‘Laat je ja ja zijn’

Bij de inhuldiging van de koning op 30 april jl. konden we de rite weer aanschouwen: het nieuwe staatshoofd sprak zijn trouw uit aan de grondwet en de leden van de Staten-Generaal brachten hun trouw aan het staatshoofd als belichaming van die grondwet. Er is de keuze tussen de eed en de belofte, en voor veel kijkers naar het gebeuren was het ook een sport te turven hoe velen ‘nog’ de eed en hoe velen ‘al’ de belofte uitspraken: als was het een bestandsopname van de secularisering in Nederland. Hoe dat zij, ook in seculiere vorm werkt het ritueel toch veelal als een overblijfsel uit oude, religieuze tijden.

Tegelijk is er ook wel iets voor de eed te zeggen. Talloze verhalen doen de ronde over ambtsmisbruik op alle levensterreinen. Een politicus knoeit met zijn geloofsbrieven. Een rechter heeft vooraf een etentje in aanwezigheid van een aangeklaagde in een proces dat hij moet leiden. Een bankier speculeert met hem toevertrouwde leningen. Een wetenschapper vervalst onderzoeksgegevens. Een pastor misbruikt het in hem gestelde vertrouwen door een seksuele grensoverschrijding, etc. Vanwege de leugen die zo optreedt, lijkt er wel iets te pleiten voor de aloude ambtseed. Dan bestaat er tenminste een norm waaraan de overtreder gemeten, en een uitspraak uit zijn eigen mond waaraan hij gehouden kan worden.

De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben schreef onlangs een archeologie van de eed. Zoals een archeoloog laag na laag een grafheuvel afgraaft om de oudste sporen van bewoning te vinden, zo kan een filosoof tradities afgraven om terecht te komen bij oervragen van het mens-zijn. Agamben meent dat in het zweren van de eed een dergelijk oer-probleem aan de orde is. Een mens wordt ook dan tot mens, wanneer hij zich ervan bewust wordt dat hij wel zegt, te zullen doen wat hij zegt, maar geen enkele garantie kan bieden dat hij dit ook zal doen. Zo vaak immers doet een mens niet wat hij zegt te doen, en zegt hij ondertussen helemaal niet wat hij wél doet. In deze fundamentele onzekerheid nu komen er bezweringen uit zijn mond. ‘Ja, bij Zeus!, bij Wodan!, bij El! Ik zal het heus wel doen!’ Of, met een krachtterm: ‘vervloekt mag ik zijn door de goden, als ik het niet doe…’. Op een moment als dit ontstaat de religie: de mens heeft een God nodig, om zich in zijn onzekerheid van een sterkere garantie te voorzien. Maar deze God is een X, een Almachtige, een duistere macht die vooral de functie heeft te vervloeken. Trouwens, naast de religie ontstaat hier ook het recht: want hoe de Godheid vervloekt, kan een mens niet weten, maar een gerechtelijke instantie kan de vloek kracht bij zetten door oordeel en straf, wanneer een mens liegt, bedriegt, meineed pleegt.

Op dit punt gekomen, valt de aandacht van Agamben op het woord van Jezus: ‘er is gezegd: je zult geen meineed plegen…, maar ik zeg je: je zult in het geheel niet zweren’ (of: ‘belijden’, dat is hetzelfde woord), en geen enkele hogere naam aanroepen, ‘maar je “ja”-woord moet ja zijn, en je “nee” nee’ (Mattheüs 5:33-37). Precies daar dus, waar in een mens de religie ontstaat, dringt Jezus erop aan, af te zien van enige religieuze aanroeping. Jezus is hier radicaal, dat wil zeggen: hij gaat tot de radix, de wortel, en de wortel van alle dingen is de mens. Stromingen als de doopsgezinden, met hun verzet tegen de pubieke eedsaflegging, hebben in het verleden deze radicaliteit van Jezus beter begrepen dan de grotere gemeenschappen in de christenheid.

Maar waarop is het nu gegrond, dat Jezus kan afzien van de religieuze rite, van het bezwerende oproepen van de vloek der goden? Agamben onderkent: het is een daad van geloof. Het vertrouwen in de kracht van een eenvoudig ja-woord ontspringt in het hart en uit zich in de mond. Verder kan een filosoof niet gaan. De Bijbelse theoloog gaat wel verder, en zegt: dit geloof op zijn beurt wordt gewekt door ha-davar, het betrouwbare woord, dat het hart raakt en ervoor instaat, dat degene die erop bouwt doet wat hij zegt. Dit woord was het dat Jezus dreef en in de kracht van dit woord kon zijn ‘ja’-woord een simpel ja zijn.

Misschien gaat dit antwoord deze of gene te ver, of komt het te snel tot klinken. Maar ook dan werkt het radicale woord van Jezus als een provocatie, die ons afgezien van alle religie en afgezien van alle wetgeving terugvoert naar het fundament van ons mens-zijn: de vraag naar de waarachtigheid van het spreken, van het spreken van elk van ons persoonlijk.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie