Makker van meer dan een halve eeuw

M

Rinse Reeling Brouwer

Wilken wist zich te herinneren, dat wij elkaar het eerst ontmoetten op een kennismakingsweekend voor theologiestudenten die zich hadden ingeschreven in het hervormde Kerkelijk Album. Hij had dat in Utrecht gedaan, ik in Amsterdam. Daarna ontmoetten we elkaar geregeld, bijvoorbeeld bij de zaterdagen in de bovenste bibliotheekzaal waar Frans Breukelman ons in een urenlang betoog langs een reeks van stencils met Bijbelse inzichten leidde.         

Beiden namen we deel aan de grote conferentie over 30 jaar ‘Darmstädter Wort’ in 1977, waar hij vanuit zijn studie (toen al) naar de Duitse kerkstrijd hoorde te zijn. Daar bleek het, in een atmosfeer waarin een jongere Duitse generatie haar ouders ernstige vragen begon te stellen over hun leven in en houding ten opzichte van het Derde Rijk, tegelijk nodig dat we ons als Nederlanders distantieerden van de oppervlakkige anti-Duitse gezindheid in eigen land. Het behoort dan ook tot een basso continuo in Wilkens leven en werk: ‘Verzoening in de praktijk?’.

Ondertussen escaleerden binnen de Bondsrepubliek de spanningen. We leefden mee met de Evangelische Studentengemeinden, toen ook studentenpredikanten door de Evangelische Kirche met ontslag bedreigd werden (zie het artikel van Wilken in Opstand 1978 nr. 5). André Micaleff, studentenpredikant in Parijs, benaderde mij met de vraag of ik bereid was voor enkele jaren als vervolg van Darmstadt een solidariteitscomité te begeleiden. Ik zou toen juist mijn secretariaat van NCSV / Christenen voor het Socialisme beëindigen. Het verzoek trok me, maar ik zag er ook tegenop een leven vol met internationale oecumenische activiteit te vullen zonder nog de eigen kerk te hebben gediend, en koos voor het volgen van de Kerkelijke Opleiding. Wilken daarentegen stond net voor zijn afstuderen, en hem paste zo’n taak juist erg goed. Bé Ruys wist met haar contacten bij de Wereldraad van Kerken een Frontier Internship voor hem te regelen, en daarvoor was hij precies de juiste figuur in het toenmalige tijdgewricht, dat ik als lid van een begeleidingsgroep en met vele telefoontjes naar het Kraemerhuis in Berlijn of de Geschäftsstelle in Stuttgart van nabij volgde.

Bij de voorbereiding van het grote festival bij de 70e verjaardag van Helmut Gollwitzer in de dagen voor oudejaarsdag 1978, waar onder meer een levendig intergenerationeel gesprek met de oude strijders uit de Bekennende Kirche plaatsvond, kwam het tot fricties in de begeleidingsgroep, omdat het Kraemerhuis een lezing van Ilsegret Fink uit Berlin Hauptstadt had geregeld, maar haar naam niet aan de anderen bekend kon maken. Dat kondigde al aan, dat de aandacht zich gaandeweg van de conflicten binnen de Bondsrepubliek verlegde naar die binnen de Oost-Westverhouding. En zo sloot Wilken zijn werk af met de organisatie van het congres op Woudschoten ‘Oecumenische basisgroepen over atomaire ontwapening’ van september 1980, verbonden aan het ‘programma tegen militarisme’ van de Wereldraad. Er waren ‘generaals voor de vrede’ aanwezig en een aanzienlijk aantal deelnemers uit socialistische landen (met reisvergunning uiteraard), maar ook kondigde zich in de bijdrage van Laurens Hogebrink van het Interkerkelijk Vredesberaad de splitsing in de vredesbeweging (inclusief de kerkelijke tak daarvan) al aan, die op de jaren tachtig haar stempel zou zetten.

Aan het eind van die periode, en achteraf gezien aan de vooravond van de ‘Wende’, zouden we in 1989 samen nog een congres organiseren en opnieuw een verslagbundel daarvan uitgeven, en wel vanwege de 100e geboortedag van Josef Hromádka, de grote en diep bewogen Tsjecho-Slowaakse theoloog die de communisten een kans wilde geven en aan het eind van zijn leven, na het neerslaan van de Praagse lente, zulke diepe teleurstellingen ondervond.

In 1982 werden zowel Wilken als ik predikant bij de Hervormde Gemeente te Amsterdam. Hij was verbonden aan de Amstelkerkgemeente, dicht bij het hart van de Amsterdamse school, ik aan De Ark-gemeente in Nieuw-West, in een snel van kleur verschietend stadsdeel. Typerend verschil: hij bediende, conform de leer van Barth en de gezindheid van het mondig kerkelijk kader, geen zuigelingendoop, terwijl ik de wens van Surinaamse moeders en ook van ongeveer achtjarige kinderen zelf tot het ondergaan van de doop niet wilde weigeren.

In een ander opzicht was er continuïteit tussen ons. In mijn jaren in De Ark vond het leerhuis Tenach en Evangelie daar een tijdelijk huis (met Wout van der Spek en na hem René Venema als voorgangers), en na woelige pogingen dit in een nieuwe bedding te leiden zou Wilken er vanaf 2006 als predikant aan verbonden zijn. Daar kwamen we elkaar weer tegen, zowel bij leerdiensten, waarin de Sidra van de voorgaande sjabbat in de synagoge centraal stond, als bij cursusavonden, waar we, zoals in de jaren tachtig Marx, nu filosofen als Giorgio Agamben in groepsverband lazen.

Bij het afscheid van mijn universitair dienstverband in 2019 maakte Wilken deel uit van de redactie die een feestbundel voor mij verzorgde, en omgekeerd gold dat voor mij bij de bundel die we vanuit het leerhuis bij zijn afscheid in 2021 samenstelden. In de afscheidsdienst vergat hij (in een typerende verlegenheid) ervoor te bedanken, en als commentaar kreeg ik later te horen: ‘jammer dat ik de opmaak zelf niet kon verzorgen, want ik had daar een veel beter softwareprogramma voor in mijn pc staan’. Wat ongetwijfeld juist was.

Toen ik hem complimenteerde met zijn enorme arbeid in de grootse publicaties van de afgelopen jaren (bijdragen aan de delen 5C en 15 van het Verzameld Werk van Miskotte en De moderne theologen), antwoordde hij: ‘maar jij hebt ooit opgemerkt dat mijn oeuvre nog een groots slotakkoord verdiende; hier klinkt het nu’. Ik was mij er niet van bewust, deze plaats als Wilkens geweten in te nemen en ben er nu ook op mijn beurt wat beschaamd over.

Een vertaling van mijn bijdrage aan een Zwitserse bundel over migratie in de Bijbel en nú had ik vorig jaar mei voor Ophef aangeboden, en ook aangegeven dat ik het nog wel wilde inkorten. Half november 2024 kwam hij erop terug, met de vraag of ik dat inderdaad wilde doen. Ik mailde hem dat ik zojuist een zwarte streep in mijn agenda had gezet om nu echt aan een nieuw project te kunnen beginnen, zodat het even niet (meer) uitkwam en het aan hem overliet de tekst te bewerken. Daarop reageerde hij: ‘eerlijk, vertrouwend en concreet, zo kennen en waarderen we elkaar’. Door zijn plotselinge overlijden heb ik het artikel tenslotte zelf in overleg met de redactie in de vorige Ophef geplaatst. Maar het stemt ook bitter, dat dit onze laatste schriftelijk vastgelegde dialoog is geweest.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie