978 90 5263 225 4

Bij de verschijning van het tiende en laatste cahier van de Bijbelse Theologie van Frans Breukelman

Geen auteur: een roepende

In 1966, bij de 50e verjaardag van Frans Breukelman, merkte K.H. Miskotte op (OLW I/1, 3): ‘We staan om hem heen in dankbaarheid voor al de arbeid, die hij verricht voor ons allen. Toch brengt het de gratulant ook wel enigszins in verlegenheid als hij in een grote kring staat handen te schudden en in wijder kring staat men het van verre te bekijken, terwijl deze en gene begint blijken van verbazing te geven, want ze zeggen: wat heeft hij tenslotte gedaan, waar zijn de vruchten, pennenvruchten, leesvruchten, denkvruchten? Want we zijn verslingerd aan Leistung, productie’. Miskotte beschrijft daar dat ds. Breukelman, vol huisvlijt als een kluizenaar in het afgelegen Simonshaven in grote stilte de folianten hanterend, soms plots ‘de pij verwisselt voor een zwart leren jas en een witte valhelm, om dan op een geducht motorrad vooruit te stuiven over dijken en snelwegen naar dorp en stad, om wat hij in grammata geconcentreerd vond in stromen van welsprekend over een schare van jonge predikanten, in studievergadering bijeen en bereid zich in te spannen om het nieuwe dat Breukelman daar staat te ontvouwen, zich toe te eigenen, te verwerken, zelf, vroeg of laat te gebruiken.’

Als met een bezwering verzekert de feestredenaar ons, dat ‘wat deze man voortbrengt kant en klaar ligt, bij wijze van spreken, zo om in te pakken voor verzending.’ Maar de jonge predikanten, studenten en andere leergierigen weten wel beter. Zij beschikken over stapels stencils, zoals je die toen had, in folioformaat, maar wanneer zullen die nu eens in druk verschijnen? De meester zelf viel er moeilijk, zeer moeilijk toe te bewegen zijn vondsten als teksten vrij te geven. Dat zal te maken hebben gehad met schrijfangst, writers blocks, allerlei fobieën: het zal wel. Maar het vertoont ook een opmerkelijke samenhang met de inhoud van het door hem ontdekte zelf. Vertelt hij immers niet zelf aan de hand van Jeremia 36, dat Baruch de woorden die geschreven staan vanaf de rol moet uitroepen, en wel voor de oren van het volk(9x in dit hoofdstuk), zodat allen hem horen 6x)? Dit roepen van Baruch is geen ander roepen dan dat van de profeet zelf, die in de tempel niet meer mocht verschijnen. En daarom moet qara’ juist niet met lezen, maar precies met roepen worden vertaald. ‘De Bijbelse getuigen’ zijn namelijk ‘geen schrijvers, die gelezen willen worden, maar sprekers van het levende Woord, dat geroepen en gehoord wil worden. Geschreven werden de woorden uitsluitend ten dienst van de voortgaande mondelinge overlevering. Ook nu ze geschreven zijn willen ze geroepen worden’ (BT I/1, 38). Met heel zijn indrukwekkende lijf, met al de registers van zijn machtige stem, wilde Breukelman dat dan ook bewerken: dat de woorden, door geroepen te worden, weer met hun oorspronkelijke kracht kunnen worden bezield. Wat nut het dan, toch weer schrijver te worden?

Toch een Bijbelse Theologie in samenhang

Toch, paradoxalerwijs, werkte Breukelman al vanaf 1956 aan dat ene grote werk, eerst Dogmatiek als Hermeneutiek, in de jaren zestig Theologie van de Tenakh en uiteindelijk Bijbelse Theologie geheten. En tegen het einde van zijn academische arbeid in Amsterdam (1968-1981) zou het Gerrit Brinkman van uitgeverij Kok zijn, die hem er toe wist te verleiden al die stencils dan toch in samenhang om te werken tot openbare publicaties. In een bestandsopname uit 1975/76, aan de vooravond van een gastsemester in Berlijn, naar ik vermoed samen met Dirk Monshouwer opgesteld, had hij daarvoor al eens de volgende opzet neergezet (OLW 20, 29; ordner 114 in het Breukelman-archief):

 ‘Bijbelse Theologie:

  1. Toledoth. Het eerste boek van de Bijbel als ouverture van de Tenakh
  2. Debharim. De structuur der Bijbelse Theologie in het getuigenis van de Tenakh
  3. De theologie van de evangelist Matteüs

Met deze Bijbels-theologische studie correspondeert de dogmatische studie over

[4] De structuur van de heilige leer in de theologie van de kerk’

In de eerste band, die in 1980 verscheen, is op de colofonpagina sprake van het voornemen van de auteur (toch!), het complete werk in vier delen te doen verschijnen, die elk gemiddeld 5-8 afleveringen zullen bevatten. Mij lijkt dat op zichzelf een voornemen te zijn, dat overeenkomt met de vele projecten die Breukelman tegelijk onder handen had. Bij deel 4, waarvan ik zelf het materiaal het beste kan overzien, zie ik al afleveringen voor ogen over de structuur van de heilige leer 4.1 bij de patres (Origenes), de scholastici (Thomas van Aquino) en de vroege reformatoren (Melanchthon), 4.2 bij Calvijn (de verschillende edities van de Instituties), 4.3 bij de protestantse scholastiek uit de 17e eeuw en 4.4 bij neoprotestantse tijdgenoten (Harnack, Tillich e.a.). Daarbij dacht hij dan ook nog (4.5) aan een aflevering over de omgang van de kerk met het vertaalprobleem (Hieronymus, Luther, de gereformeerde traditie). Tegelijk was het, alleen al fysiek en nog afgezien van de al genoemde schrijfangsten, behoorlijk onwaarschijnlijk dat hij zelf in staat zou zijn geweest dit alles te voortooien. Zo lang hij leefde, dat hij de grootste moeite de werken van zijn hand uit handen te geven – altijd moest er nog aan geveild worden –, maar de onvermijdelijkheid dat dit het na zijn dood in andere handen terecht zou komen zag hij zelf alleszins in.

Een waarschuwing is wel op haar plaats. De geschetste vierdeling suggereert namelijk een systematiek, die Breukelman trok maar die hem ook weer als strijdig voortkwam met de beweeglijkheid van het levende Woord. Vandaar, van het begin af aan, de benaming Cahier voor elk van de afleveringen afzonderlijk. Het moesten letterlijk werk-schriften zijn. Hij leverde over wat hij zelf gevonden had, en nodigde daarbij leerlingen, nabije en verre, nadrukkelijk uit er zelf op eigen kracht mee aan het werk te gaan.

Dat neemt niet weg, dat de Inleiding tot het eerste cahier nadrukkelijk de aard van de Bijbelse Theologie als discipline omschrijft, en dat de drie delen waarin deze theologie bestaat een duidelijke samenhang vertonen: (1) hoe we binnenkomen vanuit het spellen van de naam van Israël, waarover de Tenakh handelt, als eerstgeborene van alle volkeren; (2) hoe al de Bijbelse geschriften in tal van onderscheiden getuigenissen met onderscheiden theologieën toch werken binnen eenzelfde literair en fenomenologisch herkenbaar patroon dat langs de weg van grondwoorden in kaart valt te brengen, en (3) hoe aan de hand van het eerste evangelie uit de canon kan worden aangegeven hoe het getuigenis van de apostelen deze structuur van de grondwoorden volop veronderstelt bij alles wat het zelf nieuw te melden heeft. Nu, ruim dertig jaar na de verschijning van dit eerste cahier, is het zaak, dit programma te leggen naast andere ontwerpen van Bijbelse Theologie die inmiddels verschenen zijn en na te gaan zowel wat anderen vonden waar Breukelman nog geen aandacht voor had of wilde hebben, als wat Breukelman zag wat door anderen naast en na hem minder is gezien. Dit is echter een opgave die nog voor ons ligt, en die we vanuit de nieuwe Miskotte/Breukelman-leerstoel ook zeker op ons zullen nemen.

De tien cahiers

In de laatste vijftien jaren van zijn leven heeft de leermeester zelf drie cahiers het licht doen zien, dankbaar voor ontvangen hulp (Roel Oost bij het eerste en wat mij betreft vanaf het verschijnen al klassieke Genesis-cahier, waarin de eenheid van het eerste Bijbelboek met kracht van argumenten wordt aangetoond). Na zijn overlijden is het initiatief genomen tot de oprichting van een Stichting, die het beschikbaar maken van het nog onuitgegeven materiaal tot haar eerste doelstelling verklaarde. Daarbij zijn de taken verdeeld, waarbij overwegend de genoemde vierdelige opzet is gevolgd – een vijfde deel, met preken, opgenomen of uitgeschreven colleges, lezingen e.d. bleek toch geen erg leesbare band op te leveren.

Het zijn zeven postume afleveringen geworden, vaak behoorlijk omvangrijker dan aanvankelijk voor de afzonderlijke cahiers beoogd was. Enorm veel arbeid is hiervoor verricht, en dat was vrijwel uitsluiters het werk van amateurs, liefhebbers in de beste zin van het woord. Op één deel na, de Calvijnband IV/1 die ik zelf in werktijd bij de universiteit kon bezorgen, stond er geen academische instelling achter. Het is dus geen wonder, dat er wel eens deze of gene is afgehaakt, en dat er wel eens voornemens waren die niet konden worden uitgevoerd. Maar des te groter de glorie voor de redacteuren die hun inspanning wel met een uitgave beloond konden zien.

Na 2003 stokte de voortgang een aantal jaren. De Stichting heeft toen een gesprek gevoerd met Bert Endedijk van uitgeverij Kok, met als resultaat dat het geheel toch zo veel als mogelijk voltooid zou worden, waarbij de Stichting het op zich nam de ontbrekende cahiers in vrij snel tempo achtereen voor uitgave gereed te maken. Dat is vervolgens ook gelukt: band II/2 verscheen in 2009, band I/3 in 2010 en band III/3 in 2012. Niet ‘alles’ wat publicabel zou zijn ligt daarmee voor ons, maar wat ontbreekt, is toegankelijk in het Breukelman-Archief en zal zo mogelijk in de komende jaren digitaal ter beschikking worden gesteld.

Het geheel overziende, valt vast te stellen dat het wat losse raamwerk en het ontbreken van een al te strikt projectplan met zich mee heeft gebracht, dat de verschillende bezorgers hun arbeid niet allen op gelijke wijze hebben aangevat. Voor de Calvijnstudie IV/1 was ik bijvoorbeeld in de gelegenheid, in het archief nauwkeurig na te gaan welke versies van de achtereenvolgende hoofdstukken aanwezig waren en mijn keuzes daarbij te verantwoorden, terwijl bij de theologische opstellen in band IV/2 herkomst en Sitz im Leben van de opgenomen teksten voor de lezer niet meer inzichtelijk kon worden gemaakt. En in het cahier Ouvertures van Genesis (BT I/3) zijn alle aanhalingen in het Hebreeuws in de voetnoten en de bijlage terecht gekomen, in de veronderstelling dat de opwindende stof langs deze weg voor een breder publiek toegankelijk is gemaakt. Deze diversiteit brengt met zich mee, dat de gebruiker als het ware met elk cahier weer op andere wijze aan het werk kan gaan.

In het boekje over Breukelman dat ik voor de theologenreeks van uitgeverij Narratio en de Vereniging voor Theologie en Maatschappij heb geschreven, heb ik gepoogd de inhoud van de tien cahiers in hun samenhang voor een breder publiek te presenteren. Een megatanker als de Bijbelse Theologie als geheel inmiddels is, kan naar ik dacht zo’n sleepbootje wel gebruiken. In het twintigste nummer van de serie Om het levende Woord, die in de afgelopen jaren náást de Bijbelse Theologie bij Kok verscheen, doen predikanten verslag van de wijze waarop zij met de onderscheiden cahiers aan de slag zijn gegaan, en gaan daarover het gesprek aan met de verschillende redacteuren. Daarmee markeert deze aflevering een moment van overgang: het werk ligt er nu, maar wat gebeurt er mee?

De finale van Matteüs

De drie cahiers van het derde deel van de Bjbelse Theologie vertonen een overzichtelijke samenhang: ze behandelen achtereenvolgens de ouverture van het ‘evangelie van het koningschap’ naar Matteüs (Mat. 1-2) in BT III/1 uit 1984, het gedeelte dat omsloten wordt door het eerste woord (Mat. 3:1-15) tot en met het laatste woord (Mat. 25:31-46) dat Jezus spreekt voordat hij zal worden overgeleverd in BT III/2 uit 1996 (De Koning als Richter), en tenslotte de finale (die inzet bij Mat. 26:1-2) in BT III/3, heden. Maar schijn bedriegt. Zo heeft Breukelman tot het einde van zijn leven toe geaarzeld over de juiste dispositie van de stof. En verder was binnen de finale eigenlijk alleen de bespreking uitvoerige slotperikoop (Mat. 27:55-28:20, in vijf chiastisch geordende subperikopen) beschikbaar, namelijk in een ongeautoriseerde uitgave uit 1966, waarbij in het archief nog aanvullingen en verbeteringen waren te vinden. De beide perikopen van het eerste gedeelte van het lijdensverhaal: de zalving door een vrouw (Mat. 26:3-16), en de pesachmaaltijd (Mat. 26:17-29), waaraan Breukelman gewerkt heeft tot kort voor zijn overlijden, bevonden zich blijkbaar nog net niet in een staat dat de bezorgers het verantwoord achtten ze in dit cahier een plaats te doen vinden. In plaats daarvan hebben zij de bespreking van de perikoop ‘Jezus voor de stadhouder’ (Mat. 27:11-26) uit het eerste deel overgenomen, althans voor zover het de inhoudelijke uitkomst van de exegese betreft, niet naar de methodische verantwoording die in het programmatische cahier BT I/1 de spits vormde. Zo ziet wie goed kijkt als het ware de redacteuren van de cahiers met elkaar in gesprek zijn. De theoloog die, ook wanneer hij niet meer zo lijfelijk tot ons kan spreken als hij bij uitstek kon, de tongen voor zulk een gesprek weet los te maken, moet wel iets te zeggen hebben!

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie