Nederlandse geestverwanten van Barth en de Indonesische vrijheidsoorlog

N

NEDERLANDSE GEESTVERWANTEN VAN BARTH EN DE INDONESISCHE VRIJHEIDSOORLOG

Een voorlopig literatuurbericht

‘Karl Barth en ons koloniale verleden (en heden!?)’. De Karl Barth Stichting laat in haar recente brief doorschemeren, dat een volgende studiedag dit tot thema zou kunnen hebben. Op haar verzoek stelde ik een kort en provisorisch literatuurbericht op over de reacties van Nederlandse geestverwanten van Barth op de Indonesische vrijheidsoorlog, dat ik hierbij in verkorte en licht aangepaste vorm ook aan de lezers van In de Waagschaal aanbied. Wanneer anderen hun aanvullingen melden, kunnen we ons gezamenlijk op de studiedag voorbereiden.

Algemeen

Bij mijn weten is er één dissertatie gewijd aan de Nederlandse protestantse kerken en de dekolonisatie, en wel van Ernst-Albert Scharffenort, Stellungnahmen protestantischer Kirchen zur Dekolonisation von Niederländisch-Indien. Ein zeitgeschichtlich-systematischer Beitrag zur theologischen Ethik des Politischen, Heidelberg 1984. Het proefschrift is niet in druk verschenen maar wel in te zien. De auteur woont nog in Heidelberg woont en draagt het een en ander bij aan vooral aan het Bonhoeffer-onderzoek.

Voor officiële verklaringen van de NHK zie de Documenten Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1955:eerst de tijdens de oorlog ontworpen nota van de commissie Kerk en Samenleving van de Raad voor de Inwendige Zending uit maart 1945, met een paragraaf ‘Het koloniale vraagstuk’ (547-552); dan een boodschap ‘Het Indonesische vraagstuk’, vastgelegd op 06-03-1946 en geparalyseerd door de tegenstelling tussen Hendrik Kraemer als pleitbezorger van dekolonisatie en de theocraat A.A. Van Ruler (16-19); de (krachteloze) voorbeden bij het uitbreken van de eerste, van het eufemisme dat ons nu sterk aan Poetin doet denken voorziene ‘politionele actie’ voor zondag 27-07-47 (51); een verklaring bij de tweede ‘politionele actie’ op 14-01-1949 (67v.), en een verklaring bij de zogeheten – want erkenning van het uitroepen van de Republiek in 1945 negerende – soevereiniteitsoverdracht in een brief van het moderamen op 27-12-1949 (113v.).

Hans van de Wal biedt in zijn te Kampen verdedigde dissertatie Een aanvechtbare en onzekere situatie: de Hervormde Kerk en Nieuw-Guinea, Hilversum 2006, op 62-83 ook een nuttig overzicht van ‘het dekolonisatiedebat in de Hervormde Kerk’ in de daaraan voorafgaande jaren; daarna publiceerde hij Tot op het bot verdeeld: Nederlandse protestanten, de zending en de Indonesische revolutie, Zoetermeer 2012. Ten aanzien van het synodale beleid concludeert hij: het was coöperatief tegenover het beleid van de Nederlandse regering met haar verdeel en heerspolitiek. Over de toenemende invloed van Indonesische kerkleden, groot geworden in Christen-Studenten Vereniging, die de nationale beweging deelnamen steunden op Nederlandse zendelingen bericht Van de Wal in de bundel van Marleen van den Berg en George Harinck (red.) Voor de geest en het moreel van de troepen. De kerken en de oorlog in Indonesië, 1945-1950, Hilversum 2018, 75-89.

Barthianen en/of opposanten

Uiteraard is inspiratie door de theologie van Karl Barth niet direct gelijk te stellen met een houding tegenover de proclamatie van de Indonesische republiek. Wie tegen de politiek van rooms-rode kabinetten protesteerden, vonden elkaar in publieke manifestaties, brieven en lobbywerk en journalistieke meningsvorming. Het meest duidelijk op Barth georiënteerd waren degenen die in dit blad publiceerden. Zij waren overwegend op de hervormde kerk gericht, al kwamen ze in deze zaak als vanzelf gereformeerden als Jo Verkuyl tegen, en daarbij waren zij veelal ook (en zeker aanvankelijk) doorbraak-PvdA-ers (de consequent antikoloniale CPN kwam blijkbaar niet in aanmerking). Als protestanten in de PvdA hadden deze laatsten Tijd en Taak als orgaan ter beschikking: daar overheerste wel verzet tegen de ‘politionele acties’, maar vond de regeringspolitiek ook verdedigers; zie daarover Herman Noordegraaf in Van den Berg/Harinck, 171-186. Verder bood het blad Wending gelegenheid tot grondiger beschouwing, waarvan volop gebruik werd gemaakt, onder meer door C.J. Dippel in 3(1949)11, 655-667.

J.J. (Jan) Buskes

J.J. Buskes gaf zelf een terugblik op zijn houding in Hoera voor het leven, Amsterdam 1959, 238-242. De eerste (niet ‘actie’, maar) oorlog noemde hij in Vrij Nederland een zwarte dag van verraad aan zowel christendom als socialisme. In Vier vrienden, Apeldoorn 1971, 59 vertelt hij ook van het roemruchte hoofdredactioneel artikel ‘Omdat ik Nederlander ben’ van Van Randwijk op 26-07-47, inclusief de mythe van het enorme abonneeverlies dat dit VN gekost zou hebben, hetgeen later in de Van Randwijk-biografie van Mulder en Koedijk, Amsterdam 1988, 593, weersproken is. Ook sprak hij op enorme protestmeetings zoals die in het RAI-gebouw, samen met Henriette Roland Holst. Op 21-03-48 preekte hij over Jezus voor Pilatus. Hij noemde daarbij Pilatus in een adem met onder meer Hitlers concentratiekampen, ‘[generaal] Spoor’s afgebrande dessa’s op Java’. Dat laatste leidde tot veel verontwaardiging en een ministerieel verzoek om ingrijpen bij de synode (!), waarop Buskes nog maar eens uitlegde wat de vrijheid van een dienaar des Woords inhoudt. E.D.J. (Dick) de Jongh voegt daar in zijn biografie, Buskes dominee van het volk, Kampen 1998, 280-291 nog aan toe dat Buskes zich zou hebben aangemeld als legerpredikant te velde toen daar gebrek aan zijn gebleken (alleen een afwijzingsbrief is bewaard) en dat hij op 08-01-49 een bitter (en binnen de redactie omstreden) artikel in Tijd en Taak schreef tegen PvdA-fractievoorzitter Van der Goes van Naters, die zich door de roomsen op sleeptouw had laten nemen; verder publiceerde hij een verhaal van een soldaat die bij een trouwpartij in Trilatjap een van de (naar onze huidige kennis niet meer exceptioneel te noemen) ‘excessen’ had meegemaakt, dat Frans Goedhart nergens gepubliceerd kon krijgen, in Tijd en Taak 24-09-49.

Hendrik Kraemer

Enkele centrale teksten van deze centrale figuur in zending en gemeenteopbouw zijn ‘Oost en West’, Wending 1(1946)3, 137-147, ‘Nederland in de waagschaal’, Wending 2(1947)7, 373-386 en ‘Lekebeschouwingen over de koloniale politiek’ in de bundel Uit de nalatenschap van dr. H. Kramer, Kampen 1970, 120-126. Hij ziet kolonialisme als economisch helotisme, dat dus naar zijn aard de democratie ondergraaft. Het imperialisme en daarmee het cynisme van de Nederlandse autoriteiten over het ‘inheemse’ onvermogen tot zelfbestemming verdient bestrijding. Het Nederlandse volk is politiek blind. En de Nederlandse christenheidis in een gevaarlijke ideologie bevangen en laat na zich af te vragen of de eigen instelling zich wel verdraagt met het kruis van Christus.

A.Th. (Arend) van Leeuwen

Deze leerling van Kraemer was predikant onder oosterse studenten, in voorbereiding op een docentschap in Malang, Oost-Java. Hij publiceerde in de 4e jaargang (1949) van In de Waagschaal maar liefst negen artikelen (en wel op 14-01, 21-01, 04-02, 11-02, 18-02, 25-02, 04-03, 11-03 en 18-03).  C.G.J. (Cees) de Jonge wijdt in zijn dissertatie over Van Leeuwens Economische theologie als kritiek van natuurlijke theologie, Zoetermeer 1994, 65-80 een grondige weergave en analyse daarvan, alsook van de terugblik die hij na veertig jaar schreef in Wending 40(1985)4, 211-218: ‘”Wending” 1946-1949; Nederlands-Indische burgeroorlog’. Hij wijst op het gelijk van de voornemens die Soekarno al in 1930 uitspraak, en laakt wat de ARP met Kuypers erfenis deed (diens concept van ethische politiek had al grote zwakten, maar was niet dermate een schaamlap als er inmiddels van gemaakt werd). Hij ziet de Nederlandse cultuur juist in haar niet-weerspreken van de eigen koloniale macht en haar democratisch verzuim door nihilisme ondermijnd. En hij heeft een duidelijke theologische lijn: de cultuur staat hoe dan ook onder het oordeel en de westerse cultuur, die andere beschavingen met vernietiging of assimilatie bedreigt, valt in de handen van de levende God. Van Leeuwens inbreng lijkt mij van belang, zeker in het licht van zijn latere Christianity in World History en de bijval die deze studie van K.H. Miskotte ontving, om gedachtegangen van Miskotte over ‘het evangelie en het geestesmerk van de Europese mens’ te evalueren in het licht van een terugblik op de Indonesische revolutie en haar doorwerking en met inachtneming van postkoloniale kritiek.

Karl Barth

Bij de openingssessie van de eerste assemblee van de Wereldraad van Kerken te Amsterdam op 23 augustus 1948 behoorde Barth als hoofdspreker tot de genodigden bij een door (de pas op 6 september in te huldigen) koningin Juliana belegde lunch in het Koninklijk Paleis op de Dam. Indonesische gedelegeerden, die ook waren uitgenodigd, hadden te kennen gegeven, moeite te hebben aan de uitnodiging gehoor te geven. W. A. Visser ’t Hooft verzocht Barth, met hen te spreken. Zijn oplossing: hij zou als Zwitserse republikein vooropgaan, voor hare koninklijke Hoogheid buigen maar vooral niet te diep, en dan hoefde de Indonesiër achter hem zeker niet dieper te buigen dan hij (Busch, Karl Barths Lebenslauf, München 1975, 373). En zo gebeurde het. Kort na de tweede ‘politionele agressie’ (zoals de Indonesiërs het noemden) stelde Barth in zijn voordracht van 6 februari Die Kirche zwischen Ost und West, Zürich 1949, 20 de vraag: ‘Wie kommt es eigentlich, dass es auch bei uns so merkwürdig still geblieben ist, als kurz vor Weihnacht die uns in übrigen aus vielen Gründen so sympathischen Holländer ihre Indonesier mit einem Blitzkrieg überzogen haben, durch den man sich nun doch in verschiedener Hinsicht auffallend an einer Vorgang im Mai 1940 erinnert fühlen musste? Wir fragen: geht es wirklich gegen den Totalitarismus und seine Methoden, wenn es heute im Westen unter dieser Parole gegen den Osten geht?‘ Tenslotte is er, aan het eind van zijn leven, de brief ‘An Christen in Südostasien’ over de vraag of ze iets met ‘zijn’ theologie moesten beginnen (Karl Barth Gesamtausgabe V/1984, 551-556). Hierover schreven o.a. Alle Hoekema in Exhange 33(2009)2, en Dirkie Smit in Dogmatics after Barth, 2012, 3-14.

Albert Rasker

Rasker hernam, na Japanse internering, de leiding van de theologische hogeschool in Batavia (nu STT). Hij probeerde bij kerkelijke autoriteiten in Nederland begrip te wekken voor het onafhankelijkheidsstreven, maar had daarin weinig bewegingsruimte. In zijn brochure tegen de regelrecht koloniale theologie van A.A. van Ruler, met wie hij een achtergrond in theocratisch denken gemeen had (Christelijke politiek. Gesprek over de theocratie, Nijkerk z.j. [1948]), nam hij een enigszins zwevende positie in. Van de Wal concludeert dat bij alle begrip dat hij poogde te wekken voor de vrijheidsstrijd uiteindelijk toch de steun voor het Nederlandse beleid de overhand kreeg; zie Albert J. Rasker, mens onder de mensen, Middelburg 2022, 54-60. Bij de boekpresentatie van deze bundel met herinneringen aan Rasker vertelde zijn dochter Bertie (geb. 1938), mij dat haar vader haar verjaardag samen wilde vieren met de daarmee samenvallende verjaardag van een van de studenten. Zij struinde als meisje echter rond langs de studentenverblijven, verstond hun taal, en had allang gehoord met wat voor vijandschap zij tegenover de Nederlanders, ook de instituutsleiding stonden. Het voorstel van haar vader benauwde haar dus, maar hij had het niet door. Dit is de reden dat ik dit overzicht met Rasker beëindig. Vormt zijn geschiedenis niet een bevestiging van de vaststelling van Van Leeuwen: ‘Nederlanders waren zeer beperkt in de mogelijkheden de revolutionaire verwachtingen van de Indonesiërs te verstaan, laat staan te delen’? Dat dwingt ons, op de komende studiedag zowel zeer bescheiden als beslist te zijn.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie