[1, 2] Symposium Tegendraads (in het kader van het Lutherjaar) 7 oktober 2017 in de Oude Lutherse Kerk, Singel, Amsterdam Bijdrage Rinse Reeling Brouwer: Seksualiteit & relaties [cijfers slaan op dia’s Powerpoint-presentatie]
- [3] Luther
Laten we beginnen in het hart van Luthers grote reformatorische ontdekking. Op een centraal punt van zijn traktaat De vrijheid van een christenmens (1520) [4] voert hij het beeld op van een huwelijk van Christus met de ziel. Dat beeld was vanuit de gangbare spiritualiteit overbekend: het ik zoekt de vereniging met haar geestelijke bruidegom. Maar Luther doet er iets verrassends mee. Christus, dat is een rijke prins, die een verachtelijk hoertje zoekt. Hem kost dat alles: hij gaat de schande niet uit de weg, er zal in zijn milieu heel wat over hem geroddeld worden. Zij kan er alleen maar beter van worden. Toch gebeurt het: hij verenigt zich met haar, het huwelijk wordt geconsumeerd. En daarbij neemt hij al haar schande en vuiligheid op zich, terwijl zij bij gemeenschap van goederen al zijn rijkdom ontvangt: de goddelijke vrede, vrijheid, genade. Het is dus een ongelijke ruil. Hij mint haar, en daarom komt zij in een geheel nieuwe staat terecht. Van haar kant kan ze als bruidsschat niets anders inbrengen dan haar geloof, haar alles-zetten-op deze vereniging, maar dat is genoeg en het brengt oneindige vreugde: zo mag ze léven.
Het bevrijdende hierin was voor Luther daarin gelegen, dat de ziel zich dus niet in een eindeloos en uitzichtloos zelfverbeteringsprogramma van haar eigen vunzigheid hoeft te ontdoen, maar dat haar zo maar, om niet, dit nieuwe overkomt. Wie aan zichzelf wil werken, kan naar een therapeut gaan, maar in het evangelie gaat het om iets anders. Heel treffend [5] heeft Luther dat tot uitdrukking gebracht, toen hij enkele jaren eerder (1515) in een college over Romeinen 7 opmerkte, dat men het voordien, in de scholastiek, zo voorstelde, alsof de zonde van een mens moest worden weggenomen ‘zoals men witte verf van een muur kan weghalen of warmte van het water’. Dat is de morele, zeg maar rustig de moralistische voorstelling van zaken. Maar nee, ontdekt Luther, Paulus drukt zich eerder zo uit, dat de mens zélf moet worden weggenomen, terwijl de zonde als een overblijfsel achterblijft (maar die is dan eigenlijk in het geheel niet interessant meer). De Geest doet niet iets met jouw probleem, je frustratie, je misdraging, maar met jou zelf: jij, oude mens, gaat eraan, jij wordt nieuw geboren: dáár mag je mee rekenen. Wie de reformatie met moralisme associeert heeft het dus in de kern mis (wat niet wegneemt dat niet in afgeleide zin wel degelijk zulke problemen aan deze traditie vastzitten, daar komen we nog op).
Als monnik was Luther met het beeld van de spirituele vereniging van de ziel met haar hemelse bruidegom uiterst vertrouwd geweest. Maar nu hij, door zijn Bijbelstudie, dat beeld zo helemaal had omgegooid, raakte ook die monastieke praktijk steeds meer uit zicht. [6] Nee, er is geen hógere christenstand die zich wijdt aan het geestelijk leven. Midden in het gewone leven moet het gebeuren, zoals Jezus omging met de hoeren en met de overspelige vrouw. Martinus trad uit de orde der Augustijner heremieten. En hij trad in het huwelijk, met Katharina van Bora, die sterke vrouw, die zakenvrouw. [7] De asceet, de zelfkweller werd tot de ronde, volle man die we uit de afbeeldingen van ná 1525 kennen. [terug naar 6] Want het huwelijk, nee, dat was geen sacrament, dat was niet iets van de kerk, maar het was iets van het leven: het was de plaats om midden in dit leven te bestaan voor Gods aangezicht. En het was er ook niet alleen omdat er nu eenmaal het Bijbelse gebod tot voortplanting bestond, zoals Augustinus had benadrukt, maar het mocht ook juist in zijn consummatie genoten worden. Seks (heteroseks, uiteraard) is een eren van de Schepper. Dat in de lutherse overlevering gaandeweg het huwelijk als ‘scheppingsordening’ toch weer op een nieuwe wijze tot een quasi-sacraal instituut werd, is een jammerlijke overwoekering van deze grondintentie.
2. Calvijn
[8] We verplaatsen ons nu van Wittenberg naar Genève, mede omdat de hervormingen in die stad ook onze Nederlandse gewoonten sterk beïnvloed hebben. Tot 1536 was de rechtspraak rond vragen van het huwelijk daar, ook daar, een zaak van de bisschop geweest. Toen deze was verjaagd, werd na enkele jaren de procedure deze, dat kwesties allereerst ter sprake kwamen in het Consistorie, waar predikanten en oudsten (van het stadhuis) zich bogen over de gevolgen van allerlei gedragingen voor de toelating tot het avondmaal. Zat er een juridische kant aan, dan werd een kwestie doorverwezen naar de stadsraad, de burgerlijke overheid. Calvijn, die rechten had gestudeerd, voorzag in tal van adviezen en conceptwetsteksten voor een nieuwe juridische invulling, en tegelijk stonden die regels in wisselwerking zowel met de gevallen die in het consistorie langskwamen (honderden per jaar!) als met inzichten die hij opdeed in zijn preken (meerdere dagen per week) over de meeste Bijbelboeken en later ook in zijn exegetische colleges aan de Academie. [9] Zo ontstond een theologisch-juridisch raamwerk, dat door strijdmakkers als De Bèze en Hotman nadien is uitgewerkt.
Gaandeweg ontstaat het volgende patroon. Bijbelse kernnotie voor Calvijn is het verbond (482vv.): primair verticaal het verbond van God met zijn volk, of van Christus met zijn kerk, en dan secundair, bij gelijkenis, ook horizontaal ([10] zie een tekst als Maleachi 2:13-16) het verbond tussen een man en een vrouw, om samen het leven aan te kunnen: het is niet goed dat een mens alleen is – al erkent Calvijn, met Jezus en Paulus, dat een keuze voor een leven alleen, als wachtpost voor de eeuwigheid, sterk staat, maar dat blijft een uitzondering, en een verplicht celibaat is hoe dan ook uit den boze. [11] Het verbond is gedragen door liefde, maar het kent ook een gerechtelijke vormgeving in huwelijkse voorwaarden, toezeggingen, geschenken e.d. Calvijn is het wel met Luther eens dat het huwelijk een wereldlijke aangelegenheid is en niet onder klerikaal beslag mag staan (38), maar als zodanig is het wel een publieke aangelegenheid: de partners sluiten het in de kerk, dus openbaar, voor de gehele stadsgemeenschap, en ze dienen zich ook in hun huwelijksleven van hun verantwoordelijkheid voor het geheel bewust te zijn (447). De bruiloftsviering heeft dus mede die publieke functie, en is er niet om je eigen pleziertje te zoeken en uit te leven (zoals de plaatselijke Geneefse elite placht te doen, vol minachting voor de armen), en vraagt daarmee stijl en soberheid (450). De God van Israël is een na-ijverig God, Hij kan het, ter wille van de humaniteit waar Hij voor instaat, niet uitstaan als zijn volk ook andere goden naloopt, en dus verbindt Hij ook die ene man aan die ene vrouw (221vv.). Er is wel allerlei polygamie in de Bijbel, van Lamech af, maar als je de verhalen leest brengt die alleen maar ellende. Een huwelijk met een partner van een ander geloof is evenmin wenselijk, maar als het eenmaal is aangegaan, is ontbinding doorgaans het grotere kwaad (365). Verder gaan de partners, mits geen familieverwantschap optreedt en hun seksueel functioneren in orde is, een verbond wederzijds en vrijwillig aan: zonder toestemming van beiden en hun ouders is het niet geldig, en de adellijke gewoonte van uithuwelijking deugt daarom niet (137). Het huwelijk is er allereerst uit en tot liefde, inclusief – uiteraard heteroseksuele – gezonde seks (282), dan pas ook voor de kinderen en hun opvoeding; seks voor het huwelijk wordt wel nergens in de bijbel verboden, maar is niet wenselijk omdat de dan verwekte kinderen een onheldere juridische status hebben (416, 423). Zo zie je telkens, dat Calvijn zich zowel op de Schrift beroept als op het natuurrecht en op datgene ‘wat betamelijk is’ (de goede zeden; Fil. 4:8), in samenhang (334). Dit alles, meen ik, biedt een sterke, doordachte en coherente visie, die niet zonder reden veel invloed heeft uitgeoefend en waar we ons niet te gemakkelijk van moeten distantiëren. Tegelijk werkt ze na vijf eeuwen op velen van ons, vermoed ik zo, nogal benauwend. [12] Ik ga daarom nu, als mens van de 21e eeuw, met Calvijn in gesprek, en reflecteer op de ingetreden veranderingen op het vlak van familie, seks en relaties in brede zin alsook, in het bijzonder, op de wijze waarop deze veranderingen onze huidige lezing van de schriften beïnvloeden.
3. Gesprek met Calvijn (in zes punten)
3.1. [13] In de brief aan de Efeziërs hoofdstuk 5 haalt de apostel Genesis 2 aan – ‘de mens zal vader en moeder verlaten .., zijn vrouw aanhangen … ze zullen één vlees zijn’ – om eraan toe te voegen: ‘dit mystèrion is groot’ (vs. 32). De kerk van Rome zegt: mystèrion betekent hier ‘sacrament’. Calvijn bestrijdt dat. Als je zo begint, kun je elke gelijkenis in de Schrift wel tot sacrament verklaren, spot hij (50). Ik deel dat inzicht met hem, en ik zet een grote streep onder: gelijkenis. De in Genesis 2 beschreven relatie tussen de mens en een hulpe tegenover gelijkt op de relatie van de Messias en de ekklesia. Maar als het een gelijkenis is, moet je, denk ik, ook afstand houden en niet te snel een ontologisch is-gelijk-teken plaatsen. Wie zegt ons, dat de gelijkenis tussen de mens en die hulpe tegenover alleen in het huwelijk te vinden is? Wie zegt dat ze niet breder voor de verhouding tussen de seksen geldt, of misschien ook wel binnen de seksen? Wie zegt – wie durft na zoveel decennia feministische theologie te zeggen –, dat de verhouding van Messias en gemeente alleen in een rollenspel van man en vrouw kan worden nagespeeld (met de man voorop), en als dat al gebeurt, hoe creatief kan dat dan ook binnen een omgang als in een huwelijk worden beproefd? Wie zegt dat het gebod ‘niet echtbreken’ of ‘niet hoereren’ (Ex. 20:14) alleen in het heterohuwelijk van toepassing is – hoewel dat zeker ook zo is –, en niet in bredere zin overal daar, waar een mens een medemens anders dan in tederheid en trouw, namelijk krenkend en gewelddadig tegemoet treedt? Kan het zijn, dat men in de 16e eeuw te direct-identificerend las, en dat wij goede redenen hebben met meer voorzichtigheid ván het verticale verbond náár onze onderlinge horizontale verbonden toe te redeneren?
3.2. [14] Genesis 1:27vv.: ‘God schiep de mens … mannetje en wijfje schiep Hij hen; Hij zegende hen en zei: weest vruchtbaar…’. Calvijn, met de hele traditie, koppelt dit meteen aan het huwelijk (waar wij Genesis 1 en Genesis 2 meer uiteenhouden) en aan de kinderen als een van de doelen en zeker een van de vruchten daarvan (487). Inmiddels zien wij beter, dat vanaf Genesis 5:1 (het ‘Boek van de verwekkingen van de mens’) de vrucht die in het eerste Bijbelboek gezocht wordt speciaal de eerstgeborene is: Jakob / Israël te midden van de volkeren en straks de Messias als eersteling van Israël (Mat. 1). Het thema is dus misschien wel van meer theologische aard dan Calvijn waarnam, en dat geeft ons, in dagen van overbevolking en van de beschikbaarheid van voorbehoedsmiddelen, lucht bij de uitleg, weg van een al te simplistisch voorgesteld gebod tot voortplanting.
3.3. [15] Calvijn berispt de aartsvaders meer om hun polygamie dan het boek Genesis zelf lijkt te doen. Dat Jakob bijvoorbeeld, na bedrogen te zijn met Lea, toch nog ging voor Rachel, vond hij maar niks (224). Ook hier denk ik dat hij te snel wilde doorstoten naar de moraal van het verhaal. Het verhaal van de beide zusters, met hun slavinnen, als spiegelbeeld van het verhaal van de broeders Jakob en Ezau, is vooral een verhaal waarin laatsten eersten worden en omgekeerd, waar kruiselingse verbanden ontstaan, waar stuivertje wordt gewisseld, waar gezocht wordt naar de verkorene in de verlorene en omgekeerd. Meer meegaan met de beweeglijkheid van zo’n verhaal had Calvijn wellicht kunnen helpen bij een minder starre voorstelling dan die van zijn eigen uitverkiezingsleer…
3.4. [16] Calvijn ergert zich aan een excessief etaleren van rijkdom bij huwelijksfeesten (zoals zich die vooral bij de autochtone elite voordoet). De bruidsschat die Abrahams meesterknecht voor Rebekka aanbiedt (Gen. 24:22) is hem daarom veel te hoog (391, 404). En bij de bruiloft van Kana komt hij tot een moeizame uitleg, want Jezus is hem veel te uitbundig (456). Wij zien, vanwege de tijdsafstand, beter, welke rol een man als Calvijn speelde in wat de socioloog Norbert Elias het civilisatieproces noemde, en kunnen erom glimlachen.
3.5. [17] Daarmee hangt ook de vervlechting van Bijbeluitleg, natuurrecht en gangbare fatsoensnormen bij Calvijn samen. Het is goed dat hij daar eerlijk over is, want we ontkomen geen van allen aan het hanteren van een dergelijke mix van factoren in onze ethische oordeelsvorming. Soms is hij er expliciet in, dat hij verder gaat dan Mozes voorschrijft, zoals bij zijn genoemde waarschuwing voor seks voor het huwelijk. In ander verband kon hij ook onderkennen, dat tijden veranderen en dat bijstellingen nodig zijn. Zo zullen we straks horen, dat hij in verband met de economische fenomenen van zijn dagen meende dat het nieuwe gegeven van het productief krediet het aloude verbod op ‘woeker’ in zekere zin passeerde. Inzake manlijkheid en vrouwelijkheid is hij klaarblijkelijk op dergelijke nieuwe verschijnselen niet gestuit. Hij had een behoorlijk robuuste opvatting van manlijkheid, en zoiets als sodomie (wat dat ook moge zijn) veroordeelde hij met de hele rabbijnse en apostolische traditie in stevige termen. Maar dat is nog geen reden, waarom wij niet [18] in onze tijd, in een samenspel van Bijbels Bevrijdingsverhaal, nieuw inzicht in de zogenaamde natuur en prudente overwegingen en zonder de ene robuuste zekerheid over genderidentiteiten door andere te vervangen, de levenswerkelijkheid van LHBT-ers in onze theologische overwegingen kunnen bedenken.
[20] Stelling: van Calvijn kunnen we leren dat opvattingen over relaties en seksualiteit te destilleren zijn uit
- De Bijbelse boodschap van bevrijding, liefde en respect
- De natuur of de tijdgeest en
- ‘Betamelijkheid’
3.6. [19] In Mat. 19 (vs. 12) is sprake van een ‘(vrijwillig) ontmande ter wille van het koninkrijk der hemelen’ en in 1 Kor. 7 (vs. 7) spreekt Paulus over zichzelf als een apostel die geheel beschikbaar is voor de spoedige komst van de Heer en het daarom niet nodig heeft te trouwen en zich zo te voegen in de zorgen van deze wereld die voorbijgaat, want ‘de tijd is kort’ (vs. 29). Calvijn erkent in zijn commentaar de waarde van een leven dat zich op deze wijze richt op de overdenking van het toekomende leven – mits het maar niet verplicht wordt gesteld –, maar zijn hele optreden is toch ingesteld op de nieuwe inrichting van het geschapen leven. Hij vervulde daarin een sleutelrol, zag vele inwoners van de stad aan zich voorbijkomen, en intervenieerde in vele levens. De positie van de theologen en van anderen in onze kerken, zeker in een stad als de onze, is een andere. Wij reguleren nauwelijks meer het leven, we hebben weinig in te brengen in de orde van de schepping, maar we zijn in de ogen van velen eerder tamelijk onbegrijpelijke buitenstaanders. Geldt dat dan ook niet in sexualibus? Zijn we geen excentriekelingen, voor wie een leven buiten de gebaande paden, zoals dat van Paulus, eerder voor de hand ligt? En plaatst ons dat ook bij het lezen van de schriften niet in een wat andere positie dan die (van de wetgever-bisschop) waarin Calvijn zich herkende? [21]
Verwijzingen; teksten om door te lezen
- ‘Vrolijke ruil’, in: Dr. K. Zwanepol, Een menselijke God. De betekenis van Christus voor Luther, Zoetermeer: Boekencentrum 2001, 155-162
- O. Noordmans, ‘Psychologie en evangelie’ (1934), in: Verzameld Werk 2, Kampen: Kok 1979, 98-118 (speciaal 115-118 bij Luther, WA 56, Die Römerbriefvorlesung)
- Tekst Heleen Zorgdrager voor workshop ‘Luther en lichamelijkheid’ op Summerschool PThU, 10 juli 2017
- John Witte Jr., Robert M. Kington, Sex, Marriage, and Family in John Calvin’s Geneva, Vol. I: ‘Courtship, Engagement, and Marriage’, Grand Rapids: Eerdmans 2005 [cijfers tussen haakjes in tekst van de lezing verwijzen naar paginanummers in deze studie]
- John Witte jr., ‘Huwelijk en gezin’, in: Herman J. Selderhuis (red.), Calvijn Handboek, Kampen: Kok 2008, 504-514
- G.H. ter Schegget, Vrijheid door gehoorzaamheid. Over de tien woorden, Baarn: Ten Have 1995, 131-150 (het zevende gebod)
- Th.J.M. Naastepad, Schouwspelers van God. Uitleg van Paulus’ brief aan de Efeziërs, gewijzigde heruitgave Kampen: Kok 2001, 264-307 (Efez. 5:22-6:4)
- Theologisch debat 7/4 (december 2010), themagedeelte ‘Van hetzelfde’
- Gerard den Hertog, Jan Roskovec (eds.), Family: Kinship that matters, Leipzig: EVA 2012 (Beihefte zur Ökumenischen Rundschau 92)
- De Groene Amsterdammer 141/28-29 (13 juli 2017), themanummer ‘De revolutionaire kracht van de liefde’
- Oecumenische Vrouwensynode, Zijspiegel september 2017 nummer 011: ‘Reformatiejaar; echte vrouwen lezen de Bijbel zelf; onvoltooide bevrijding’