“Key Text: K.H. Miskotte, Bijbels ABC”. NTT Journal for Theology and the Study of Religion, 74(2020)1, 67-76.

K.H. Miskotte, Bijbels ABC

Rinse Reeling Brouwer

Het Bijbelsch ABC van K.H. Miskotte uit 1941 heeft in de eerste naoorlogse jaren als tekst weinig doorgewerkt, zij het indirect wel als voorstel, namelijk als aanzet tot een leerhuis-beweging. Na de door Miskotte zelf verzorgde herziene heruitgave in 1966 – tweede druk genoemd, hoewel er in 1941 ook al een tweede druk moet zijn geweest – is het echter gestaag herdrukt, tot de recente achtste druk van 2016 toe. Ook verzorgde Heinrich Stoevesandt in Miskottes’ sterfjaar 1976 een Duitse vertaling, die in 1997 bij een andere uitgever opnieuw verscheen. Op dit moment bereiden Collin Cornell (Sewanee) en Eleonora Hof een Engelse vertaling voor die bij Lexington/Fortress Academic zal uitkomen, terwijl de arbeid aan een kritische editie binnen het Verzameld Werk zich in een ver gevorderd stadium bevindt.

            Met het oog op deze nieuwe edities heeft het zin een aantal vragen en nieuw verworven inzichten bij het Bijbels ABC aan de orde te stellen. Deze betreffen het ontstaan van de tekst, enkele invloeden die erin verwerkt zijn, de vroege receptie ervan en tenslotte de aard van de aanvullingen van 1966. Gezamenlijk kunnen deze inzichten bouwstenen leveren voor een beter begrip van het Bijbels ABC met het oog op een hernieuwde toe-eigening ervan na bijna 80 jaar.

Ontstaan

In het Woord Vooraf bij de herziene druk van 1966 schrijft Miskotte:

(Dit boek) heeft, zegt men, een zekere waarde als document van de tijd omstreeks 1940, toen stormenderhand de scheiding der geesten zich begon te voltrekken, toen plotseling de vraag naar de zin van de bijbel acuut werd en een stille lekenbeweging op gang kwam; nieuwe kringen werden gevormd voor huisgenoten, buurtgenoten, wijkgenoten. (Zo ging het vooral in Amsterdam). Men was vol geestdrift en tegelijk verlegen met de zaak. Er bleek kader nodig voor de leiding. De leiders moesten ergens centraal worden geïnstrueerd. In de Nieuwezijdskapel en al spoedig in een zaal, behorende bij de Nieuwe Kerk op de Dam, waagde ik een cursus op te zetten over de grondlijnen, de kapitale begrippen die de bijbel eigen-zijn en hem onderscheiden van andere religieuze literatuur. Uit die cursus ontstond toen dit boek: Het Bijbels abc, geschreven in de winter 1940-1941, verschenen in het najaar van 1941.

Miskotte corrigeert hier achteraf het beeld dat hij in het Woord vooraf uit 1941 had geschetst. Toen heette het, dat de kringen in de nazomer van 1941 zijn gevormd en dat het initiatief tot deze beweging ‘bij ons uitging van het Ministerie van Predikanten’. In de aanhef van het eerste hoofdstuk spreekt Miskotte van ‘mensen die elkaar in de donkere winter zoeken rondom het licht en de schaduw, die opdoemen uit het geopende boek’. In 1966 voegt hij aan ‘donkere winter’ toe: ‘van ‘40’. Gaan de kringen nu vooraf aan, of volgen ze juist het initiatief van het Ministerie? De verhouding van spontaan gebeuren en kerkelijk initiatief is niet helemaal duidelijk; hoe dan ook had Miskotte in 1966 er blijkbaar behoefte aan te onderstrepen dat ‘leken’ voorop gingen en de predikanten volgden.

Wat het Bijbels ABC zelf aangaat vindt na 25 jaar aantoonbaar een lichte antedatering plaats. C.C. (Niels) den Hertog heeft, in het kader van zijn (in december 2018 succesvol afgeronde) promotieonderzoek naar J. Koopmans, de moeite genomen het Kerkbeurtenblad van de Hervormde Gemeente te Amsterdam door te ploegen en daar trof hij in het nummer van vrijdag 16 mei 1941 een aankondiging aan van de hand van Miskotte van de genoemde Cursus Grondlijnen.[1] Blijkbaar is de werving voor de cursus al op gang gekomen, maar het aantal deelnemers is nog te weinig (30), de kwestie ‘of we met de zaalruimte uitkomen’ is nog niet opgelost en vooral worden er ‘nog meer mannelijke deelnemers gevraagd’. Nadrukkelijk is het niet de bedoeling dat de stof van de cursus op de ‘latere’ – dus in de nazomer te beginnen – Bijbelkringen ‘als zodanig wordt doorgegeven, maar dat zij verwerkt worde zo, dat men als straks op die kringen gedeelten van de Schrift achter elkaar gelezen worden, attent is voor de ware moeilijkheden en open voor de grootste schoonheden en op z’n qui-vive voor de meest voorkomende vormen van verdraaiing, vervlakking en verdamping der H. Schrift’. De cursus zelf moet vooral geen Bijbellezing worden of een reeks apologetische voordrachten; ‘men verwachte niet in de eerste plaats stichting of verdediging der waarheid, maar heel gewoon onderricht; wij komen bijeen als in een beth-hamidrasch, een leerhuis’ – de censor is blijkbaar niet over dit Joodse woordgebruik gestruikeld. Het onderricht zal ‘bijbels zijn: niet de Bijbelse stof in historische zin en niet de stof onder het gezichtspunt van de kerkleer, maar enkel naar haar eigenaardige en onvergelijkelijke grondstructuur’. Het zal ‘praktisch zijn, in deze zin, dat de hoofdlijnen van de Bijbelse boodschap in rapport worden gebracht met de geestelijke bewegingen, die in deze tijd beslag leggen of willen leggen op onze geest’. Het zal ‘eenvoudig zijn in deze zin, dat afgesneden worden alle vragen en overwegingen die niet van principieel belang zijn’ – Miskotte geeft ook voorbeelden: de cursisten zullen niet vragen ‘wat vinden we van de mormonen?’, maar liever: ‘wat is eigenlijk heidendom?’ – en ‘dat het gevondene in een vorm wordt vastgehouden, die gemakkelijk hanteerbaar en overdraagbaar is’ – een uitgangspunt, dat in de merkwaardige typografie en didactiek van het Bijbels ABC is vastgehouden, wat de gebruiker daarvan ook mag vinden. Als inhoud van de cursus kondigt Miskotte aan: 1. De Naam Gods en de heilige namen, 2. de deugden Gods, 3. de grondwoorden van de taal der verkondiging, 4. enkele centrale Bijbelplaatsen in hun actualiteit, 5. misbruikte Bijbelplaatsen en hun toepassing. De punten 1 en 2 zijn herkenbaar vanuit de titels van de hoofdstukken 2-6 van het boek, punt 3 kan gelden als een algemeen gehouden aankondiging van de hoofdstukken 7-11 (Daden, Woord, Weg, Heiliging, Verwachting), en de punten 4 en 5 zullen weliswaar verstrooid over de hoofdstukken, maar niet zelfstandig gethematiseerd terugkomen. Zo laat deze aankondiging de indruk na, dat Miskotte in mei ’41 al wel begonnen was aan het uitschrijven van het cursusmateriaal, maar dat het boek dat daaruit uiteindelijk zou ontstaan hem toch nog niet tot in de details voor ogen stond. Dat het ‘in de winter van 1940-1941’ zou zijn geschreven, zoals hij zich in 1966 herinnert, lijkt weinig waarschijnlijk. Blijkbaar stamt het niet uit de allereerste tijd van de bezetting, maar uit de tijd van na de Februaristaking en de represailles die daarop volgden, en misschien ook wel van na het door Miskotte in de grondverf gezette illegale pamflet Betere weerstand. Waarom de auteur later kennelijk (onbewust?) behoefte had aan zijn antedatering, weet ik niet.

Voorwerk en invloeden

In 1934 had Miskotte in de bundel De openbaring der verborgenheid een bijdrage geschreven over ‘theologische exegese’. Uit de onlangs in het Verzameld Werk uitgegeven Dagboeken 1938-1940 blijkt, dat hij nadien deze theologische exegese als zijn opgave en in zekere zin ook als zijn programma was blijven zien, waarvan hij de ontwikkeling bij anderen probeerde te volgen en waarvoor hij ook opkwam als er misverstand over dreigde te ontstaan. Voor het Bijbels ABC is vooral de in het artikel van 1934 uitgewerkte wisselwerking van belang tussen ‘zien’ en ‘horen’, ofwel tussen fenomenologie en theologie (het element van het ‘kijken’, ofwel de functie van het literair-historische onderzoek in het tegengaan van een te geestelijke omgang met de Schrift, lijkt in het ABC minder present, hoewel het wel verondersteld is). Deze wisselwerking is bij uitstek van belang, waar het erom gaat met mensen uit allerlei gezindten – Miskotte spreekt van ‘gereformeerden, roomsen en vrijzinnigen’ – samen inzicht te verwerven in de aard van het bijbels getuigenis, en er daarbij vanaf te zien ‘een ‘menselijke, al-te-menselijke grens te trekken tussen kerkelijke en onkerkelijke mensen’ (Woord vooraf 1941). Het ontdekken van Bijbelse structuren, en het ontdekken van de verhouding daarvan tot fenomenen als ‘heidendom’ en ‘nihilisme’ kan vooraf gaan aan het nemen van beslissingen te midden van de geestelijke bewegingen van de tijd, zeker wanneer gezamenlijk te onderkennen valt dat de Bijbel aandringt op zulke beslissingen, dat is op horen als gehoorzamen. Daarom is het mogelijk langs fenomenologische weg ‘formeel’ te blijven, dat wil zeggen zich te concentreren op de taal – en dat is voor alles de taal van het Oude Testament, waarin die van het Nieuwe nu eenmaal wortelt –, juist in de wetenschap dat met de taal de Bijbelse inhoud meekomt en dat dan zal blijken dat ‘de eigenlijke beslissingen voor ons geestelijk leven reeds bepaald zijn’ (t.a.p.). Ongetwijfeld zijn het vooral Franz Rosenzweig en Martin Buber geweest, die Miskotte deze weg hebben gewezen. In zijn dissertatie van 1932, waar de wijsbegeerte van elk van hen beiden (te midden van die van anderen) aan de orde is, komt hun Verdeutschung der Schrift slechts terzijde ter sprake, maar in het opstel van 1934 spelen de door hen aangewezen grondwoorden al een belangrijke rol, terwijl in Edda en Thora uit 1939 vooral de Bücher der Weisung voortdurend worden geciteerd – anders dan in het voor breder publiek bedoelde Bijbels ABC, waar Miskotte aan zijn gekoesterde Statenvertaling genoeg heeft. De door de beide Joodse geleerden waargenomen Grondwoorden bepalen meteen ook de inhoud: Leer (Hoofstuk 2) is Weisung, Naam (Hoofdstuk 3) is (met Rosenzweig tegen Goethe) juist geen Schall und Rauch, en Woord (Hoofstuk 8) is met Buber anti-intellectualisch opgevat als davar, als krachtig doorwerkend daad-woord (het artikel uit 1934 zegt dat in paragraaf IX expliciet).[2] Verder werkt Rosenzweig bijvoorbeeld door in de nadruk op het belang van het antropomorfe spreken over God (Hoofdstuk 3, uitkijk d), en Buber in de opmerking dat Spinoza een der eersten was die de aanspreekbaarheid aan God ontzegde (Hoofdstuk 3, par. 4a).[3]

            Op zaterdag 6 januari 1940 ontvangt Miskotte de lang verwachte band II/1 van Karl Barths Kirchliche Dogmatik. Hij doorloopt meteen 400 pagina’s ervan, en vervolgt op zondag met nog eens 240 pagina’s. ‘Horaion’ (‘prachtig!’), noteert hij in zijn dagboek, (is) ‘de leer van de deugden Gods’ (waarvan in deze band op pagina 394 de materiële behandeling begint). Later, in zijn bijdrage ‘Die Erlaubnis zu Schriftgemäβem Denken’ voor het Festschrift Antwort bij gelegenheid van Barths 70e verjaardag in 1956 (opgenomen in Verzameld Werk 2) zal hij uitleggen wat er zo prachtig is aan deze leer. Ze is israëlitisch, omdat ze de regula Nominis volgt: de volkomenheden der goddelijke liefde gaan voorop en die van de goddelijke vrijheid volgen als kwalificaties dáárvan, het wezen van God kan niet geabstraheerd worden van Gods werkelijkheid, dat is zijn zijn-in-de-daad, het antropomorfe spreken volgt de hand, de arm, het aangezicht Gods en duidt pas in afgeleide zin een goddelijke Persoon aan etc. In het Bijbels ABC heet dit ‘de methode van de Naam’: ‘éérst: déze God is ónze God, en dán: déze God is de enige, de almachtige, de alomtegenwoordige enz.’ (Hoofdstuk 3 par. 4). In Uitkijk (punt d) van hetzelfde hoofdstuk heet het dan (het methodische inzicht van Barth aan het antropomorfisme van Rosenzweig koppelend):

De wereld, en zelfs de aarde, suggereert ons “oneindigheid” en “eeuwigheid”. Daaruit komen die onbepaalde, grenzeloze en (heimelijk reeds door weemoed aangetaste) verlangens op, die zwerflust en doodsdrift en onrust, die zelfs de kunstenaar overwinnen moet, om tot vorm en gestalte te komen. Vorm en gestalte zijn begrenzingen. Als de Naam Gods mensvormig is en niet natuurvormig betekent dit, dat wij genezen mogen van de suggestie der onbepaalde verlangens en grenzeloze aandriften en als mensen mogen inkeren tot de boodschap van Hem, die mens geworden is.

De post bracht Barths Godsleer voor Miskotte dus precies op het juiste moment. Tegelijk komt het mij voor, dat we de werkwijze van beide theologen niet geheel gelijk kunnen stellen. Barth zocht inderdaad in zijn leer van de goddelijke volkomenheden het specifieke, wat Miskotte het ‘israëlitische’ noemt van déze God, maar hij zocht het wel in het raamwerk van de overgeleverde scholastische distincties van de traditie, waarmee hij vooral in haar na-reformatorische vorm vertrouwd was. Hij zet meestal positief met die definities in, om deze dan vanuit overwegingen vanuit Bijbelse denklijnen steeds concreter te vullen en om te vormen. Mijn ervaring met het lezen van bijvoorbeeld Barths uitvoerige beschouwingen over Gods Almacht met studenten die vertrouwd zijn met Moltmanns overwegingen over de Gekreuzigte Gott (1972) en alles wat daarop theologiehistorisch is gevolgd, is dat zij grote bevreemding hebben bij Barths betoog, en moeite moeten doen bij hem de radicaliteit van een Bijbelse concentratie te ontwaren. Miskottes intuïtie heeft Barth vermoedelijk verder over de grenzen van een perfect being-theïsme heengedreven dan Barth uit zichzelf geneigd was te gaan. En dat heeft mede aan de Nederlandse Barth-receptie een eigen gezicht gegeven. In zijn opstel uit 1956 suggereert Miskotte dit in feite ook, maar met een verhulling van zijn eigen rol daarbij.

De vroege receptie

Bij zijn genoemde doornemen van het Kerkbeurtenblad voor Amsterdam en omgeving stuitte C.C. den Hertog in de aflevering van 13 februari 1942 op een recensie van het Bijbelsch ABC door J. Koopmans, sinds juli 1941 collega-predikant van Miskotte te Amsterdam. Koopmans schrijft:

Het is mijn stellige overtuiging, dat er sinds Noordmans’ Herschepping (1934) geen belangrijker theologisch werk in Nederland verscheen dan deze clavis Scripturae, deze sleutel tot de Heilige Schrift, van Miskotte’s hand.

Er is echter ook een verschil:

Wanneer Noordmans in 1934 de christelijke leer in hoofdstukken uiteenzet, dan is het de kerkleer. Hij laat niet na aan te wijzen, hoezeer de kerkleer onder stroom staat van de kant van de Bijbel – dat is juist een van de dingen, waarom Herschepping terecht beroemd is geworden. Maar het boek wil toch het taaleigen van de kerk doen verstaan, en zelfs leren spreken. Zo stonden de zaken in 1934. Wij zochten de kerk; wij zochten haar niet om haarzelfs wil, maar om de Schrift; maar wij zochten de Schrift in kerk-vorm. De storm was al opgestoken, en wij zagen uit naar dekking en verweer. Geestelijke vormen, maar toch vormen. Het was, ten onzent, de tijd van de strijd voor reorganisatie.

Maar nu zegt Miskotte opnieuw ‘leer’ – en het is een woord met een nieuwe klank. Het gaat ‘over de betekenis daarvan dát er “geleerd” wordt, en hóe de structuur van dit “leren” moet zijn, zal het in deze zin een “leren” blijven’.

Men zou bijna zeggen: door de vorige oorlog [sc. de Eerste Wereldoorlog, RRB] heeft God ons leren vragen naar de kerk – maar we hebben niet zo heel veel tijd gekregen om het antwoord te vinden. Zo zou men ook zeggen: Door deze oorlog leert God ons vragen naar de Bijbel. Onze existentie-basis is in die tussentijd aanmerkelijk smaller geworden. We hebben al bijna geen kerk meer, dan in de vorm, waarin ze in de Bijbel staat. En wat we meer hebben, zullen we wellicht nog moeten loslaten. Het is een groot ding, dan geleerd te hebben in de Bijbel te lezen.

De aanvullingen van 1966

Na zijn emeritaat in 1959 bleef Miskotte nog tenminste tien jaren prediken en schrijven, maar hij bundelde ook veel van zijn talloze artikelen en bezorgde heruitgaven van zijn eerdere grote boeken. In 1966 meldt hij, dat er veel vraag is naar het Bijbels ABC. Hij komt ook nu niet tegemoet aan zijn verlangen uit 1941, zo zegt hij in het nieuwe Woord vooraf, om rustig een omvangrijker boek te schrijven – alsof hij dat inmiddels in 1956 met Als de goden zwijgen in zekere zin toch niet al gedaan had. Maar tot een herschrijven van het ABC komt het ook nu niet, vanwege de nood der tijden en uit twijfel of dat wel zou functioneren zoals het in de eerste uitgave gefunctioneerd had.

            Ondertussen kan Miskotte het toch niet laten, de tekst van 1941 niet alleen stilistisch te moderniseren, maar ook op tal van punten aan te vullen (verwijderen kostte hem, hier en elders, klaarblijkelijk veel meer moeite). Het aantal aanvullingen loopt in de vele tientallen – in de komende heruitgave valt dat gemakkelijk na te gaan. Een uitvoerige analyse daarvan kan later volgen, maar een zekere aanduiding ervan valt al wel te geven. Er zijn toevoegingen van Bijbelplaatsen, vooral uit het boek van de Psalmen. Hier en daar treedt ook een nieuw Bijbels trefwoord op, zoals de dag (Hoofdstuk 11 par. 8a) of ruimte maken, bevrijden (Hoofdstuk 9 par. 7), waarover F.H. Breukelman zo’n lange artikelenreeks had geschreven in Miskotte’s blad In de Waagschaal. Verder zijn er aanhalingen van de toen net nieuwe Psalmberijming en ook andere nieuwere kerkliederen en veel, behoorlijk veel van dichters (ik noteerde A. Roland Holst, Goethe, Boogaard, Kouwenaar, Boutens, Van der Graft, Gezelle, Burssens en Adama van Scheltema).

            Over de beoogde ‘betere weerstand’ kan Miskotte in 1966 opener zijn dan hij tijdens de bezetting was. Zo voegt hij in Hoofdstuk 1 zinsneden toe over ‘het verzet tegen de dreigementen van het Derde Rijk’ en over het ervaren ‘hoezeer we met Israël verbonden zijn door het heilig Onderricht’, en in het slothoofdstuk (Hoofdstuk 12 par. 8) spreekt hij over het ‘voorleven van de breuk met de natuurlijke religie door de Bekennende Kirche in haar strijd tegen de SS-ideologie van het Reich’ – merkwaardigerwijs is de vergelijking van heiliging met sabotage (Hoofdstuk 10 par. 1a) al in 1941 de censor gepasseerd. Als typische vragen van de jaren zestig signaleer ik er drie.

(1) Ten eerste had Miskotte in 1941 meteen al in Hoofdstuk 1 geschreven: ‘Het gezag gaat voorop’. ‘Zeker is het honderdmaal eenvoudiger om het gezag der Schrift te beredeneren dan het gezag van de totaal-staat of van een heidense wereldbeschouwing. En toch mág het niet, omdat het in laatste instantie niet kán. Gods Woord zou niet Woord van God zijn, als het wel zou kunnen.’ In 1966 echter is gezag een uiterst negatief beladen term geworden, die in naam van de ‘mondigheid’, als het gedemocratiseerde verlichtingsideaal van de tijd, van alle kanten onder druk staat. Ook Miskotte staat onder druk, zich nader te verklaren.

Hoe vinden wij echte vrijheid uit het gezag? Wat is in staat te verhinderen dat wij dit gezag misverstaan? Gezag is hier het gezegde zelf’, als het zich in zijn eigen aard aan ons aandient. Het wordt ons niet opgelegd, maar aangeboden. Het treedt aan het licht en trekt ons tot het licht. Het legt beslag op ons, méér zoals een kunstwerk dat doet dan zoals een betoog dat zou doen. Het wint ons hart niet door het te onderwerpen maar door het te bevrijden. De Schrift ontneemt ons niet onze zelfstandigheid, maar zij betekent een inwijding in haar hogere oorspronkelijkheid.

En in deze lijn voegt Miskotte aan zijn eerdere uitspraak, dat de kerk, die ‘zelf horende, anderen dóet horen, en wel altijd zo, dat ze bevrijdt door te binden’ voorziet van het parallelisme: ‘(dat ze) mondig maakt door ons open te maken’ (Hoofdstuk 1 par. 12). Want van de godvruchtige die de Thora overdenkt, dag en nacht, geldt: ‘zijn mondigheid is te kunnen luisteren’ (Hoofdstuk 1 par. 10). En veel verderop ontwikkelt hij een visie op een oecumenische beweging die zich oefent in echte mondigheid, dat is ‘het vermogen de leergeschillen der kerken onderling te verstaan als mogelijke misverstanden niet van een tekst, maar van de structuur en strekking van de Schrift’ (Hoofdstuk 12 par. 7).

            (2) Een tweede veld waarop Miskotte het gesprek met de tijdgeest voert is het alom gehoorde ‘God is dood’-spreken, dat nu de kwalificering verkrijgt waarmee Miskotte in 1941 het nihilisme op het oog had, namelijk ‘barbaars óf burgerlijk’ (Hoofdstuk 6 par. 9a). Hij voegt een paragraaf toe, waarin hij onderstreept ‘wat er te vragen overblijft’ aan de God van Israël. In de ruimte van de Schrift is de rebellie van Job geen aanstellerij, zo goed als de scepsis van Prediker echte, rijpe scepsis is – terwijl van de scepsis in de zogeheten sceptische generatie van dat moment nog maar moet worden afgewacht of het meer zal zijn dan een pose (Hoofdstuk 12 de nieuwe par. 10). In die geest valt, anders dan het nihilisme, het atheïsme te verstaan als een verwant, een opstandeling tegen de almachtige X die niet de aanspreekbare God Israëls is (Hoofdstuk 5, toegevoegde slotparagraaf 10).

            (3) Het boek eindigde in 1941 met Psalm 119:96: ‘aan alle volmaaktheid heb ik een einde gezien, maar Uw woord is zeer wijd.’ In kleine letters overweegt Miskotte in 1966 nog, dat ‘volmaaktheid’ in Bijbeltaal ‘ganzheitlich’ betekent, en dat dit kan leiden tot de notie van de Bijbel als ‘Universalliteratur’. Inderdaad kan de nieuwe literatuurbeschouwing, die in de jaren zestig opkomt, als een versterking gezien worden van het door Miskotte gekozen vertrekpunt bij de taal van de Bijbel. Toch houdt hij dit van zich af. Want het gaat erom, ook de Schrift voor zover ze literatuur is, te brengen in de baan van de Schrift ‘als gezel van onze diepste eenzaamheid, als ethisch appèl tot de leiders en de scharen, in de omwentelingen die aan de orde zijn’ (nog een jaren zestig-woord: revolutie!). Het Bijbels ABC was begonnen als leerhuis voor kernen van een betere weerstand, tot een besef van het geheim van de humaniteit te midden van de barbarij, zoals dat besloten ligt in de menslievendheid van Israëls God. En daarop wil Miskotte zich ook na 25 jaren blijven oriënteren.

            Als conclusie mag gelden, dat de toevoegingen van 1966 ingaan op de typische vragen van de tijd, maar tegelijk wel lijnen doortrekken die al in de eerste druk besloten lagen. Niettemin levert dit een erg gelaagde tekst op, die eigenlijk slechts met nauwkeurige historisch-kritische arbeid en dus met onderscheidende kennis van de stapeling goed in al zijn gelaagdheid te herlezen valt. Ik kan het daarom billijken, dat degenen die nu aan de Engelse editie werken kiezen voor een vertaling van de eerste druk van 1941. Wie weet, wat dit document van ‘betere weerstand’ voor diensten kan verrichten in een wereld waar, te midden van een erosie van de naoorlogse democratische orde, de humaniteit onder druk staat en nieuwe tirannieën aan vele kanten opduiken.


[1] De nu volgende citaten volgen in een gemoderniseerde spelling.

[2] Daarnaast kan ook de studie van Oskar Grether (Name und Wort Gottes im Alten Testament, Gießen 1934) een rol hebben gespeeld. De auteur stuurde een exemplaar toe aan Karl Barth.

[3] Vanwege de uiteenlopende drukken die in omloop zijn, wordt naar het Bijbels ABC verwezen met de aanduiding van Hoofdstukken en paragrafen, niet met paginanummers.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie