Kerkatelier Oude Kerk, Goede Herder zondag 21 april 2024

K

Oude Kerkgemeente, Kerkatelier in ochtenddienst 21 april 2021, 4e zondag van Pasen

“Een theologisch perspectief op dienend leiderschap’’, met Rinse Reeling Brouwer. Hand-out.

  1. De herder als leider in de lezingen van deze zondag

Ezechiël 34. De profeet verblijft met andere gedeporteerden uit de Judese elite in het ballingsoord Babel. Daar bereikt hen in Ex. 33:21 het bericht dat Jeruzalem verslagen is. Daarop volgt in Ez. 34 een uitvoerige tirade tegen de koningen van Juda die als herder gefaald hebben: ze hebben goed voor zichzelf gezorgd, maar niet voor hun kudde die nu verstrooid raakt zonder dat iemand naar haar omziet. De valse herders worden afgezet en JHWH zelf zal het kleinvee weer opeisen en het verzorgen.

Dit is een sleuteltekst voor het motief van het leiderschap in de hele Hebreeuwse bijbel:

→ Mozes weidt de kudde van zijn schoonvader Jetro, en wel ‘tot achter de woestijn’, zoals hij dat later met de volksgemeente zal doen (Ex. 3:1); hij laat zich daarin ook door Jetro adviseren (Ex. 18; zie Marcel Poorthuis, Managen met Mozes. Lessen uit de woestijn voor leiders van vandaag, Pardes 2018); in de Joodse na-vertelling gaat Mozes op zoek naar een verdwaald schaap en neemt het op zijn schouders.

→ Op zijn beurt zal Mozes het herderschap aan Jozua (Jezus!) laten overdragen, zodat de gemeenschap niet zal zijn “als schapen die geen herder hebben” (Num. 27:17, vgl. Mat. 9:36)

→ En David (Ez. 34:23), de alternatieve, sjofele koning, zal van achter de schapen worden weggehaald en Goliath bevechten zoals hij als herdersjoch bedreigende beren of leeuwen bevocht (1 Sam. 17:34vv).

Johannes 10 schetst Jezus als een herder die de kudde bescherming biedt tegen dieven en rovers. Veerkamp (Ton Veerkamp, Deze wereld anders, Skandalon 2014, 375) wijst erop dat aulè bij Mozes en de profeten nergens ‘schaapskooi’ betekent, maar ‘hof’ van de tabernakel of later van de tempel. De opstandelingen van het jaar 70 zijn als misdadigers, dieven en rovers de tempel binnengebroken, maar hebben alleen maar de Romeinen nagedaan in plaats van Israël van hen te redden. In Jezus herkent de gemeente echter de Stem van die Ene van de Tora; door hem wil ze zich laten leiden. Hij is geen huurling in vreemde dienst (vs. 12) maar brengt de kudde terug naar de ware eigenaar.

  1. De christelijke notie van leiderschap als herderschap in de antieke wereld

(Zie hierover: Michel Foucault, Bekentenissen van het vlees. Geschiedenis van de seksualiteit IV, Boom 2020, 373-402)

Foucault weet, dat het beeld van de heerser als herder al in Mesopotamië wijdverspreid was en ook bij Plato voorkomt in zijn politikós (de Staatsman). Daarbij passen kwaliteiten die ook in de Bijbel voorkomen: samenbrengen, de weg wijzen, voeden, waakzaam zijn, redden en verantwoording afleggen. Maar toch bracht het christendom in deze wereld iets nieuws. Christus, die ‘zijn eigen ziel inzet voor zijn schapen’ (Joh. 10:11), is ‘de herder en opziener van de zielen van de zijnen’ (1 Petr. 2:25), en de herders van zijn kerk volgen hem daarin na. Zielzorg was aan de orde bij de woestijnvaders en daarop in kloosters: de enkele ziel zoekt daar de waarheid over zichzelf te vinden en zich te zuiveren, waarbij ze steun vindt van haar abt. Elders, in de parochies, spelen vragen als die naar de terugkeer van lapsi, die tijdens de vervolging hun geloof verloochenden, waarbij de opzichter (bisschop) de taak had met hen na te gaan hoe oprecht hun berouw was (Cypranus, †258). Twee zaken komen hier samen: het onderkennen van het kwaad-doen in de eigen ziel (óók bij de herder, die kan falen), en het durven uitkomen voor de waarheid van het zelf. Dat is, meent Foucault, een heel nieuw regime dat de antieke wereld zo niet kende. Hij respecteert daarbij de onvoorwaardelijke eerlijkheid die hierbij komt kijken, en wil ‘opzicht’ over zielen, als dienst aan de heel eigen zoektocht van elke ziel afzonderlijk, niet uitsluitend met klerikale macht over zielen laten samenvallen. Maar toch: niet zonder reden stuit hij op dit fenomeen van het pastoraat in zijn zoektocht naar de oorsprong van het moderne begrip van de mens die zich definieert als een seksueel wezen: in de biechtstoel heeft die mens voor het eerst ontdekt, een ‘identiteit’ te hebben die erom vraagt te worden uitgesproken. In de ogen van Foucault is dat een uiterst ambivalent fenomeen, dat ons binnen voert in de meest actuele vragen en debatten.

  1. Doorwerking in de reformatie

De lutherse en gereformeerde hervormingsbewegingen van de 16e eeuw hebben zich ertegen verzet dat de Kerk werd gedefinieerd vanuit de clerus, het erkende en sacramenteel ingestelde ambt. Niet voor niets wijst de Kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland de ‘herderlijke zorg’ nog altijd toe aan predikant mét de ouderlingen als bekleders van het gemeenteambt (art. V.3). Gemeenteleden kunnen ook elkaar opzoeken als wederzijdse biechtvaders/biechtmoeders, zoals Dietrich Bonhoeffer dat in het ondergrondse seminarie in Finkenwalde beproefde. Tegelijk heft dat de ambivalentie die Foucault aanwees niet op. Integendeel, wanneer wij elkaar inschakelen tot hulp in de zoektocht naar de waarheid over onszelf, kan dat er ook toe leiden dat dit waarheidsvertoog een enorme greep op ons gaat krijgen. Ian Buruma heeft daar laatst nog op gewezen, toen hij het doorgeslagen progressieve klimaat op de huidige Amerikaanse universiteiten terugvoerde op het puritanisme dat de VS ooit fundamenteel vormde (Ian Buruma, ‘Woke is de hedendaagse erfgenaam van de protestantse moraal’, De Groene Amsterdammer, 10 augustus 2023). Hij slaat in mijn ogen wat door en heeft te veel oog voor slechts één kant van de door Foucault aangewezen ambivalentie, maar enig gelijk heeft hij zeker aan zijn zijde. De vraag blijft dus, waar een authentiek en eerlijk vertoog omslaat in een onontkoombare machtsaanspraak.

Neem de 14e strofe van het Wilhelmus (Liedboek 708), waar Oranje in de mond wordt gelegd: “Oorlof, mijn arme schapen / die zijt in grote nood / uw herder zal niet slapen / al zijt gij nu verstrooid! / Tot God wilt u begeven! / Zijn heilzaam woord neemt aan! / als vrome christen leven / ’t zal haast hier zijn gedaan”. De herder is hier de Ene, de God van Israël, die niet sluimert of slaapt, maar waakt (Ps. 121:4). Of is het toch de Prins zelf, die ondanks de sombere militaire situatie van het najaar van 1570 voor een keerpunt zal zorgen (zoals een geseculariseerde lezing van het ‘haast’ in de slotregel wil) en Gods herderschap daarin zal navolgen? Tot waar gaat het om een opdracht tot dienend leiderschap, en waar begint de machtspolitieke propaganda? Aan die ambivalentie konden niet alleen de aloude calvinisten, maar kunnen ook wij ons niet gemakkelijk onttrekken.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie