Lieuwe Mietus, Gunning en de theosofie, Gorinchem 2006; en Theo Hettema, Leo Mietus (red.), Noblesse oblige

L

Lieuwe Mietus, Gunning en de theosofie. Een onderzoek naar de receptie van de christelijke theosofie in het werk van J.H. Gunning Jr. van 1863-1876 (diss. ThU Kampen), Narratio, Gorinchem 2006, 352 pp., ISBN 9052630000, E 22.50.

Theo Hettema, Leo Mietus (red.), Noblesse oblige. Achtergrond en actualiteit van de theologie van J.H. Gunning Jr., Ekklesia, Gorinchem 2005, 205 pp, ISBN 9075569408, E 16.90.

Mietus, docent bij het Vrije Evangelische seminarie, gaat een totnogtoe vaak genoemde, maar nooit uitgezochte dimensie na in het werk van Gunning. Het gaat om diens verwerking van de christelijke theosofie, de geestesrichting die voortgaat op de Böhme-interpretatie van de 18e eeuwse Württembergse theoloog Oetinger en loopt via de romantische natuurfilosofie van de latere Schelling, diens leerling Von Schubert en diens RK-pendant Von Baader alsook via de Oetinger-voortzetting door 19e eeuwers als Hamberger, Auberlen en Fabri. Gunning heeft, vooral in zijn eerdere Haagse jaren, de inzichten van deze en  verwante denkers in zijn teksten verwerkt, zij het vaak impliciet. Het moet van de promovendus een enorme inzet hebben gevergd, zo vele bronnen te achterhalen en sporen ervan vooral in de Blikken in de Openbaring (1866-1869) te traceren. Gunning benutte ze als apologetisch instrument tegen het naturalisme van zijn dagen. Hij meende dat hetgeen de moderne wetenschap voor ‘natuur’ hield feitelijk de gevallen natuur was, niet de natuur in God die tot verheerlijking is bestemd en waarvan de diepste wet die is van de vrije zelfbepaling, lees: zelfbeperking. In de ogen van lateren zou hier de overgang van pistis naar gnosis te vloeiend zijn gemaakt en reeds bij de oudere Gunning treden dergelijke gedachten terug. Mietus evenwel blijft terughoudend in zijn oordeel hoe beslissend de theosofie voor Gunnings theologie is geweest, zodat na lectuur van zijn boek open blijft of het hier om een hulplijn gaat of om meer dan dat.

De verslagbundel van het symposium t.g.v. Gunnings 100e sterfdatum stelt evidenter de theologie centraal, en wel via de genoemde notie van ‘vrije zelfbeperking’, zij het in deelstudies ontvouwd. Veldhuis (steunend op eerder onderzoek) gaat deze na als ‘beginsel van wetenschap’, De Lange als wijze van politiek bedrijven (adeldom en charisma liever dan programma en partij), Vree – in een bijdrage over het uiteengaan van Gunning en Kuyper, die mij de dramatische oorsprong van het conflict dat Samen op Weg nodig maakte lijfelijk nabij bracht als zelden voordien – als openheid voor de zelfonthulling van de Schrift en de zelfreiniging van de Kerk.

Het geheel overziende blijken we in een fase van Gunningreceptie terechtgekomen, waarin deze ‘heilige’ sterk wordt gehistoriseerd. Van der Kooi concludeert daaruit: ‘men eert een denker niet door hem van een stralenkrans te voorzien’ (p. 87). Liever zeg ik: juist waar de theoloog van toen meer aan zijn eigen eeuw wordt teruggegeven en daarmee deelt in het moderne ‘verlies aan aura’ kan het gebeuren dat hij zich, als in een flits van achterwaarts werkende eschatologie, als tijdgenoot aan ons voordoet.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie