Reflectie op lezing Hans Hoeken; het belang van het verhaal; theater Thomaskerk 24 maart

R

Reflectie op lezing Hans Hoeken 24 maart 2025, Rinse Reeling Brouwer

Mijn nadere reflecties bouwen voort op twee aspecten van de lezing van zojuist: het onderscheid in genres ‘betoog’ en ‘verhaal’, en de vierslag ‘waarden – rituelen – helden – symbolen’.

[I.] Bij de twee genres ‘betoog’ en ‘verhaal’ [slide 5]

In de homiletiek (preekkunde) is het een vaste topos: houd je een betogende of een verhalende preek, ofwel: sluit je je op de kansel nu meer aan bij de Retorica van Aristoteles, of liever bij zijn poetica? K.H. Miskotte, theoloog naar wie mijn leerstoel genoemd is, heeft er in zijn hermeneutisch-homiletisch, dat is uitlegkundig-preekkundige boek Om het levende Woord een paragraaf aan gewijd, onder de titel ‘de snit’ of (nog mooier) ‘de plastiek van de preek’. Hij neemt met geen van beide genres genoegen. Een betoog brengt een ‘ontlediging van de concrete gegevens’ met zich mee, het op zich geplaatste verhaal leidt tot een isolering van momenten zonder de achtergrond daarvan in ‘Het Woord van eeuwigheid’. ‘De beeldende kracht van de moedertaal’ – u hoort: Miskotte raakte het thema van de Boekenweek al aan! – ‘moeten we ombuigen, zó dat de beelden dienstbaar worden aan wat de Geest tot de harten wil spreken.’ ‘Het is makkelijk genoeg begrijpelijk te spreken, zodat ieder zegt: “zo zou ik het ook willen zeggen”; het is nog makkelijker onbegrijpelijk te spreken, zodat de goegemeente zegt: “waar haalt-ie het vandaan”, maar moeilijk is het in onze taal het geheim te vertolken in woorden even klaar als ondoorgrondelijk, even eenvoudig als verborgen.’ Tot zover Miskotte.

Ondertussen zou ik me niet tot de twee genres willen beperken, die Hoeken noemt. Ik werd onlangs betrokken bij een zoveelste project voor een kinderbijbel, en we stelden vast dat dit genre, ook vanuit zijn oorsprong in de ‘Bijbelse Historiën’ van de reformatie en de ‘Bijbelse deugdenboeken’ van de Verlichting, zich vaak uitsluitend richt op de verhalende gedeelten van de Schrift – die ook fantastisch zijn – maar dat daarmee veel andere gedeelten onontsloten blijven. Er istoch ook het betoog: de redevoeringen van Mozes in Deuteronomium, van Petrus en Paulus in Handelingen? En er zijn toch ook de geboden, de mitsvot: orthodox-Joodse kinderen beginnen hun Hebreeuws met Leviticus, dus met de koosjere keuken, rein en onrein ook bij zwangerschap of bij quarantaine vanwege een huidziekte. En niet te vergeten: er zijn de Psalmen, hoe dan ook het lied, de lofzang, de klaagzang, het protest, al die uitingen van verzet en overgave, persoonlijk en gezamenlijk, de rookpluimen met omhóóg-stijgende reacties van de gemeente op wat vertoog en verhaal tot haar zeiden.

Het verhaal heeft inderdaad de kracht van inleving [slides 22-23]. Een goed verhaal zet je daarbij ook op het verkeerde been. Onvergetelijk de profeet Natan, die bij David komt en hem vertelt van een rijke die aan een arme zijn enige lam afpakt om het gebraden aan zijn gasten voor te zetten, daarmee de woede van de koning opwekt en diens spontane doodsoordeel, dat op hemzelf terugslaat, omdat hij Bat-sjeba van Oeriah heeft afgepakt en deze, haar wettige echtgenoot, liet sneuvelen. Maar bij dat verhaal-dat-zijn-uitwerking-niet-mist (genre 1) hoort dan ook het betoog van de profeet over de gevolgen van de misdaad (genre 2), en evenzeer de Psalm, hier Psalm 51, die het berouw articuleert en David de misdaad doet erkennen om ons, met-hem-zingend, de mogelijkheid te bieden ons ook dáármee te identificeren (genre 4) én (eveneens in de Psalm) de bede ‘ontzondig mij met hysop, dan word ik rein’: wat een handelingsperspectief opent, halacha (genre 3). Al die dimensies, die genres, komen samen en roepen elkaar op in Schrift en eredienst.

Toch past het niet altijd prachtig bij elkaar, dat zou veel te mooi zijn. Ik noem de wetsbepaling in Deuteronomium 21 [vs. 15-17], die regelt dat de eerstgeboren zoon altijd voorgaat in het verwerven van de erfenis. Typisch een regel in een patriarchale wereld die gedoe en wanordelijkheid bedoelt te voorkomen. Tegelijk weten we, dat deze regel in het boek Genesis voortdurend ondergraven wordt: door Abraham met zijn echtgenote die geen kind kan krijgen, door Jakob vooral, de jongste, met zijn moeder Rebekka samen, en zo maar door. Het lijkt er zelfs op dat de God van de aartsvaders en -moeders hen behulpzaam is, nadelige effecten van hun gemanipuleer te boven komen, zij het soms langs omslachtige omwegen, maar dat Hij die ongebruikelijke voorrang van de jongste als eersteling toch wel goedkeurt of zelfs méé beoogt. Het leven, dat in het verhaal spreekt, is zo sterker dan de regel. En dan zingen we: ‘de eersten zijn de laatsten / wie nakomt gaat voorop’ en ‘wie later is geboren / komt eerder aan de tijd’ [LB 991]. De grilligheid van het leven, waarvan het verhaal weet, breekt zo door de wet heen, ja verzet de wet, die toch goed is. Miskotte waarschuwde ons al: zulke woorden zijn ‘even klaar als ondoorgrondelijk, even eenvoudig als verborgen’.

Niet alleen tussen betoog en verhaal, wet en verhaal nu kunnen de vonken ervan afspatten, maar, zou ik zeggen: ook tussen verhaal en verhaal, wet en wet. Sterker nog: er is niet zomaar één verhaal of één wet, maar beiden kunnen ook verschillend, ja tegen elkaar in verteld en uiteengezet worden. Zo zijn er vier evangeliën die vertellen van Jezus (Gezalfde, Mensenzoon, Godenzoon), maar eerder ook al drie zeker niet geheel synchrone wetscorpora binnen het geheel van de ‘Boeken van Mozes’. Vroegere generaties hebben gepoogd, zulke meervoudigheden te harmoniseren, maar in onze ogen zonder daarin te slagen. Er is ‘stem en tegenstem’ zegt Willem Barnard [LB 81:1], ‘narrative’ en ‘counter-narrative’, stelt Walter Brueggemann, en de gemeente bevindt zich midden in de akoestische ruimte waar die meerstemmigheid tot klinken komt. Of en hoe het dan óók kan komen tot een ‘concurrentie’ tussen verhalen en groepen als doorgevers van verhalen (slide 30), lijkt me een goed punt voor het verdere gesprek zo dadelijk aan tafel.

[II.] Waarden, rituelen, helden, symbolen [slides 12-29]

Ten tweede, zoals aangekondigd, nog enige reflectie over de vierslag die Hans Hoeken ons presenteerde. Ik doe dat, in het door hem geschetste beeld van de schillen van een ui, van binnen naar buiten.

Waarden. Er zijn gedragsregels – [slide 16] zoals de zogeheten tweede tafel van de Tien Geboden (niet moorden, niet echtbreken, niet liegen) – , en de geldigheid ervan is zeker door waarden gestuurd en gedragen. Mattheüs noemt drie barútera, zwaartepunten van de wet, van waaruit de hele wet te verstaan is: krisis: recht, eleos: empathie en pistis: trouw, betrouwbaarheid (Mat. 23:23) en rabbi Simeon, zoon van Gamaliël, leert evenzo. Tegelijk lijkt het me, dat er in de schriften nog een dimensie is die aan die waarden voorafgaat. Profeten en apostelen zijn nu eenmaal geen ‘wertphilosophische’ neokantianen. De Tien Woorden zetten in met: ‘Ik ben de Ene, je God, die je uit het diensthuis Egypte uitgeleid hebt’: dat is een machtsaanspraak die in elk daaropvolgend gebod is verondersteld. Ook Jezus begint zijn weg volgens het voorop-geplaatste evangelie met het woord: ‘zo past het ons de gerechtigheid volledig te vervullen’ (Mat. 3:15), om, nadat hij zijn hele weg gegaan is, te eindigen met: ‘mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde’ (Mat. 28:18) en dat is evenzeer een machtsaanspraak op grond waarvan hij als een Mozes-opnieuw in de Bergrede prikkels kan aanreiken hoe gerechtigheid dan werkt. Het is aan de voorganger noch aan de gemeente, deze machtsaanspraak argumentatief te bewijzen; we kunnen alleen pogen ons erdoor te laten gezeggen, want, zo zingen we: ‘mijn leven is onder de macht gesteld / van de Heer die mijn dagen en nachten telt’ [LB 840]. In het monotheïsmedebat van de afgelopen decennia is dit in verband gebracht met het geweldspotentieel van de religie; ook daarover kunnen we straks nader spreken.

Rituelen. Die behoeven voor wie deelnemen aan de diensten van de Oude Kerk Gemeente geen betoog. Een intergenerationeel gesprek over waarden [slide 2] ontspringt voor de gemeente aan de kring rond de doopvont, het besef van de vreemdeling of zelfs de vijand die ons komt storen [slide 11] evenzo aan de kring rond de tafel van verzoening met de zuster of broeder die iets tegen ons heeft.

Helden zijn er wel in de schriften, maar veel belangrijker zijn toch de tsadikkiem, de rechtvaardigen die ons zijn voorgegaan.

Symbolen. Symbola zijn in de kerk vanouds de belijdenissen van het geloof, zoals die van Nicea, het concilie dat we dit jaar als christenheid gedenken. Maar ze staan niet op zichzelf, als louter theologische inhoud, ze zijn omgeven door de canon – die boeken, in al hun tegenstrijdigheid bij elkaar gezet – en door het ambt, dat het onderling dienstbetoon zichtbaar maakt. De Hebreeënbrief spreekt ervan dat de stenen tafelen van het verbond (canon), het manna als voedsel in de woestijn (sacrament van het woord) en de bloeiende staf van Aäron (ambt) gedrieën in de verbondskist van de tabernakel te vinden waren (Hebr. 9:4). Die symbolen vormen herkenningstekens, maar ze tonen hun waarde pas in de wijze waarop we ermee aan het werk zijn, erbij leven.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie