Redactioneel

R

Rinse Reeling Brouwer

De schok van het overlijden van Wilken Veen dreunt bij de redactie nog na, en toch waren we het er meteen over eens dat we de lezers de goede woorden die gesproken waren bij het afscheid van hem in de Amsterdamse Thomaskerk op 20 februari jl. niet te lang konden onthouden. En zo tekende het zich al snel af, op welke wijze we in aansluiting daarop dit hele nummer van Ophef aan de herinnering aan Wilken konden wijden en hem zelf daarbij blijvend het woord konden laten voeren, ook nu hij gestorven is. Daardoor ordenen de teksten zich als vanzelf in een drieslag: de dienst ten afscheid gaat voorop, dan volgen stemmen van een aantal anderen die wij hebben benaderd om hun herinneringen aan Wilken vanuit een bepaald, aan hen eigen, aspect te verwoorden en ter afsluiting hebben we enkele teksten van Wilken zelf opgenomen, uit verschillende tijden van zijn leven afkomstig en naar genre van elkaar onderscheiden.

In de dienst hebben zijn vrouw Rieta en enkele familieleden Wilkens levensloop geschetst. We doen het hier met enkele fragmenten uit het curriculum vitae dat hij op zijn eigen website bijhield. Daarop volgt het Kyriëgebed dat Dick Boer uitsprak, de Schriftlezing in goede Amstelkerktraditie en de overweging daarbij van Bara van Pelt – die Wilken, zoals ze vertelt, al kent van de dagen dat ze als Amsterdamse aan het Utrechtse dispuut Terzake deelnam –, waarin vanuit allerlei afwegingen bij de vertaling van de Godsnaam en zijn verbuigingen tenslotte onverwacht ook als uit de eeuwigheid een licht op Wilken valt. ‘Uit de brede kring van mensen met wie Wilken heeft samengewerkt’ kwamen daarop drie van die mensen aan het woord. Willem van der Meiden schetst een gezamenlijk afgelegde weg ván grote stelligheid náár een steeds aanhoudender vragen waarin het ware lernen bestaat; Willem kan Wilken, naast al het persoonlijke ook in het gezamenlijke steeds nader exploreren van het werk van Miskotte, niet missen, zoals zo velen onder ons. Dat geldt zeker ook voor Adriaan Deurloo, die eerder aan het einde van de weg staat die Bara en Willem van het begin af aan mee aflegden. Vanaf 2006 was Wilken, als ‘de derde opvolger van Kleijs Kroon’, zoals hij zelf elders in dit nummer opmerkt, verbonden aan het Leerhuis Amsterdam Tenach en Evangelie. Adriaan getuigt hoe de laatste zaden tot wasdom kwamen. Geen leren zonder lezen: steeds weer wordt Wilkens indrukwekkende bibliotheek hier genoemd. Hij was een intense onderzoeker, die ook geregeld de archieven indook – heel indrukwekkend in mijn herinnering bij het naspeuren van de brieven die Eugen Rosenstock-Huessy aan Karl Barth schreef en Barths uitingen daarover, wat een aangrijpend bericht opleverde over een eerst vriendschappelijke, later ontploffende en nog weer later verdrongen geschiedenis (afgedrukt in de afscheidsbundel voor Nico Bakker in 1999 terug te vinden op Wilkens website onder de knop ‘publicaties’). Van deze kant van Wilken, zijn onderzoeker-zijn, hoorden we in de Thomaskerk een bericht aan van Gerard den Hertog, met wie hij van de Aanzetten voor een ethiek van Dietrich Bonhoeffer in de latere oorlogsjaren een (veel benutte) Nederlandse vertaling-met-commentaar heeft bezorgd. Op ons verzoek heeft Gerard zijn inbreng op de 20e februari nu nader verantwoord en geannoteerd, en vanuit de strekking van dit verhaal komen we zo een kern van Wilkens theologisch en ethisch engagement op het spoor.

Het tweede deel van de drieslag biedt nadere aanvulling op de drie herinneringen die in de dienst pars pro toto aan de orde kwamen. Vooropgaat uiteraard de redactie zelf: vanaf 2001 heeft Wilken het hoofdredacteurschap uitgeoefend, puttend uit zijn encyclopedische kennis, een breed netwerk van potentiële auteurs, een gevoel voor de kwesties waarmee Ophef op tijd ter plaatse moest zijn, en met de nodige wijsheid om bij in gezelschappen waar iets op het spel staat altijd optredende spanningen uitwegen te vinden. Daarop voeg ik me in de rij: in de redactie ben ik als hoofdredacteur ad interim maar een voorbijganger, maar de levenswegen van Wilken en mij hebben elkaar wel telkens weer en ook telkens weer anders gekruist. Dick Boer (niet zonder reden in deze aflevering op verschillende wijzen aanwezig) haalt als promotor van Wilken vervolgens de strekking van het onderzoek naar voren dat leidde tot zijn dissertatie over collaboratie en onderwerping vanuit de Evangelische Kirche in het cruciale jaar 1933. Elfriede ter Schegget schetst, waarom en hoe haar vader Bert ter Schegget niet alleen voor Wilken zijn belangrijkste leraar was (zoals Wilken placht te zeggen), maar hoe beiden vooral ook heel veel gemeenschappelijk hadden en in die gemeenschappelijkheid tot ons spreken. Marcel Poorthuis werkte, achteraf gezien: op de valreep, met Wilken samen in het reuzenproject van een introductie in De moderne theologen. Hij had vooraf gerede twijfel of deze protestantse co-redacteur daar wel breed en open genoeg voor zou zijn, maar zie, Wilken wist hem in veel opzichten te verrassen. Het tweede deel van deze Ophef wordt volgemaakt met een eerbetoon door het team van LeV, dat de interesse in de Toralezing vanuit de Joodse traditie met Wilken deelt en mede dankzij hem dan ook terecht een vaste plaats in dit blad gevonden heeft.

In het derde deel komt Wilken driemaal zelf aan het woord. De eerste tekst (door ons uit het Engels vertaald) reikte Rieta ons aan en is niet op Wilkens website te vinden. Wilken was verzocht om een kritische evaluatie van het werken op een theologische conferentie van de World Student Christian Federation uit 1979 in Haugtun, Noorwegen, aan de ‘materialistische exegese’, die velen van ons toen fascineerde. De opmerkingen die Wilken daar maakte, typeren wat hem tot het laatst toe aan het hart is gegaan en hebben we ze daarom gaarne opgenomen. Daarop volgt, als voorbeeld van de vele lezingen die Wilken zijn theologische bestaan door gehouden heeft, de voordracht bij de vijftigste sterfdag van de zeer ten onrechte lang in de vergetelheid gebleven Hervormde verzetstrijdster Jacoba van Tongeren. En we eindigen met Wilkens laatste preek in een leerdienst: zoals altijd uitgaande van fragmenten uit de sidra en de haftara van de voorafgaande sabbat, uitlopend op een lezing uit de apostelgeschriften. Alles zit erin: het centrale karakter van de bevrijding uit het slavenhuis, de bezinning over de Exodus-God vanuit de filosofie van de dissidente maar o zo Joodse Ernst Bloch, de systematische reflectie op de samenhang van vrijheid en gehoorzaamheid (die ook in Wilkens lessen theologische vorming steeds terugkwam), de snijdende actualiteit ervan in de confrontatie met de bij name te noemen farao van onze dagen, en dan tenslotte de nadruk op het Woord van God als het zwaard dat tenslotte de doorslag geeft in de strijd tegen de wanhoop.

Met enige schroom volgen na deze laatste woorden van Wilken dan toch ook nog de vaste rubrieken. Ik heb de vermetelheid gehad Wilkens signalement van Nieuwe Boeken ditmaal voor mijn rekening te nemen, in het besef bij de hoge normen die hij heeft gezet ten achter te blijven maar tegelijk evenzeer beseffend dat niet doorgaan met lezen en bespreken nog erger zou zijn. De voorzitter van VTM tenslotte geeft ons nog enig inzicht in het beraad, hoe het nu verder kan gaan met de vereniging én met dit tijdschrift.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie