PThU Summerschool 2016 (Doorn): Aangeraakt door Verlangen – Over de Psalmen
Woensdag 29 juni (Beliefs) Workshop Rinse Reeling Brouwer (Miskotte/Breukelman-leerstoel): ‘Meditatieve overwegingen van Miskotte bij de Psalmen’ 11.30 – 13.00 uur // 14.00 – 15.30 uur hand-out
Ter inleiding
In 2015 kwam onder de titel Mystiek en bevinding deel 14 uit van het Verzameld Werk van K.H. Miskotte (1894-1976): bezorgd en geannoteerd door Kick Bras, Willem van der Meiden en Rinse Reeling Brouwer (uitgeverij Kok). Hierin zijn onder meer een reeks meditaties – veelal cycli van meditaties – opgenomen over Psalmen die zich uitstrekken over de periode van 1941 tot 1967 en die al eerder door Miskotte gebundeld waren in de band Kennis en bevinding (Haarlem 1969).
Doel van deze workshop is een overzicht te krijgen over de aard en de veelzijdigheid van meditaties. Meer dan een overzicht kan niet worden bereikt. We bezien het karakter en de spits van de verschillende tekstgroepen, en lezen samen bij elk van de vijf groepen een fragment. Hopelijk worden de deelnemers hierdoor gestimuleerd tot nadere (her)lezing en meditatie in de spirituele ruimte van het eigen bestaan als predikant en theoloog.
De pdf-file van Mystiek en bevinding is te vinden onder de knop cursusdocumenten op blackboard.
Tijdens de workshop wordt ervan uitgegaan dat de cursist de te bespreken teksten, en in elk geval de te lezen fragmenten in enigerlei vorm voor zich heeft. Kopieën worden niet verstrekt.
Miskotte gebruikte tot het einde van zijn werkende leven de Statenvertaling, met daarnaast Das Buch der Preisungen uit de Verdeutschung van Martin Buber (zowel in de editie van 1935 als later ook in die welke is opgenomen in Die Schriftwerke uit 1962)
- Psalm 92 (1941): ‘De zondag midden in het geweld’; VW 14, 113-129
Deze beschouwing is in een bewerking van een eerdere publicatie (wellicht in het tijdschrift Overdenkingen) en opgenomen in het boekje In ruimte gezet – overwegingen over den zin van den zondag, Amsterdam: Holland 1941, 5-42. De situatie van het tweede jaar van de bezetting is sterk voelbaar. Als motto fungeren van Psalm 92 de verzen 1, 8 en 13. De tekst bestaat uit zeven paragrafen.
In I. (113) gaat Miskotte in op de mogelijke verbazing, dat een lied voor de sabbatdag zo vol staat met dreiging van de volkeren extern en de afvalligheid intern (‘herkennen wij onszelf, in het huidige Europa?’) Het geweld is present, en de sabbat herinnert te midden daarvan aan de oorspronkelijke, de goede schepping en verwijst naar de toekomstige vrede van de nieuwe aarde. II (115) stelt, dat de sabbat God eert als de Schepper der vrijheid, en dat het ons bij uitstek vanuit deze tijdsruimte gegeven wordt in te zien in de wereldruimte van deze vrijheid, opdat wij wijs worden. Achteraf gezien kunnen we vaststellen, dat Miskotte hier (bij vers 10) al gedachten ontwikkelt, die later zijn beroemde preek bij de bevrijding zullen beheersen: ‘Gods vijanden vergaan’. III. (120) De sabbat voedt zo het messiaans bewustzijn van de gemeente, niet als heersende klasse of elite, maar als herder en voorganger. IV. (121) Zo groeit, te midden van de goddelozen die welig uitspruiten, ook heimelijk de rechtvaardige als een palm of een ceder, een opgericht teken van recht. V. (123) De kerk ziet hier Christus, maar niet zonder aanvechting: want het a priori van Gods zegevierend recht, dat op de sabbat present is gesteld, leeft bij de verwachting van de nog komende verlossing. Ondertussen is cynisme ongepast: de sabbat strekt zich uit tot sabbatsjaar, tot jubeljaar. VI. (126). We vieren de sabbat om ons door deze in de ruimte te laten zetten. Dan komt er plaats, komt er ruim baan voor, komt er vaart in de liturgie. VII. (128) Is deze beschouwing niet actueel…? Wie oren heeft, die hore!
Opmerkelijk, hoe Miskotte in de slotpassage zowel de Kiddoesj als de begroeting van de synagoge geciteerd. We zijn in 1941, het jaar van de eerste razzia’s…
Voorstel voor leestekst: p. 113 ‘Voor ons, westerse christenen, is het moeilijk deze psalm in zijn geheel, in zijn toon en in zijn strekking als een sabbatslied te verstaan’ … t/m p. 114: ‘Daarover gaat het in deze psalm, dit lied op de sabbatdag, indien wij het heden willen horen’.
- Psalm 88 (1967-68): ‘In extremis’, VW 14, 185-192
Het gaat hier om twee bij elkaar aansluitende meditaties, in 1969 benoemd als ‘In extremis’ en ‘Een eenzaam werk’, en gebundeld binnen een reeks van zeven meditaties onder de titel ‘Geloof en aanvechting’ (waarvan de eerste uit 1957-58 stamt, wat de plaats in de chronologisch bedoelde ordening van VW 14 verklaart). Meditatie I heeft Ps. 88:11 tot motto, meditatie II Ps. 88:15.
In I (185) lezen we: in de overgeleverde bundeling is Psalm 88 de enige psalm die louter klacht is. Er kan geen straaltje licht door de duisternis breken. Het is een twisten met God van iemand die sterven gaat. Er komt geen schuldbesef tot uitdrukking, en er is geen uitzicht op heil in of na het graf. Formeel wordt deze klacht overgenomen in de moderne literatuur, al zijn ook velen gevlucht in de brave new world zonder aan het eigen sterven te denken. We leren hier wat gebed is, de oer-stem van onze naakte existentie. II (189): Men kan stellen dat hier, aan de dood, ook de diepte en de eenzaamheid van het persoon-zijn wordt ontdekt. Te denken valt aan de muziek van Mahler, daarin Jood gebleven: de teruggenomen tijd heeft geen doel meer, voert nergens heen, verliest zich. En toch ontbeert aan deze de ‘Transzendenz der Sehnsucht’ niet, evenmin als in die ene regel in de psalm, die het opschrift vormt: ‘o Here, God van mijn bevrijding!’. Dit blijft een contrast met het moderne zoeken naar geluk, dat de prikkel van de hoop wenst te ontberen.
Voorstel voor leestekst: p. 192 boven: ‘Als ik bedenk hoe ver deze overwegingen staan van de christen en speciaal van de moderne christen … t/m slot: ‘(Hofmannsthal).’
- Psalm 19 (1960): ‘Een exempel van Bijbelse vroomheid’, VW 14, 201-226
Bij uitzondering biedt deze tekst, die oorspronkelijk in een themanummer van het maandblad Wending over ‘geestelijk leven’ verscheen, geen meditatie maar een eerder argumentatieve beschouwing. Het is ook de enige bijdrage die voorzien is van aantekeningen van Miskotte zelf (221-226). De tekst kent maar liefst 19 tussenkopjes. Miskotte suggereert aanvankelijk, de verzen 8-11 te verklaren, maar breidt dit feitelijk uit tot de verzen 8-15.
(201) Psalm 19 getuigt, vooral in de tweede helft, van een vroomheid die tegelijk nuchter als innig kan heten. De mens voelt naar alle kanten zijn grenzen als weldadig-grenzend aan God. Dit besef brengt bij tijden het hart tot verrukking. (202) Verondersteld is, dat de waarheid van God, de openbaring, de genade, gelden, en die werkelijkheid komt dan in de vroomheid, als begeleidingsverschijnsel bij het geloof, tot uiting in dankbaarheid. (204) De nuchterheid of zakelijkheid komt daarin tot uitdrukking, dat de vroomheid niet introvert wordt, maar weet van de ‘kennis des Heren’, welke is een kennis van het verbond, een stand van zaken, maar ook een bruidelijke verhouding. (205) Deze vroomheid zoekt dan ook niet het oneindige, boven-wezenlijke, maar is gebonden aan de tijd, de toegemeten tijd, en zoekt de poëzie juist in het gewone leven. (206) Het geheim dat zich stuwend verdeelt in alle vormen der vroomheid is de Naam, de begeleider van de tijd. Hij is omgeven door het lichtkleed van de Thora, van de Leer en de Leiding die van Hem uitgaat. (207) Van hieruit legt Miskotte versdeel voor versdeel uit: ‘de gave van de grenzen’ en ‘de wet wendt het leven om’ (vs 8a), ‘het getuigenis geeft inzicht’ (vs 8b), ‘het gebod is een goede boodschap’ (vs 9), ‘de vreze des Heren’ en ‘dit ontzag geldt voor alle tijden’ (vs 10a), ‘de oordelen zijn betrouwbaar’ (vs 10b), ‘hier ligt onze schat’ (vs 11), ‘de vrome is de rechtvaardige’ (vs 12), ‘inkeer: de zelfkennis faalt’ (vs 13), ‘de hoogmoed blijft een macht’ (vs 14a), ‘op de oprechtheid rust het welbehagen’ (vss 14b, 15). (218) Van daaruit wordt dan teruggeblikt op de eerste, meer ‘kosmische’ helft van de Psalm (vss 1-7) en wordt evaluatief vastgesteld dat deze Bijbelse vroomheid zich niet leent voor eenheidsmystiek. (219) Tenslotte wordt, onder het kopje ‘Credo’, de verhouding van geloof een vroomheid bepaald, die voor de hele verzameling van teksten rond Kennis en bevinding beslissend is: geloof is antwoord op het woord, vroomheid een aura, een schijnsel rondom het geloof.
Voorstel voor leestekst: p. 220, 2e alinea (na het wonderbare citaat van Gunning): ‘Me dunkt, de taal heeft, zij het op een lager niveau, nog een herinnering aan een kwalitatief verschil tussen geloof en vroomheid bewaard’ .. t/m ‘hier is met een andere dimensie te rekenen’; en p. 221: ‘de Bijbelse vroomheid als zodanig … t/m ‘strijdig met de aandrift van de mystiek, in de Ander op te gaan, zich met de Ander te vereenzelvigen’.
- Psalm 27 (1964-65): ‘De enkeling en zijn strijd’, VW 14, 312-336
Deze bundeling bestaat uit zes aansluitende meditaties.
Van I. vormt vers 1 het motto en luidt de titel ‘de zin van dapperheid’. (312) Bij teleurstelling verdroogt het besef van dapperheid, met ernstige consequenties. Want geloof = moed en (in zekere zin) = bestaan. Wie God dood verklaart, hem boven of beneden lokaliseert, hem tot omweg maakt, of [met Bloch] laat abdiceren ten bate van Jezus, miskent dit eerste gegeven: ‘De Here is mijn licht en mijn heil, voor wie zou ik vrezen?’ Hij is het! Wanneer dit niet waar is, valt niet te leven. II. (315) vervolgt dan in aansluiting bij vers 4 met ‘de zin van inkeer’. Het gaat hier niet om een terugtocht uit de heilige strijd, maar juist om het onder ogen zien van de veronderstelling ervan. Er is meer dan ons meedoen in de strijd, er is ook de vrede van het geloof. Gerekend wordt met de openbaring van die vrede, en daarvoor is het heiligdom de aangewezen plaats, ook wanneer het waar is dat de strijd van het geloof op het open veld wordt gevoerd. De goddelozen hebben geen vrede: de strijd, die weet van Gods overmacht, veronderstelt de kerkgang. In III (319) is vervolgens aan de hand van vs 5 sprake van ‘De zin van de bevinding’, namelijk de bevinding ván het geloof, het meegaan in de curve van de messiaanse beweging. Er is een geborgenheid in Gods tent, al is deze tijdelijk, en deze heft het verlangen niet op altijd in de tempel te wonen, aan de verheerlijking deel te hebben. Meditatie IV (323) beschouwt met een beroep op vss 7 en 8 het ‘Geestelijk leven’. Het hele leven is een roepen van de Geest, een zoeken van het goddelijk aangezicht. Dat gebeurt te midden van crises en depressies, maar het gaat te ver hier te spreken van volledig verlies, of mee te doen met het flirten van de nihilist (Jean Paul). Eerder valt met het door Mahler verklankte ‘Urlicht’ te rekenen met het geschenk te rechter tijd van een lichtje dat schijnen zal tot in het eeuwig zalig leven. Nu zeggen uitleggers wel, zo constateert V (327) bij vss 11,12 onder de titel ‘De zorgen van een sekte’, dat Psalm 27 een uiting is van een groep fanatieke ‘rechtvaardigen’ met paranoïde trekken: zij zien overal om zich heen tegenstanders en verspieders. Verwonderlijk is dit niet: een messiaans mens is eenzaam, hij spreekt van een weg waar niemand meer in gelooft, hij zal in de ogen van anderen snel voor een sektelid en een door wanen bevangene worden gehouden. Waar hier scheefgroei plaatsvindt, kan beter op profetische wijze van nabij, dan van buiten worden vastgesteld. En in onze eeuw is dat nog moeilijker geworden, nu ‘de wereld’ het karakter is gaan dragen van veel anoniemer processen. In de slotverzen vss 13 en 14, zo stelt VI (333) tenslotte, treedt een diminuendo in: ‘och, als we niet hadden geloofd…’: terugblikkend deinst de zanger terug, het geloof dat hem als levensmoed eigen was toen hij een jong strijder was, die afscheiding en non-conformisme aandurfde, heeft nu zelf bemoediging nodig. En hij krijgt het van een andere kant, van een andere stem. Vermoedelijk is het een priester die hem het orakel toespreekt: ‘Wacht op de Here’, reken er mee dat de moed in de strijd, die je al getoond hébt, tenslotte bevestiging vindt. Een ander moet je dat aanzeggen.
Voorstel voor leestekst: p. 323 ‘De totale onzekerheid van het leven drukt op de messiaans mens’ … t/m p. 324 ‘Het duldt geen masker, het strijdt met open vizier ook met God, zich beroepende op de belofte, krachtens welke het zich in de strijd heeft gewaagd, eenmaal en nog eens en telkens weer.’
- Psalm 126-134 (1966-67): ‘Op weg naar de tempel’, VW 14, 405-422
Uit de bundel ‘liederen bij de opgang’ (de Psalmen 120-134) heeft Miskotte hier meditaties bij de Psalmen 126, 131, 133 en 134 bij elkaar geplaatst. Een verantwoording van juist deze keuze geeft hij niet: het vinden van een tekst voor een meditatie had voor hem toch al sterk het karakter van een inventio. In Kennis en bevinding heeft hij aan de vier ‘optochtsliederen’ bovendien een meditatie toegevoegd, waarin Psalm 22:11 en Psalm 116:10 worden samengebracht.
Meditatie I. (405) zet in met de vraag of Psalm 126:5, ‘Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien’ nu een algemene levenswijsheid uitdrukt, of een specifiek verband en een specifiek geheim veronderstelt. Miskotte meent vooralsnog het laatste, en komt daarop door een herinnering aan de periode na de bevrijding: wat hebben we eigenlijk meegemaakt? Hoe moeilijk is het, het werkelijkheidsgehalte daaraan te onderscheiden! De droom bleek vooruit te lopen, en daarom is het mogelijk weer aan het werk te gaan, zij het niet zonder weemoed. In II. (408) komt dan met Psalm 131 bij uitzondering een tekst ter sprake, die zich waarachtig leent voor mystiek in de meer gangbare zin. Toch is de stilte die hier intreedt, de resignatie of de retraite, er een die een gemeente overkomt die door nood en dood is heengegaan, en leren moet geen grote dingen te verlangen voor zichzelf, zonder de droom te kunnen opgeven. Ook in de ogenschijnlijke matheid klinkt hier toch de verwachting. Bij III. (411) kiest Miskotte voor die exegeten, die in Psalm 133 minder een hoog ideaal van broederlijkheid horen, als wel het schijnbaar zo eenvoudige geluk van het samen verkeren, het bij elkaar verkeren. Ook de dauw die van de Hermon valt moet op dát geluk betrekking hebben. Zo mag het zijn, waar ‘twee of drie tezamen zijn in Mijn naam.’ Daarna geeft IV. (414) aan, dat het in Psalm 134 welbeschouwd niet meer om een ‘opgang’ gaat. Eerder om een aftocht, want de dienst in de tempel is al tot een einde gekomen. De pelgrims roepen de priesters op, de Here te zegenen, en omgekeerd geven de priesters aan de pelgrims de zegen van de Here mee voor hun terugweg naar de vlakte, terug naar het land dat uit zichzelf geen lafenis kan geven.
Voorstel voor een leestekst: p. 405 onder: ‘Persoonlijk is het me plotseling overkomen dat het begon over te gaan’ … t/m p. 406: ‘Niet: en nu zijn wij verblijd, nee, wij waren het in de droom die het feit aankondigde, zoals het feit de droom bevestigde.’
De Ve meditatie, aan die over de liederen van de opgang toegevoegd (417), biedt de lezer als het ware een nabeschouwing bij de taal van de Psalmen. Ps. 110:10 zegt: ‘ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken’. De aanspraak van Godswege dwingt de messiaanse mens tot spreken. Maar daarin beseft hij tegelijk zijn creatuurlijke afhankelijkheid: ‘op U ben ik geworpen van de baarmoeder af’ (Ps. 22:10v), ook de messiaanse mens weet van het onbegrijpelijk geheim van het leven, dat voor hem gepaard gaat met een onvoorwaardelijk vertrouwen in het leven. De waarheid die hem aanspreekt is een hoogst persoonlijke waarheid, en de taal waarin hij het Woord ontvangt en waarin hij zelf spreekt, kan (ondanks de vertaling die de apostel moet maken) geen andere taal zijn dan de moedertaal, de taal van het hart, door moeder de vrouw en moeder de kerk wonderbaar in ons gewekt.
Voorstel voor een leestekst: p. 422: ‘de psalmen zijn weliswaar niet het manna van de kerk…’ t/m ‘wonderbaar in ons gewekt en wonderbaar geboren’.