Lezing voor Gronings Theologisch Werkgezelschap (GTW), Smilde maandag 28 mei 2018
n.a.v. Rinse Reeling Brouwer, ‘Eeuwig leven. Agamben & de theologie’, Sjibbolet 2016
Dia 1
Standaard ppt PThU
Dia 2 Kaft uit Oratio-reeks
Essay, verschenen in het najaar van 2016; geschreven op verzoek van de uitgeefster (die ook werken van Agamben in het Nederlands uitgeeft)
Dia 3 Foto Agamben, met
Dia 4 Velden van Agambens interesse; de theologie
- Aanvankelijk als filosoof vooral werkzaam op vlak esthetica; verbonden aan instituut te Londen waar de cultuurhistorische bibliotheek van Abt Warburg, de grote onderzoeker naar iconografische overleveringen, wordt bewaard (moest in 1933 in haast als ‘Joodse instelling’ uit Duitsland worden geëvacueerd)
- Pas ná einde ‘communisme’ wending naar politieke filosofie (La communità que viene, 1990); hoe gemeenschap te denken aan gene zijde van identiteitspolitiek of beklemmend communitarisme?
- Genealogisch [Nietzsche!]-archeologische [Foucault!] interesse in theologie (‘onontbeerlijk om te begrijpen hoe de mensheid in onze cultuur over zichzelf spreekt’). Kennisname van de meest onverwachte bronnen; voor mij jaloersmakende figuur. Al heeft hij met het gilde van de theologen niet veel op (wat hun kwaliteit betreft), toch aanvaardde hij in 2012 eredoctoraat in de theologie van universiteit te Fribourg (la Suisse romande).
Dia 5 Titelpagina scriptie 1981
Voert me terug naar mijn doctoraalscriptie uit 1981. De UvA had formeel een duplex ordo, maar feitelijk kon je binnen wijsbegeerte tegelijk ook als dogmaticus reflecteren, en dat deed ik graag. Moeite met hier/daar-, binnen/buiten-scheiding op voorhand. Waarom kunnen we niet sámen denken ten aanzien van een concrete zaak.
Dia 6 Markus 5:21-43 [dia eigenlijk meer voor studenten bedoeld; toch maar laten zitten]
Heb dat ooit voor mezelf gerechtvaardigd (maar geef het voor beter) aan de hand van de wijze waarop Marcus de vertellingen van het dochtertje van Jaïrus en van de bloedvloeiende vrouw door elkaar weeft. Hij roept wel spanning op, waaraan Jezus nu zijn aandacht moet vestigen, maar door allerlei woordherhalingen (dochter, neervallen, twaalf jaren, geloof hebben) blijkt het toch bij beide vrouwen om eenzelfde redding te gaan.
Dia 7. Meer disciplinair gesproken: ‘de verhouding van theologie en filosofie’
Mijn vertrekpunt: K.H. Miskotte, ‘Barth over Sartre’ (1952):
- Theoloog moet filosoof niet uitbuiten, noch ter weerlegging noch om zelf met hem te triomferen
- Concrete ontmoeting bij een locus, die gezamenlijk voor een verlegenheid zorgt
- Filosoof moet kunnen uitspreken; waar nodig moet theoloog hem of haar verdedigen
- Eventueel atheïsme kan geen bezwaar vormen
- Kritiek zo lang mogelijk meedenkend, immanent
- Geen mislukking op voorhand calculeren. De gesprekspartner kan tot ware getuige worden, tot beschaming van de theoloog
Hiermee heb ik Benjamin, Althusser, Marx, Spinoza (en zijn uitleggers), Badiou en al die anderen gelezen (en kon me ook goed thuis voelen in de onderzoeksgroep van Gerrit Neven)
Dia 8. Maar het kan ook anders
Colby Dickinson en Adam Kotsko (2015) denken veel meer met Agamben mee en participeren als het ware als theoloog in zijn programma. Dat doe ik niet op voorhand.
Dia 9 Paul Klee, Angelus novus
Nu ter zake, betreffende de specifieke locus van ontmoeting waar Miskotte van sprak.
Waar ging het in mijn scriptie om? In de christelijk-marxistische dialoog (acuut in de koude oorlog) werd van theologische zijde aan marxisme vaak verweten dat het op Hegeliaanse wijze het immanente vooruitgangsproces in de geschiedenis tot heimelijke godheid maakte. Ik wees op stemmen in (of aan de rand van) het marxisme die daar van binnen uit vragen bij stelden. Het engagement van de wijsgeer-criticus Benjamin (in later jaren als vriend van Brecht) hief zijn gnostisch-joodse theologische aandrift niet op. ‘Mijn denken is als een vloeiblad dat volgezogen is van de inkt van de theologie (en eraan vergaat)’.
Hij schafte dit beeld van Klee aan in vroege jaren twintig en kwam er voortdurend op terug. Eerst zag hij het als spiegel van zichzelf (‘engel van Satan’). In zijn laatste uitingen ziet hij het eerder als uitbeelding van de engel van de geschiedenis: zijn gelaat is het verleden toegewend; hij ziet puinhoop op puinhoop gestapeld; één grote catastrofe van onrecht (kabbalistische lijn: sinds het einde van de 2e tempel gaat het van kwaad tot erger). Hij zou de doden willen opwekken en het verpletterde samenvoegen (Bijbelse noties: zie zijn haarlokken!). Maar een storm vanuit het paradijs blijft hangen in zijn vleugels en drijft hem naar achteren, de toekomst in. ‘Wat wij vooruitgang noemen is die storm’ (tegen optimisme van sociaaldemocratie in 1933: ‘we gingen toch vooruit, hoe kon dit dan gebeuren?’)
Dia 10 Begin van het (door Adorno zo genoemde) theologisch-politisches fragment
Een tekst uit dezelfde tijd als de aanschaf van Klee laat ook een andere kant zien. Als actoren in de geschiedenis kunnen wij de geschiedenis niet beëindigen. We streven naar geluk, maar in dat streven zijn we aan de vergankelijkheid prijsgegeven. Maar er is ook de Messias. Die komt om de geschiedenis te beëindigen. Maar hij alleen is ook bij machte, de betrekking van de vervalsgeschiedenis op het Messiaanse te voltrekken en zo verlossing te bewerkstelligen. Wij kunnen zijn komst niet forceren. Maar door zijn komen is er wel een betrekking van deze geschiedenis van puinhopen op hem. Benjamin spreekt hier, aan het einde van de tekst, van ‘messiaans nihilisme’.
Dia 11 Jacob Taubes, Die politische Theologie des Paulus
Nu was de rabbijnenzoon en wijsgeer Jacob Taubes met zijn colleges in Heidelberg (1987) de eerste, die wees op een verwantschap tussen Walter Benjamin en de apostel Paulus. Beiden, zei hij, namen een vergelijkbare positie in: een radicaal messianisme dat voor de rabbijnse hoofdstroom van het jodendom té radicaal zou zijn. Maar wel Joods. Opmerkelijk, omdat heel lang door Joodse geleerden wel broeder Jezus als een van hen onderkend werd, maar Paulus vooral de grote bederver was geweest. In het bijzonder wees Taubes op de verwantschap van Benjamins opvatting met Romeinen 8 (de schepping, aan de vergankelijkheid prijsgegeven, hopend op verlossing)
Dia 12 Handexemplaar van Benjamins Thesen over het begrip geschiedenis, door Agamben teruggevonden in archief in Parijs
Agamben verzorgde de Italiaanse editie van het werk van Benjamin, en deed daarvoor zelfstandig onderzoek. Groot was zijn vreugde, toen hij oorspronkelijke typoscripten van Benjamin terugvond, met in het hier geboden citaat (uit these 2) een arcering van het woord s c h w a c h e in ‘schwache messianische Kraft‘: in onze herinneringen aan geluksmomenten in ons leven is ons een dergelijke kracht meegegeven: daarom heeft het verleden récht op verlossing, op inlossing van haar herinnering. Dat is een nauwelijks verholen Paulus-citaat, merkt Agamben op: ‘dynamis (Agamben vertaalt goed aristotelisch: potentie) wordt in zwakheid voleindigd’ (2 Kor. 12:9v.).
Dia 13 Agambens eigen interesse in de betekenis van Paulus voor de politieke filosofie: zijn denken over de Wet
Aan de ene kant ziet Paulus de Messias als telos van de Wet: hij maakt er een einde aan, maakt hem vol (Rom. 10: 4). Aan de andere kant zal de Messias uiteindelijk de wet ook onwerkzaam maken (katargein – door Luther, tot Hegels enthousiasme, vaak vertaald als ‘aufheben’): de wet drijft de bestaande macht aan, en daar komt een einde aan. Zowel vervulling dus als buitenwerking-stelling, conform de twee dimensies die de wet (als Thora) in zich heeft: ze belooft het leven dat komt en ze reguleert het leven. De regulering zet de Messias stil, de belofte vervult hij.
Dia 14. Gershom Scholem in gesprek met zijn vriend Benjamin over de Wet bij Kafka (1934)
Voor de huidige situatie waarin wij ons ‘Voor de wet’ bevinden (naar de titel van de bekende gelijkenis van Kafka), gaat Agamben uit van de uitdrukking die Benjamins vriend Scholem (hier als typische Joodse jongen) in een gesprek over Kafka uitte: GELTUNG OHNE BEDEUTUNG. De wet geldt. Je moet je aan de wet houden. Het hele leven is vol van regulering – en kunnen we toevoegen, dat is in de afgelopen decennia alleen maar toegenomen, tot in het oneindige (in de zorg, het onderwijs, noem maar op). Maar al die regelgeving is louter formeel. De gerechtigheid, die ooit met de wet bedoeld was is allang buiten beeld en is zoek. Een ‘betekenis’ hebben al die regels niet meer. En zo is het ook met de grote religieuze tradities: de Thora als halacha, de christelijke doctrina, de Sharia, maar ook het emancipatieverhaal van de Verlichting, wat zeggen ze nog? Dat is het nihilisme, tegen de achtergrond waarvan het voorstel van Benjamin en Agamben voor een messians nihilisme te verstaan valt.
Dia 15. Carl Schmitt. Politische Theologie. Vier Kapitel zur Lehre von der Souveränität
Dit boek, dat oorspronkelijk in 1922 verscheen, leidde tot een heimelijke polemiek met Benjamin en staat centraal in het grote politiek-filosofische project van Agamben: Homo Sacer (deel 1: 1995, daarna nog acht los met elkaar verbonden delen tot en met 2015).
Centrale stelling: soeverein is wie over de uitzonderingstoestand gaat – zoals God de onderbreking der natuurwetten door het wonder kan gebieden. Deze leer werd de grondslag voor opschorting door de Führer van alle bestaande wetten – in naam der wet op 28 februari 1933. Maar naar Agamben uitzocht, geldt een dergelijke bepaling in het rechtstelsel van álle huidige naties, of ze nu totalitair of democratisch zijn geregeerd (Stato di eccezione, 2003).
Dia 16. Gevangenis op Guantanamo Bay, gevolg van de USA Patriot Act van 2001: uitzonderingstoestand
Zolang deze gevangenis bestaat, weigert Agamben de VS te betreden.
Het is uiterst problematisch geworden, althans in een zekere leegheid gehuld, hiertegen actie te voeren in de naam van de rechtstaat, als die rechtstaat zelf in naam der wet terzijde te stellen valt.
Dia 17. Homo sacer: buiten de wet gesteld in naam der wet; ‘sans-papiers’
Aan de hand van de antiek-romeinse figuur van een mens die van ieder recht was uitgesloten, en daarmee vogelvrij verklaard, doordenkt Agamben de situatie, waarin ook nu weer ‘het naakte leven’ verschijnt, waarover de wet beschikt terwijl het in naam der wet is prijsgegeven aan een onbeschermd lot.
Vergelijk de ‘sans-papiers’: zonder verblijfsvergunning of uitzicht daarop, met een onduidelijke verhouding tot bijstand, wonen, onderwijs, gezondheidzorg. (Op deze foto verschijnen ze in het wit te midden van de massa: niet te onderscheiden en toch uitgesloten)
Dia 18. De messiaanse buitenwerking-stelling van de Wet of de ‘werkelijke uitzonderingstoestand’ [dat laatste is een uitdrukking van Benjamin, bijna expliciet tegen Schmitt gericht, These 8]
Langs allerlei creatieve wegen is het volgens Agamben mogelijk aan de greep van de wet te ontsnappen:
- De parabel, zoals bij Kafka (die er zelf hard om lachte)
- De figuur Bartleby uit de gelijknamige novelle van Melville: ‘I would prefer not to’
- De radicaal-franciscaanse omgang met de kloosterregel: er is geen bezit, dus rest louter het gebruik van het nodige [apart boekje]
- De paulinische figuur van het ὡς μὴ (1 Korinthe 7:29): meedoen aan een identiteit als was het niet de jouwe
- De grammaticale vorm van de hitpa’el [volgens de Hebreeuwse grammatica van Spinoza], waarin een mens subject noch object is (‘ik leid mezelf ten wandeling’)
Dia 19. Een voorlopige (‘verhulde’) naam voor het onwerkzaam-maken: EEUWIG LEVEN
Aan Aristoteles ontleent Agamben het onderscheid tussen βίος en ζωή.
Het eerste is het levensprogramma, dat een (manlijke, vrije) staatsburger op zich neemt, het tweede is het naakte leven.
In onze tijd is βίος nauwelijks nog óns programma, maar veeleer voorwerp van ‘biopolitiek’ (Michel Foucault): grotere systemen voegen onze levens in, en weten oneindig veel van ons.
Ζωή αιῶνος, het leven van de eeuw die komt, belichaamt daarentegen een hoop voor het ‘naakte leven’
Dia 20. Hetoimasia (‘voorbereiding van de troon’) – in de apsis van het baptisterium van de orthodoxen in Ravenna
Dia 21. Il Regno e la Gloria. Per una genealogia geneologica dell’ economia e del governo. Homo sacer II,4, 2009
De lege troon beeldt voor Agamben de lege soevereiniteit uit. In de loop van de theologiegeschiedenis – zo schetst hij in de daaraan gewijde studie – werd God steeds meer God in zijn oikonomia, in zijn handelen en zijn beheer van de aardse zaken – waarvan de moderne economie de erfgenaam is (inclusief het deterministische beroep op de onwankelbaarheid van de wetten ervan). God in Zijn zijn áchter zijn handelen verdwijnt steeds meer, en een liberale orde probeert die soevereiniteit ook zoveel als maar mogelijk is terug te dringen, zonder haar af te schaffen, want ook het moderne systeem leeft ervan (zie boven, Carl Schmitt).
‘Heerlijkheid’ wordt daarbij tot ‘verheerlijking’: het systeem van engelen – tegenwoordig journalisten – die zweven om de macht en juist daarmee de macht als macht bevestigen.
Eeuwig leven wil nu zeggen, dat God zich terugtrekt in Zijn eeuwige zijn, in een wereld van loutere mogelijkheid, waar alle spektakel van de geschiedenis is teruggetreden.
Eeuwig leven heeft daar deel aan. Het is eeuwige sabbat.
Dia 22. Dit loopt uit op de programmatische aankondiging:
‘Te schetsen of, zoals we a limine hebben pogen aan te geven, heerlijkheid die karakteristieke praxis van de mens als levend wezen, die de naam “onwerkzaamheid” krijgt, als “eeuwig leven” verhult en bevat, en of (…) politiek – aan gene zijde van zowel economie als heerlijkheid – als onwerkzaam-making van zowel bios als ook van zoè gedacht kan worden, moet een nader onderzoek voorbehouden blijven’ (→ dit wijst naar de negende en voorlopig laatste band van de reeks, L’uso dei corpi, Homo Sacer IV,2, 2014)
Dia 23. Dit geeft me de gelegenheid de opbouw van mijn essay te schetsen (vier delen van elk 5 korte fragmenten, elk in tien minuten (voor) te lezen voor het slapen gaan…)
- De tuin van Eden
(wat vóór de Wet ligt; de stem, de namen, de twee bomen als de scheiding tussen kennis als machtsuitoefening en het komende leven)
- Het huis & de stad
(= politieke theologie – Schmitt – en economische theologie – Peterson)
- De wet
- De sabbat
Dia 24. Agamben (hier als de apostel Filippus in Pasolini’s “Il vangelo secondo Matteo”, 1964) als leerling van Heidegger in Le Thor (1966, 1968)
Die terugkeer naar het zuivere zijn vertoont een filosofische interesse, die duidelijk teruggaat op de latere Heidegger. En Agamben verheelt niet dat voor hem, als voor zoveel filosofen, Heidegger een belangrijke inspiratiebron vormt. Hoe zich dit Heidegger-element in zijn denken verhoudt tot het element dat teruggaat op diens antipode Benjamin valt lastig uit te maken.
Voor mij vormt het een probleem. Zie maar opnieuw (dia 10):
Dia 25. Benjamin. Theologisch-politisches Fragment
De Messias ‘erlöst, vollendet, schafft‘ hier. Agamben verzet zich sterk tegen een ‘blokkade’ van het Messiaanse, die hij bijvoorbeeld Derrida verwijt: de noodtoestand waarin wij leven mag niet eindeloos duren, de komst van de Messias mag niet alsmaar opgeschort worden. En toch: komt de Messias bij hem wel? Dat is voor mij een vraag.
Hij wil vasthouden aan de immanentie, aan de ‘onherstelbaarheid’ van de geschiedenis, en toch openblijven voor het Messiaanse, het onverwachte, een wonderbare omkering en stillegging. Ik krijg het lastig bij elkaar. Waarschijnlijk blijkt dat ook uit het volgende citaat:
Dia 26. Uit de toespraak van Victor Kal bij de boekpresentatie op 22 november 2016 te Amsterdam
‘… in het boek blijft derhalve ongenoemd dat het een christelijk theoloog is die spreekt [dat herken ik niet, RRB]. Toch is zoiets aan de orde elke keer dat termen als ‘messias’ en ‘messiaans’ gebruikt worden. De lading van die termen is voor Rinse Reeling Brouwer en voor Agamben niet dezelfde, – zoals die lading al niet dezelfde was voor Rinse Reeling Brouwer en voor Walter Benjamin.’
Waarschijnlijk heeft Victor Kal gelijk.
Dia 27. Wat ik van Giorgio Agamben geleerd heb op het leerstuk van het eeuwig leven
Dat is het ‘omkering’ van de gangbare lezing van Romeinen 8:
niet ván de schepping die aan vergankelijkheid en vergeefsheid is prijsgegeven door het verlangen van de kinderen Gods náár hun verlossing,
maar met de messiaanse verlossing als het ware in de rug de durf, zich prijs te geven aan de vergankelijkheid, het teloorgaan, de dagelijkse herinnering aan het geluk;
In termen van Bonhoeffer: vanuit het laatste (de verlossing, dat is de rechtvaardiging, het weten van het messiaanse komen – anders dan veel modern christendom houd ik dit voor onmisbaar) niettemin en juist de durf tot overgave aan het voorlaatste
Dia 28. Waarin er tussen Agamben en mij een verschil blijft; over de levensvorm
De categorie van de levensvorm is voor Agamben cruciaal [Luco weet daar vanuit Wittgenstein vast veel meer van]: het is geen programma, geen ideaal, geen identiteit, maar een signatura: een handtekening die in jou gegrift staat.
Prachtig vindt hij het geformuleerd bij de kerkvader Marius Victorinus (een neoplatonist die zich liet dopen): de Vader is vivere (het verbum), de Zoon is vita (het substantief) en die twee zijn één, als essentie en existentie (want leven ‘heb’ je niet, als bezit, maar je ‘existeert’ leven).
Ik kan niet anders dan geloven dat wij ertoe bestemd zijn te leven in een gemeenschappelijk μόρφη – zijn van het beeld van de Zoon (Romeinen 8:29).
Agamben onderkent het belang ervan, maar bekent zich voor zichzelf toch niet dáártoe.
Dia 29. K.H. Miskotte. Barth over Sartre. Diescollege Leiden 10-02-1951
Toch een mislukking van de ontmoeting? Laten we daartoe niet te vroeg concluderen.
Dia 30. Reprise Dia 2
Dia 31. Eind-dia PThU-ppt