Preekvoorbeeld 2 Korintiërs 5:11 – 6:2

P

1.

Ik vroeg me af: kun je het tekstgedeelte van vandaag tot uitgangspunt nemen van bibliodrama? Bij bibliodrama gaat het om het in actie omzetten van een religieus verhaal. Deelnemers in een groep leven zich in, oefenen dialogen vanuit rollen, proberen de reactie van de verschillende personen op het in het verhaal beschreven gebeuren te ontdekken en proberen zo ook zichzelf in de eigen reactie op het gebeuren te ontdekken. Mijn vraag dus: zou dit alles ook lukken bij dit brieffragment, dat wel geen verhaal is maar toch van een bij tijden heftige ontmoeting en dialoog getuigt?

Op het eerste gezicht ligt het niet zo lastig. Er is de briefschrijver, Paulus (rol 1), en er is de gemeente (rol 2). Die twee hebben al een tamelijk lange geschiedenis met tal van botsingen achter de rug. Er zijn tegenstanders van Paulus (rol 3), die hem ervan beschuldigen roem te zoeken, en daarmee wel al te verzekerd te zijn van het belang van zijn persoonlijke missie, en er is de gedecideerde tegen-mening van Paulus over hen (ze zoeken uiterlijke roem) en over zichzelf (vs 12). Toch lijkt het tussen briefschrijver en gemeente wel goed te komen. Het thema ‘verzoening’ (vss 18-20) moet, wanneer de kruitdampen van het conflict zijn opgetrokken, dan voor ons dramaspel niet al te veel moeite meer opleveren.

Helaas, het ligt complexer – zo complex als het drama van de Bijbel nu eenmaal is. Paulus legt zijn eigen overtuigingsarbeid als ook de gewetens van de met het oog op die overtuiging aangesproken leden van de gemeente open voor God (vs 11). En deze God blijkt ook een eigen, ja het eerste initiatief te nemen tot verzoening (vs 18). Valt God dan zo maar op te voeren (als rol 4 in het drama)? God was in Christus verzoenende, zegt Paulus (vs 18.19) en het is omwille van Christus dat hij zelf in de gemeente werkt (vs 20a). God en Christus (rol 5) zijn er dus wel twee, al zijn ze in dezelfde perspectieflijn te zien. Nu eens zet Paulus zich met de gemeente op één lijn tegenover God en Christus die áán hen handelen – God heeft ‘ons door Christus verzoend’ (vs 18), Hij heeft hem ‘om onzentwil’ tot zonde gemaakt (vs 21) –, en dan weer plaatst hij zichzelf aan de zijde van God en Christus tegenover de gemeente (vs 20c: ‘omwille van Christus smeken wij u’). Zo zijn de rollen niet eenduidig, maar meervoudig: dat is precies wat goed drama mogelijk maakt, maar wat aan elke ‘invoeling’ misschien al wel voorbij gaat. Doch ik ben er nog niet: want behalve de gemeente is er ook nog de wereld (rol 6): God was in Christus ‘de wereld’ verzoenende (vs 19a), en de Gezalfde is ‘voor allen’ gestorven (vs 15a): die wereld kun je aan de ene kant zien als een cirkel die zich nog weer buiten de cirkel van de gemeente bevindt, omdat de prediking van de verzoening haar nog raken moet, maar tegelijk staat ze ook weer met de gemeente op één lijn, omdat ze mét haar in hetzelfde verzoeningsgebeuren is betrokken – ‘hij heeft hen (de leden van de wereld) hun overtredingen niet aangerekend’ (vs 19b), ‘één is gestorven voor allen’ (vs 14b).

Zes rollen dus, nu zijn we er wel. Ik spijt me, maar ik moet het nog wat ingewikkelder maken, want Paulus zelf doet dat. Door onze hele tekst heen loopt namelijk een strikte scheidingslijn tussen oud en nieuw (vs 17b), dood en leven (vs 15), ‘naar het vlees’ en … (‘naar de geest’, maar dat staat hier niet; vs 16), zonde en gerechtigheid (vs 21). Tussen die twee is er geen geleidelijke overgang, geen psychologische zelfbewustwording, geen rijping in je rol, maar alleen de harde grens: kruisdood hier, opwekking daar (vs 15) en de overgang van het een naar het ander: een ‘nieuwe schepping’ (vs 17a). Zo kunnen we de rollen van de gemeente, van de wereld die zij vertegenwoordigt, van haar apostel maar bovenal van Christus haar Heer – die zich aan de kant van het oude heeft geschaard met het oog op de komst van het nieuwe – eigenlijk niet op een continue lijn uitzetten, maar uitsluitend verdubbelen: in wie al dezen waren vóór, en in wie zij zijn en zijn zullen ná het grote gebeuren van de verzoening. Hebben we er zo maar weer vier rollen bij (ik kom op 10; wie kan de tel nog bijhouden?).

Nog zijn we er niet. Namelijk wij, zoals wij hier vandaag in deze ruimte aanwezig zijn, zijn er ook nog. We beseffen wel: gesteld al dat we ons konden inleven in de gemeente ooit in het Korinthe van een ver verleden, of in de historische figuur van Paulus, dan nog vallen we niet samen met deze rol maar spelen een eigen rol. Wij zijn bedoeld in dit verzoeningsgebeuren, wij maken er deel van uit, zo goed als de ons omringende wereld dat doet. En ons is ook de dienst van de verzoening toevertrouwd (vs 18c), en het spreken van het woord van de verzoening (vs 19c – een rol die ik in dit onderdeel van de dienst op me neem): waarbij ook onze plaats zich weer verdubbelt, zo waar als ook wij te bezien zijn als de zondaar die wij waren en als de rechtvaardigen die wij zijn (zullen). Dus: wereld nú, gemeente nú, dienaar des Woord nú, maal twee (= 6 rollen, plus de 10 die er al waren…).

Het is complex, zei ik. Het is een kluwen, vrijwel niet te ontraadselen tot een overzichtelijk spel. En toch, dat we krijgen er van mee: het éne gebeuren van de verzoening trekt vele cirkels om zich heen; velen komen er in voor, wij komen er in voor, en ook op vele wijzen.

2.

Wanneer we nu enige geleding proberen aan te brengen in ons tekstgedeelte, dan zien we dat we in de eerste verzen (vss 11-13) nog een staartje meekrijgen van het herstelwerk na het grote conflict tussen apostel en gemeente, dat zich over vele hoofdstukken heeft uitgestrekt. Paulus is overtuigd van de goede zin van zijn arbeid, zijn openheid tegenover God, zijn transparantie voor de gemeente. Hij doet een beroep op de gemeente dit te onderkennen en ook voor hem op te komen tegenover wie hem lasteren (vs 12). Hij wordt ervan beschuldigd eigen roem na te jagen, maar voor hemzelf (niet zielkundig, maar zogezegd ‘ambtelijk’ en alleen in die ambtelijke taakuitoefening ook persoonlijk gedacht) ligt zijn roem – zijn identiteit, de basis van zijn bestaan – juist niet in hemzelf maar in datgene dat, nee in diegene die hij te dienen heeft, in zijn kennen van, zijn ontzag voor zijn Heer (vs 11), en ligt de roem van de gemeente dan ook precies dáárin (vs 12). Zeker, misschien heeft zich soms laten gaan, is hij zó verrukt dat hij niet meer van deze aarde lijkt, maar, zo vraagt hij de gemeente, wilt zulk een gedrag van mij dan alstublieft opvatten als een manier van bestaan waarin ik mij helemaal openleg voor Gods aangezicht; in mijn dienstwerk daarentegen gold en geldt voor mij boven alles de deugd van de bezonnenheid, een weloverwogen betrokkenheid op de taak die ik te verrichten heb (vs 13).

Vanaf vers 14 volgt nu binnen het verband van de brief als het ware een uitweiding. Niet het dát van het conflict rond Paulus’ apostelschap, maar het wát van zijn ambt is hier aan de orde.  Paulus is gesteld in de diakonía, de dienst der verzoening (vs 18), en aan hem is de logos, het woord van de verzoening toevertrouwd (vs 19). Deze dienst en dit woord laten zich echter – zoals ik al omstandig besprak –  niet losmaken van het gebeuren van de verzoening zelf, door God in Christus verricht, maar maken er integraal deel van uit. Verzoening is geen ‘Ding an sich’, om het met de grote filosoof Kant te zeggen, niet iets dat zich afspeelt in een objectiviteit buiten alles om, en dus ook buiten u en mij om. Maar het gebeuren van déze ongekende verzoening ligt verweven in de mededeling ervan. Deze mededeling geschiedt door de mond van gezanten (vs 20), en door de handen van medearbeiders (vs 6:1). Het bericht van het verhaal van de verzoening (vss 18-19) gaat dus onmiddellijk over in het verklarende onderricht hoe het zit (‘één voor allen’, luidt de leer, vs 14), de vermaning (het ‘bepalen bij de roep’ van de verzoening, vs 20), de aanzegging (‘nú is de welaangename tijd!’, vs 6:2) en de smeekbede aan de geadresseerden (‘laat u toch verzoenen’, vs 20).

3.

Om nu de kluwen enigszins te ontwarren en het bericht van de verzoening enigszins te verstaan zouden we, vanuit het voorafgaande, kunnen beginnen bij God, bij Christus, bij de apostel, bij zijn gemeente, bij mijzelf of bij u hier. Het zou alles even geoorloofd zijn.

Laten we ditmaal kiezen voor een begin bij het touwtje uit de kluwen dat Paulus heet. Hij brengt tenslotte zichzelf helemaal in binnen het verhaal van het gebeuren. Zoals al gezegd spreekt hij van dat ‘zelf’ op twee wijzen: achterwaarts beschouwd en voorwaarts beschouwd, waarbij het achterwaarts beschouwde zelf niet geheel weg is maar wel door het gebeuren van de verzoening van zijn angel is beroofd.

Paulus noemt dit: ‘we kennen niemand meer op de wijze van het vlees’, ook Christus niet (vs 16). ‘Kennen naar het vlees’ was dus een activiteit van het achterwaartse zelf. Wat was dit? Stellen we het ons voor ogen vanuit het getuigenis van Paulus over zichzelf en vanuit het verhaal over hem. Ooit heeft hij de Jezusbeweging beschouwd als een grove aanval op de overlevering van de Thora en daarom de gemeente, en in de gemeente Jezus zelf vervolgd. Hij zag namelijk de Jezusbeweging als partij tussen de partijen. Maar zie, Christus heeft hem hardhandig bij de kladden gegrepen, en zich, toen hij ter aarde was gevallen, als het slachtoffer van zijn vervolging in de gestalte van de Opgestane aan hem vertoond (‘geopenbaard’, Gal. 1), tot hem gesproken, hem op een nieuwe weg gezet – niet langer een weg van strijd, maar van verzoening van Jood en Griek –, en hem met het oog op die weg in dienst genomen. Hier past dus het woord ‘ons’ in de zinswending ‘Hij heeft ons door Christus met zichzelf verzoend’ (vs 18) en het ‘wij’ in het zinsdeel ‘opdat wij zouden worden Gods gerechtigheid in hem’ (vs 21b). Dit ‘ons’, dit ‘wij’ is echter meteen inclusief: een soortgelijk verhaal geldt voor de gemeente en in beginsel voor de gehele wereld (in al haar vijandschap tegen de God van Israël). Noch in het apostolaat, noch in de gemeente gaat het nog langer om het ‘vlees’. De gemeente vormt geen partij te midden van de partijen in de wereld, en de dienaar van het woord der verzoening vormt geen partij te midden van de partijen in de gemeente: het zó opvatten was alles ‘kennen naar het vlees’. Maar zie, de Opgestane Heer is verschenen, aan gene zijde van de wereld van het vlees. Iets geheel nieuws is openbaar geworden. Iets dat alle partijschap overstijgt, doorbreekt, achterhaald doet zijn. Apostel en gemeente zijn nu samen getuige van de Opgestane, en ze zijn in hun getuigenis deelnemers aan het leven van de opstanding aan het ‘vlees’ voorbij.

4.

Ingevouwen in het bericht van de apostel over zichzelf komt zo het gebeuren ter sprake, waarvan de Opgestane zelf getuigd heeft. God werkt verzoenend in hem, heet het. Tot  tweemaal toe gebruikt Paulus een deelwoord – ‘dat alles is uit God, die ons in Christus verzoend heeft’ (vs 18); ‘het is God geweest, die, in Christus de wereld met zichzelf verzoenend…’ (vs 19), en daarmee opmerkelijk genoeg als in het voorbijgaan. Je kunt het niet verzelfstandigen. Het gaat om een beweging die alles in zich sluit. ‘God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenend’: het gaat om de wereld; zij is van God vervreemd. de volkeren hebben de God van Israël miskend, en Israël heeft (in de ogen van de Paulus van ná zijn kennis naar het vlees) zijn bestemming miskend om er voor de volkeren te zijn. Dat de eer van God gekrenkt zou zijn waar Israël en de volkeren zich van Hem afkeren, behandelt de apostel hier niet, laat staan dat Hij door verzoeningsrituelen van menselijke kant gunstig gestemd zou moeten worden. De hele blikrichting gaat maar één kant op. God, deze God, wil vrede. En daartoe heeft Hij zich ingezet, de vijandschap te overwinnen. Hoe? In Christus. In zijn gestalte, in zijn levensweg zien we voor ons hoe dat gebeurt. Binnen de overtredingen van beide partijen, van Israël zowel als van de volkeren, heeft deze ene, deze Christus onder ons een doorbraak geforceerd.

Naar de ene kant betekent dat: ‘Hij heeft hen hun overtredingen niet aangerekend’ (vs 19c): dat zou nog louter een verklaring kunnen zijn, een bewering: genade voor recht, we hebben het er niet meer over, zand erover. Als het dat alleen was, bevredigt het niet, en zorgt het ook niet voor gerechtigheid. ‘Aanrekenen’ is hier echter een dáád, die verandering bewerkt. Bovendien gaat het verder: ‘hij, die de zonde niet kende, is (door God) om onzentwille tot zonde gemáákt’ (vs 21a). Jezus heeft zich zo voor mensen ingezet dat hij midden in het conflict beschermend en afwerend naar voren is gestapt en gezegd heeft: als je dan wilt martelen, als wilt doden, neem mij maar! Als je een vijand nodig hebt: beschouw mij maar als zodanig! hij is bereid te vallen onder het oordeel, ook al raakt het hem niet vanwege zijn eigen daden. Zo forceert hij een doorbraak. En zo is hij een mens in wie ook God handelen wil. Het Griekse woord voor ‘verzoening’ (katallagè) is een woord uit het sociale en economische leven en houdt in: ruil, in de zin van wisseling van plaats. Christus staat daar, op die plaats, waar je hem niet zou hebben verwacht en waar hij ook niet had hoeven staan. Juist zo belichaamt hij het grote beginsel van de solidariteit: ‘één voor allen’ (vs 14b) – wat bepaald niet betekent: allen hetzelfde, juist niet: hij, zo heel anders dan alle anderen, vóór alle anderen, voor hen gestorven zelfs, als uitnodiging aan al die anderen, aan ons, die niet ‘zonder kennis der zonde’ zijn als hij, om er op onze wijze – niet meer ‘naar het vlees’ – voor anderen te zijn. Zo brengt hij in zijn dood, in zijn wijze van sterven, iets op gang en iets te weeg: mensen, die niet meer voor zichzelf leven (vs 15b).

Naar de andere zijde geldt: hij is voor anderen niet alleen gestorven, maar ook opgewekt (vs 15c), en wel ‘opdat wij zouden worden Gods gerechtigheid in hem’ (vs 21). Er komen in hem en met hem tsaddikiem te voorschijn, rechtvaardigen, mensen die in de rechte verhouding tot God staan en het rechte doen, die een nieuwe schepping zijn geworden (vs 17a) – dat zijn ook mensen voor wie de oude tegenstellingen, zoals die van Jood en Griek, niet meer het laatste woord hebben (Gal 6:15). Het is toen en daar geschied. We waren er niet bij. We zijn maar, zoals Paulus zichzelf noemt, laatgeborenen (1 Kor. 15:8). En tegelijk, het zij nogmaals onderstreept, gaat het gebeuren óns aan, zijn wij erin ingeschakeld, bestaat het niet (‘voorwerpelijk’) buiten onze inschakeling om. Zonder engagement, zonder het zelf op onze wijze gaan van een weg van gerechtigheid en solidariteit – of zo u wilt de ‘liefde van Christus’ (vs 14a) – kan niet doorzichtig worden waar het verhaal van de verzoening, zoals voltrokken in die éne voor allen, over gaat. Het woord van de verzoening richt zich immers aan állen, en dan zijn wij wel de eersten die het ons hebben aan te trekken.

5.

Het is dus geschied. En tegelijk roept het woord ons op tot vermaan, bepaalt Paulus ons steeds weer bij het gebeuren, bezweert hij ons en smeekt hij ons, als een gezant – die, zoals we weten, in het diplomatieke verkeer nooit los opereert van zijn opdrachtgever. Bij twee van die vermaningen sta ik tot slot nog stil:

Het ene woord luidt: ‘omwille van Christus smeken wij: laat u met God verzoenen!’ (vs 20c). Houdt dit nu in, dat de verzoening toch nog niet geschied is, dat zij pas door onze deelname verwerkelijkt kan worden? Ik dacht het niet. Het past niet bij Paulus, het overweldigende dat het Christus-gebeuren voor hem inhield als het ware nog nader op te schorten en de messiaanse tijd nog maar wat uit te stellen. Wel past het bij Paulus, altijd de kluwen voor ogen te houden, het ‘voorwerpelijke’ niet zonder het ‘onderwerpelijke’ te zien, de Christus buiten ons in wat toen en daar geschiedde niet zonder de Christus in ons, onder ons, die ons in zijn liefdedaden vast heeft gegrepen en vast houdt (vs 14a). Het is dus wel zaak, dat we ons er bij te laten bepalen de nieuwe schepping, die wij krachtens de aanzegging van de apostel zijn, ook werkelijk te zijn, dat nieuwe dat ons overkomen is niet los te laten, de nieuwe realiteit die als een licht over ons is opgegaan ook áls het licht over ons leven te erkennen en te laten gelden.

Het andere woord: ‘Als medearbeiders roepen wij op, dat ge Gods genade niet tevergeefs in ontvangst neemt’ (vs 6:1). Genade is een woord voor wat je zo maar overkomt, even onverwacht als heilzaam. Hier wil ik graag herinneren aan de filosoof Slavoj Žižek. Hij is afkomstig uit Slovenië, waar de communistische partij aan de macht was, en daar had hij weinig gunstige ervaringen mee. Later bekwaamde hij zich in de theorie van de psychoanalyse, voortdurend in de weer met krachten die ons in het onbewuste drijven: er is geen ontsnappen aan, en ook ‘liefde’, opgelegd als een gebod, een voorgeschreven uitweg uit de levensproblemen, helpt zó opgevat weinig verder, naar hij ontdekte. Toen ging hij Paulus lezen, en las hem aanvankelijk nog langs die weg: als een denker die ons het harde werk aan de liefde oplegt. Tot hij struikelde over het woord ‘genade’. Dat duidt op iets heel anders, zo vond hij, namelijk op een revolutie in je bestaan die niet te plannen en niet de programmeren valt, maar die je wel helemaal uit je baan van het zo moeizaam geprogrammeerde leven wegslingert. Het is het nieuwe dat je overkomt. Een nieuwe werkelijkheid waarin je geplaatst wordt, een nieuwe levenswijze die je niet meer ‘voor jezelf’ uitdenkt (vs 15b), maar waarin je heilzaam wordt meegenomen. Het is kwetsbaar en alomvattend tegelijk. En toen Žižek dat had ontdekt, kon hij het nazeggen: het is je geschonken, ‘neem het dan niet tevergeefs in ontvangst!’

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie