‘Nu is het eigenaardige, dat onze oerwoorden helemaal niet voorkomen in de Schrift – Over Miskotte’s Bijbels ABC’,Schrift 2019/1

In het Amsterdamse Kerkbeurtenblad van 16 mei 1941 schrijft K.H. Miskotte een wervend stukje over een cursus ‘grondlijnen van de bijbelse boodschap’, op woensdagavonden belegd in de Nieuwe Kerk aan de Dam, en bedoeld ter voorbereiding van later te houden bijbelkringen in de wijken. Hij geeft aan wat de cursisten wel en niet verwachten kunnen, en als eerste punt vermeldt hij: ‘het moet geen bijbellezing worden en geen reeks apologetische voordrachten of iets dergelijks; men verwacht dus niet in de eerste plaats stichting of verdediging van de waarheid; maar heel gewoon onderricht; wij komen bijeen als in een beth-hamidrasch, een leerhuis.’

Wanneer de cursus gegeven is en de stof daarvan in een boekje is uitgegeven, schrijft collega-predikant J. Koopmans in hetzelfde Kerkbeurtenblad op 13 februari 1942 een bespreking daarvan. Hij blijft staan bij de titel van het tweede hoofdstuk: ‘leer’. In 1934, zo herinnert hij zich, verscheen van O. Noordmans het boek Herschepping, dat ook al bedoeld was om mensen zo te leren lezen, dat ze zelf meelezers, voorlezers, verstaanders en uitleggers zouden worden. Toch is er een verschil: Noordmans bood een sleutel tot de schriften aan de hand van de leer van de kerk. Het boek wilde het taaleigen van de kerk helpen verstaan. Maar bij Miskotte, zeven jaar later, heeft ‘leer’ een andere klank. Het duidt nu op de leer van de schrift zelf (naar, merkt niet Koopmans maar merk ik op, het synagogale verstaan van de Thora als ‘heilige onderwijzing’). Wat is er gebeurd? In zeven jaar is Europa midden in een storm terecht gekomen. En daarin zijn we teruggeworpen op het aller-elementairste, op het bijbellezen zelf, en op de vraag hoe de structuur van het bijbelse leren moet zijn. Koopmans sluit zijn bespreking af met aangrijpende woorden: ‘Door deze oorlog leert God ons vragen naar de bijbel. Onze existentie-basis is in de tussentijd aanmerkelijk smaller geworden. We hebben al bijna geen kerk meer, dan in de vorm, waarin ze in de bijbel staat. En wat we méér hebben, zullen we wellicht nog moeten loslaten. Het is een groot ding, dán geleerd te hebben in de bijbel te lezen.’ Wie o wie kan in 2019 nog iets van de klem van deze woorden van toen navoelen?

Het formele, dat is de taal van de Bijbel

Miskotte noemt zijn boekje een ABC, omdat hij meent dat Bijbellezen begint met het opnieuw leren spellen van de woorden, het onderkennen van de eigen taal van de Bijbel. Op deze gedachte is hij vermoedelijk gekomen dankzij de studie van de Verdeutschung der Schrift van Martin Buber en Franz Rosenzweig. In de dissertatie, uitgegeven in 1933, komen deze beiden nog voornamelijk als godsdienstwijsgeren aan het woord. Maar al in een artikel uit 1934 over ‘theologische exegese’ verwijst Miskotte meerdere malen naar de verantwoording die zij voor hun vertaalwerk hebben geboden. De centrale woorden zijn sjem en davar, respectievelijk naam en daadwoord of woorddaad. Van de Naam had Rosenzweig geschreven dat deze niet, zoals het ongeloof in hardnekkige leegheid blijft beweren (Goethe, de belijdende heiden) ‘galm en rook’ is, maar ‘woord en vuur’. De Naam, dat is de aanspreekbaarheid (veel meer dan de denkbaarheid) van God, God zelf die zich te kennen geeft en zich laat aanroepen. En dus is de Naam ook woord dat ingrijpt en tegelijk een daad die spreekt, de zaak die wordt meegedeeld zingt erin en de zang die zich verheft is de ziel van de zaak. Het heeft iets te zeggen en met dat het spreekt schept het de hoorder, betrekt het de hoorder in het eigen spreken. Je kunt het niet van je af houden, bijvoorbeeld in een afstandelijke historische beschouwing (‘wat is er nu eigenlijk gebeurd?’), want je bent erin betrokken, je bent geroepen, je wordt gezegend. Onder deze klem waren de cursisten van 1941 geplaatst, want alleen daar, in de aanroeping van de Naam en de aanspraak van het Woord, was voor hen het geheim van de humaniteit veilig in een zee van onmenselijkheid.

De oerwoorden van de schrift en onze eigen oerwoorden

Pas in het negende hoofdstuk, nadat hij een reeks van bijbelse oerwoorden ontvouwd heeft, houdt Miskotte voor een moment halt en stelt hij de vraag: zouden we nu uit onszelf juist deze woorden ook als bijbelse oerwoorden verwacht hebben?

Hij denkt van niet, en hij wijt dat aan de culturele atmosfeer, waarin zeker sinds de 19e eeuw (maar niet zonder voorgeschiedenis) heel andere woorden centraal zijn komen te staan. Als we onze oren te luisteren zouden leggen bij de gangbare vertogen over de godsdienst, komen die heel andere woorden boven. Miskotte noemt er zeven, en van alle zeven stelt hij vervolgens vast dat de ‘heilige leer’, dus de bijbelse taal, deze woorden helemaal niet op onze wijze in de mond neemt. Wij spreken, stelt hij, (1) van eeuwigheid; maar als je daar een tijdeloze waarheid, een tijdeloze God onder zou verstaan, moet je vaststellen dat de Bijbel die niet kent; zij spreekt immers van de eindtijd, van het leven van de komende eeuw. Vervolgens (2) spreken wij van het heelal, een gesloten samenhang van het al waarin alles besloten ligt, maar als de Bijbel van hemel en aarde spreekt, spreekt ze daarmee niet met één maar met twee woorden, waarvan de een duidt op een verborgen werkelijkheid die een geheim en een toekomst bevat voor de andere. Wij spreken (3) van natuur, een ongestoorde wetmatigheid en in zich besloten samenhang van krachten, maar dat is niet het bijbelse beeld van een aarde waarop wonderwerken zullen geschieden. Wij spreken (4) van religie, als een bijzondere en in zichzelf rustende gesteldheid van het gemoed, maar dat is iets anders dan de bijbelse ‘vreze des Heren’, die altijd relationeel is en van de verbondsbetrekking leeft en zich daarin gebonden weet. Wij spreken (5) van persoonlijkheid, een speciale kwaliteit van mens-zijn die zich kan ontwikkelen en verwerkelijken, maar dat is niet het bijbelse mensje van wie ‘de adem in de neusgaten is’ en die, altijd bedreigd en aangevochten, alleen kan leven in de aanblazing door Gods geest. Wij spreken (6) van deugd en daarmee verwachten we van de Bijbel een bijdrage aan de moraal en aan morele karaktervorming, terwijl die Bijbel veelmeer is geïnteresseerd in de vraag waar de rechtvaardigen op de aarde te vinden zijn. Wij spreken (7) van idealen die we zouden willen verwerkelijken en zouden daarin gevoed willen worden, terwijl de Bijbel spreekt van het gaan van een weg en het op die weg doen van de geboden; ook de ‘navolging van Christus’ is geen ideaal om na te volgen, maar een weg waarop je metterdaad gaat.

‘Onze’ oerwoorden in 1941 en nu

Het ligt voor de hand dat na bijna tachtig jaren de oerwoorden die in de cultuur rondzingen en die mensen verwachten in de Bijbel terug te vinden (als ze van de Bijbel al iets verwachten) niet meer dezelfde zullen zijn. Met studenten en met predikanten in de nascholing ga ik daarom doorgaans op zoek naar de oerwoorden die wij in onze omgeving nu tegenkomen. Zo’n exercitie kan ik in een artikel als dit niet voltrekken. Ik maak alleen een paar opmerkingen. Eeuwigheid (1) is vermoedelijk inmiddels veel minder een thema. Er is zo vaak gepreekt dat het niet om het leven straks maar om het aardse bestaan nu gaat, en dat sluit zo goed aan bij het levensgevoel van velen, dat het nadenken over een ‘leven hierna’ iets vrijblijvends krijgt, en het gesprek over het ‘langer leven’ zich eerder aandient. Maar of dat nu het besef van het leven van de eeuw die komt, die op ons toekomt dichterbij brengt? Ik betwijfel het. De vraag of heelal (2) en natuur (3) ook nu nog gezien worden als een gesloten systeem, lijkt me gedifferentieerd beantwoord te moeten worden. Zeker, wie meent dat een ‘theorie van alles’ mogelijk is, zoekt een dergelijke geslotenheid heviger dan ooit. Maar je kunt ook waarnemen dat juist de ontwikkeling van de theoretische natuurkunde open komt te staan voor het verrassende, voor wat zich openbaren kan. Daarmee stuit natuurkunde nog wel niet op de theologie, maar staat er misschien ook wel minder ver vanaf dan voorheen gedacht. Religieuze binding (4) en persoonlijkheid (5) zijn bepaald vloeibaarder geworden dan ze naar hun 19e eeuwse concept waren. De mens lijkt minder een karakter te heten dan een consument die op zoek is naar telkens nieuwe bevrediging van telkens nieuwe verlangens, en op deze markt dienen dan ook spirituele producten zich aan. Hier lijkt het me te liggen als hierboven beschreven bij de eeuwigheid: het oude oerwoord verdwijnt wel ten gunste van nieuwe oerwoorden, maar vermoedelijk staat het nieuwe even ver van bijbelse beseffen af als het oude. Want in de Bijbel is de mens geen consument, maar veeleer iemand die zonder daarop uit te zijn geweest getuige werd van een gebeuren waar zij of hij zich niet aan onttrekken kan. Deugd (6) en ideaal (7) tenslotte zijn niet weg, al bestaan ze vaak vluchtig, voor een moment (of voor de duur van een ‘project’). Maar het gaan van een weg, de durf om getuige te zijn voor het leven, om je verbonden te weten en van dat verbond niet weg te willen lopen, dat blijft een zeldzame levensvorm. Alleen weten wij niet, welke stormen de komende pakweg zeven jaren nog over Europa en de wereld zullen razen, en of zulke stormen ons weer, opnieuw, het leerhuis in zullen blazen waar de taal van de humaniteit wordt gespeld.

Van het Bijbels ABC verschenen in de oorlog twee drukken. In 1966 verzorgde Miskotte een met het oog op de veranderde tijden uitgebreide versie. Een achtste druk verscheen in 2016 bij uitgeverij Kok. Een geannoteerde versie voor opname in het Verzameld Werk is in voorbereiding.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie