Karl Barth, Fides quaerens intellectum. Anselmus’ bewijs van het bestaan van God in samenhang met zijn theologisch programma, vertaald en toegelicht door Wessel H. ten Boom

K

Karl Barth, Fides quaerens intellectum. Anselmus’ bewijs van het bestaan van God in samenhang met zijn theologisch programma, vertaald en toegelicht door Wessel H. ten Boom (Soest: Boekscout, 2020), ISBN 9789464311006; 220pp., € 25.99

Barth schreef zijn Anselmus-studie naar aanleiding van een gastcollege van de filosoof Heinrich Scholz tijdens het zomersemester te Bonn in 1930 in het daarop volgende jaar, waarin hij ook een begin zou maken met de herziening van zijn dogmatische prolegomena die de Kirchliche Dogmatik zou worden. H.U. von Balthasar (1951) had dit boek daarom gezien als de fundamentele methodologische verantwoording daarvan,, een visie die door B.L. McCormack (1995) is gerelativeerd. Barth zelf heeft in 1958 een 2e druk verzorgd, waarbij hij de Anselmus-verwijzingen heeft aangepast aan de inmiddels verschenen kritische editie van diens Opera omnia door Fr. S. Schmitt OSB, terwijl E. Jüngel en I.U. Dalferth in 1981 de kritische editie van Barth’s tekst  bezorgden in de Karl Barth Gesamtausgabe.

Tot nut van de vele huidige Nederlandse lezers van wie de talenkennis niet overhoudt, biedt Wessel ten Boom nu niet alleen een (goed lopende) vertaling aan van de Duitse tekst van Barth, maar ook van de vele verwijzingen naar Anselmus in het Latijn die Barth goeddeels onvertaald liet – alleen van het godsbewijs in Proslogion 2-4, de tekst die in het tweede deel van de studie verklaard wordt (nadat in het eerste deel Anselmus’ theologische programma was geschetst), had Barth ook zelf een vertaling voorgelegd als grondslag voor zijn verklaring. Soms kan Ten Boom daarbij gebruik maken van eerdere Nederlandse Anselmus-vertalingen, maar die kan hij voor zijn doel niet altijd onbezien overschrijven.

Niet het hele notenapparaat neemt hij over: voor sommige Anselmus-verwijzingen die meer de compleetheid dan de voortgang van het betoog dienen en voor Barths gesprek met (een deel van) de door hem benutte secundaire literatuur blijft de gebruiker op de uitgave van Jüngel en Dalfert aangewezen. Daar staat tegenover dat Ten Boom eigen voetnoten aanbiedt, waarin hij de gang van het betoog verheldert en op vertaalproblemen wijst; dat is bepaald behulpzaam, al overschrijden deze noten wel eens de grens van toelichting naar commentaar. Dat laatste is volop te vinden in de 37 eindnoten, die de pagina’s 171-209 vullen. Dat is nodig, want het valt niet eenvoudig vast te stellen waar de reconstructie van het denken van Anselmus ophoudt en Barths inlezen van zijn eigen theologie in zijn scholastische voorbeeld begint.

Drie dissertaties vormen daarbij Ten Booms voornaamste gesprekspartners. Ten eerste die van de godsdienstwijsgeer J.L. Springer (1947), die het door Barth aan Anselmus toegeschreven pleidooi voor de werkelijkheid van God in zijn openbaring te modern acht en Anselmus leest als een negatief theoloog die beseft dat God alle denkbaarheid oneindig te boven gaat. Ten tweede die van de theoloog Manfred Jossutis (1965), die betoogt dat de meer algemene bewijsvoering aan de hand van door Barth godsnaam genoemde omschrijving ‘iets waarboven niets groters gedacht kan worden’ in Prosl. 2, uitgaande van de premisse dat het ontische aan het noëtische vooraf gaat, in Barths lezing weliswaar overtroffen wordt door de meer bijzondere bewijsvoering in Prosl. 3, waarin het schepsel niet anders kan dan biddender- en daarmee ook denkenderwijze buigen voor zijn Schepper die als altijd groter voor hem verschijnt, maar blijkbaar toch een bepaalde ontologie als implicatie van de theologie veronderstelt. En ten derde die van de historisch theoloog Pranger (1975), die Anselmus zich ziet bewegen in de beperkte, gesloten en naar eigen besef volmaakte binnenruimte van het klooster, waarin niet alleen de buitenstaander (de ‘dwaas’ van Psalm 14 uit Prosl. 4, voor wie Gaunilo nogmaals de aandacht vraagt) maar ook de gelovende denker tenslotte wordt opgesloten – een vraag die aan Anselmus gericht is maar ook Barth kan treffen in zijn getrooste zekerheid, dat de waarheid Gods onherroepelijk alle mensen aangaat.

Een aantal registers, waaronder een aan de Nederlandse uitgave aangepast overzicht van verwijzingen naar werken van Anselmus, completeert de uitgave.

Rinse Reeling Brouwer, Amsterdam

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie