‘Rowan Williams: een biografische introductie als begin van een leesverslag’

Rowan Williams: een biografische introductie als begin van een leesverslag

In 2013 gaf Skandalon onder de titel Geloof in de publieke ruimte een vertaling uit van de verzamelde voordrachten, die Rowan Williams als aartsbisschop van Canterbury voor telkens weer een ander gehoor had gehouden over de volle breedte van de maatschappelijke thema’s die tijdens zijn episcopaat aan de orde waren. Hoewel ‘The death of Christian Britain’ zich in de afgelopen decennia niet minder versneld heeft voltrokken dan het vergelijkbare afsterven van het overgeleverde christendom bij ons, heeft de aartsbisschop als vertegenwoordiger van de established church en lid van het Hogerhuis een vanzelfsprekende positie in het maatschappelijk debat die wij ons moeilijk kunnen voorstellen. Tegelijk is de wijze waarop hij theologische dimensie op alle velden van het publieke leven veronderstelt en in zijn bijdragen meer indirect of meer direct articuleert, ook voor ons bijzonder instructief en vaak voorbeeldig.

Het waren predikanten en kerkelijk werkers die dit meteen doorhadden, en die verzochten om een cursus bij dit boek in het kader van het postacademisch onderwijs. Collega kerkgeschiedenis Gert van Klinken en ik hebben tussen 2015 en 2018 viermaal een dergelijke cursus gegeven, in Amsterdam, Groningen en Doorn, voor bij elkaar meer dan 80 practicanten in het pastoraat. We hebben zelf veel van de deelnemers geleerd, en er een rijk overzicht van verkregen hoe kwesties rond multiculturaliteit, mensenrechten, milieu, ‘big society’ (bezuinigingspolitiek en zogeheten  zelfredzaamheid), zelforganisatie van ouderen, het bestaan in de bajes en noem verder maar op alom in het land in gemeente en gemenebest aan de orde zijn – en hoe het zou kunnen om, met hulp van de vaak taaie teksten van Williams, te ontdekken welke theologische veronderstellingen hier spelen en hoe die ter sprake te brengen zijn.

Om de cursisten te kunnen bijpraten, heb ik in de afgelopen jaren een rondtocht afgelegd in het veelzijdige oeuvre van Rowan Williams. Nu de cursussen zijn afgerond, wil ik het verslag van die tocht graag met de lezers van dit blad delen. Williams’ oeuvre is enorm, ik overzie niet alles en het is ook niet nodig over alles te berichten. Ik stel mij voor binnen de huidige jaargang achtereenvolgens aandacht te besteden aan Williams als publiek theoloog, als systematicus, als theologiehistoricus en als denker die het ‘heilig leven’ ter harte gaat. Daaraan vooraf laat ik in deze aflevering een korte biografische schets gaan, want bij Williams gaan innerlijk en uiterlijk leven, gemeenschapsleven en theologie, praxis van de heiliging en leerstellige speculatie, regering van de kerk en theologische wetenschap samen in een existentie uit één stuk, ook wanneer hij enkele van deze aspecten tijdelijk afzonderlijk beoefenen moet. Het zou dus een merkwaardige abstractie vormen bij deze gestalte alleen een ‘theologie’ te schetsen, terwijl tegelijk in dit levensverhaal de theologie (voor sommige cursisten wel eens in een lastige mate) nooit ver weg blijkt te zijn.

Jeugd in Cymru (Wales), studie in Cambridge, hoogleraar in Oxford

Rowan Williams wordt in 1950 geboren in Swansea, aan de zuidkust van Wales. Zijn doop vindt plaats in een presbyteriaanse chapel, bij ons zou dat een evangelisatie heten. Al in zijn tienerjaren trekt de anglicaanse Church of Wales hem (in 1921 ‘disestablished’, en met een liturgie in het Welsh), en vicar Eddie Hughes in Oystermouth wordt zijn leidsman. Deze staat in de traditie van Augustinus: een vervuld leven bestaat in liefde (de jonge Rowan doet al snel vrijwilligerswerk voor kinderen met een hersenaandoening en voor werklozen), en de rede kan alleen in een groter zinsverband van geschonken en gezochte wijsheid tot bloei komen. Tijdens zijn studie in Cambridge houdt hij aan dit augustijnse perspectief vast. Daarmee bewaart hij  afstand tot de opwinding over John Robinsons Honest to God, al zou hij later vaststellen dat de liberale theologie van de jaren zestig wel de vinger had gelegd bij bepaalde zwaktes in de tot dan overheersende anglicaanse hoofdstroom. Met eenzelfde houding volgt hij het Tweede Vaticaans Concilie: meer dan tot degenen die een aanpassing aan de moderne wereld voorstaan, weet hij zich aangetrokken tot hen voor wie juist herbronning ook tot een kritische houding tegenover de geest der eeuw leidt (twee conciliestromingen die in Nederland veel te gemakkelijk louter op de as van progressief en conservatief zijn neergezet). Met name Hans Urs von Balthasar wordt hem daarbij tot voorbeeld, ook in zijn eigen theologiehistorische studies. Zijn dissertatie schrijft hij over Vladimir Lossky (vanuit het Russisch bestudeerd, uiteraard), waarmee ook de oosters-orthodoxe theologie en geloofspraktijk zijn leven binnenkomen. Hij verwacht hier een verrijking te vinden voor de kenotische theologie in de anglicaanse traditie, die altijd al een sterke sociale gerichtheid vanuit het hart van de christologie had getoond. Later (in 1999) zou hij ook nog een reader samenstellen met politiek-theologische teksten van Sergei Boelgakov, die als socialist begonnen was en pas priester wenste te worden nadat de eenheid van troon en altaar door de Russische revolutie was doorbroken. In de inleiding tot de reader blijkt Williams, naar het voorbeeld van zijn leraar Donald MacKinnon, vertrouwd met de dissertatie van Bas Wielenga (1971) over de mislukte dialoog tussen Boelgakov en Lenin (die uiteindelijk tot zijn gedwongen vertrek uit de Sovjet-Unie zou leiden) – terwijl ik bij Nederlandse theologen zo’n verwijzing vrijwel nooit  aantref. Na een tussenperiode, waarin hij zowel huwt als zich aan een Anglicaanse kloostergemeenschap verbindt, krijgt hij al in 1986 (dus nog jong) de positie van Lady Margaret Professor aan Christ Church in Oxford. Daar schrijft hij zijn opmerkelijke studie over Arius, waarop ik nog van plan ben terug te komen. Deze bewijst, dat voor Williams herbronning iets anders is dan herhaling van vastgelegde scheidslijnen tussen orthodoxie en ketterij, maar een voorwaartse zoektocht naar het binnen een open gemeenschap spreken over God, zoals ook de ‘radicale orthodoxie’ van zijn kompaan John Millbank voor hemzelf nooit de gedaante heeft kunnen aannemen van een massieve afwijzing van de moderniteit als een ‘verval’ na een vermeend-beter verleden.

Bisschop, aartsbisschop, en weer wetenschapper

In 1991 wordt Williams door een kiescollege gekozen tot bisschop van Monmouth, in 1999 wordt hij aartsbisschop van Wales, en van 2002-2012 is hij aartsbisschop van Canterbury. Gemakkelijk is zijn taak niet en in termen van het vermogen tot ‘oplossen’ van conflicten is zijn episcopaat mislukt. Het valt ook niet mee, vertegenwoordiger van een ‘establishment institution in decline’ te zijn, als je zelf als een anti-establishment figuur geldt; en evenmin, een Engelse cultuur te belichamen als ze zelf het multiculturalisme aanvaardt en ook er ook zelf naar leeft (Shortt). De grootste moeilijkheden betreffen de bisschopswijding van vrouwen en homo’s en de zegening van homorelaties. Als leider van de Anglicaanse wereldgemeenschap staat hij midden in de storm van ‘culture wars’ rond gender en ras en van de gevolgen van de dekolonisatie. Vooral Afrikaanse kerkleiders als de Nigeriaan Peter Akilona zijn niet vergeten hoe de Britten hun de victoriaanse moraal bijbrachten, vooral tegen de polygamie. En nu zijn ze in Europa opeens progressief geworden, en moeten zij die losse huwelijksmoraal ook gaan volgen? Daar kon geen sprake van zijn, en Williams heeft meerdere malen gedwongen geacht al benoemde kandidaat-bisschoppen (zoals Jeffrey John, die met een mannelijke partner samenleeft, als hulpbisschop van Reading) te verzoeken zich terug te trekken. Dat dit niet strookte met zijn persoonlijke opvatting kan een ieder nalezen. Zo wijst hij in een lezing in Toronto uit 2007 over ‘The Bible Today’ degenen die zich beroepen op Paulus’ rabbijnse verwijzing naar de heidense (Griekse) praktijken van knapenliefde in Romeinen 1 erop, dat ze wel moeten doorlezen tot Romeinen 2, waar de moralistische veroordeling van anderen blijkt terug te slaan op degenen die veroordelen zelf – een tekst die ik pas onlangs las en die me trof, omdat ik in een blog dezelfde overweging had aangevoerd tegenover de Nederlandse ondertekenaars van de Nashville-verklaring. Hoe dan ook, persoonlijke overtuigingen helpen maar weinig, wanneer de kerkleider vóór alles uit is op verzoening binnen de gemeenschap. Juist op de punten waarop de Anglicana de meeste publieke aandacht trok, is zijn episcopaat dus in impasses geëindigd. ‘A good man, an impossible task’, zoals The Guardian het evalueerde (citaat bij Van Erp). Dat daarmee niet alles gezegd is, zal blijken wanneer ik in de volgende aflevering over Geloof in de publieke ruimte spreek.

            In 2013 keert Williams terug naar de theologische wetenschap. Hij wordt Master of Magdalene College in Cambridge, op een post waar het gesprek met de andere wetenschappen van belang is. Een eerste vrucht van die nieuwe werkkring zijn de Gifford Lectures (over ‘natuurlijke theologie’), die hij wijdt aan de fundamentele theologische vraag naar de taal. Een centrale stelling daarin is, dat het niet alleen gaat om betekenaar (taalteken) en betekende, maar dat ook de betekenisgever een eigen rol speelt: er gebeurt meer dan de materiële stimulus die neurowetenschappers kunnen vaststellen, wanneer deze betekenisgever in een wonderbare vrijheid speelt met taalwegen en dwaalwegen. Ook daarover later meer.

Rinse Reeling Brouwer

Rupert Shortt, Rowan’s Rule: The Biography Of The Archbishop, London: Hodder & Stoughton 2009.

Stephan van Erp, bijdrage over Rowan Williams in: Frank G. Bosman (red.), Toptheologen. The Next Generation. Theologie aan het begin van de 21e eeuw, Heeswijk: Berne media 2015, 73-94.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie