‘Je zult naast mij geen andere goden hebben’
Zo luidt, na het opschrift, het eerste van de ‘Tien Geboden’ (Exodus 20). Het zinnetje gaat er vanuit dat er meerdere goden zijn. Daarom moet je, om dit te begrijpen, in algemene zin weten wat het is om een god te hebben. Dat meende tenminste Maarten Luther. Zijn omschrijving luidt: een god noem je dat, waarvan je al het goede verwacht en waarheen je kunt vluchten als je in nood bent. In je hart vertrouw je er dan op, dat je alles van zo’n god verwachten kunt. Het maakt eigenlijk niet uit of het om een god of om een afgod gaat, het werkt altijd op dezelfde manier. Dat is een opmerkelijke visie van de kerkhervormer! Denkers die godsdienstkritiek beoefenden hebben zich niet zonder reden in later tijd op hem beroepen. De theoloog zegt het immers zelf. Godsdienst is een menselijk product. En de menselijke behoefte aan godsdienst is onuitroeibaar. Steeds maakt het menselijk hart de goden, of je ze nu ‘God’ of ‘afgod’ noemt.
Luther vervolgt zijn bijbeluitleg met het geven van ‘voorbeelden van het tegendeel’. Aan de hand van de afgoderij kan hij zijn stelling namelijk het gemakkelijkst toelichten. Zijn eerste voorbeeld betreft ‘de meest voorkomende afgod op aarde’. Dat is geld en goed. De bijbel noemt dat de Mammon. Zolang je over erover beschikt waan je je zo veilig alsof je in het paradijs zat, maar zo gauw je zonder zit voel je je als van God verlaten. Kijk maar naar de graaicultuur om je heen. Handelaren en bankiers proberen zo veel mogelijk binnen te slepen. Ze maken zichzelf rijk op kosten van de armen die zich steeds zwaarder in de schulden moeten steken. Wie zo op geld en goed vertrouwt, levert zich uit aan een schijnwereld, waarin je zo maar alles kunt verliezen waarop je had gebouwd. De Mammon kun je vertrouwen, precies zolang als je hem ‘hebt’. Geldt dat soms voor alle goden?
Kijken we verder om ons heen, bijvoorbeeld naar de wereld van de geleerden. Luther was zelf professor, dus hij kon het weten. Dit wereldje hangt van ambitie, zucht naar invloed of ‘roem’ (geciteerd worden), netwerken of ‘vriendschap’ aan elkaar. De goden van de elite.
Of kijk naar de heiligenverering bij het volk. Bij kiespijn wordt de heilige Apollonia aangeroepen, bij brand Sint Laurentius. En als ze er helemaal niet meer uitkomen zoeken ze hun heil bij tovenaars en bezweerders. Het is niet veel anders dan vroeger bij de heidenen. Vertrouwen die op hun eigen macht, dan vereren ze Jupiter, op hun eigen lusten, dan Venus. Altijd aanbidden ze hun eigen wensbeeld. Wat ze feitelijk zelf geschapen hebben noemen ze hun god.
Is het veel beter bij de geestelijke stand? Vergeet dat! De monniken proberen zo heilig mogelijk te worden en zoeken hun troost dus in hun eigen heiligheid. Zo denken ze hulp uit de hemel te kunnen afdwingen. Daarbij gaan ze ervan uit, dat god eigenlijk aan hen verschuldigd is om hen te belonen. Maar zo knutselen ze een ‘appeltjesgod’ in elkaar, een carnavalsfiguur.
Hoe zit het dan? Maakt het menselijk hart voor zichzelf alleen maar afgoden? Of is er nog verschil tussen de ‘andere goden’ en de ‘ware God’? Luther meent: de mens kan van nature niet willen, dat god anders zou zijn dan een god die je in je geldzak kunt steken. De mens wil dat hijzelf god was. Dus wil hij niet dat god een ‘ware God’ is. Als hij dat zou willen, zou hij namelijk moeten afzien van elke behoefte om god te bezitten. Dat moet hij alles loslaten wat hij zelf aan goden heeft gemaakt. Maar kan een mens dat wel? Kan hij zich leeg maken, om God echt God te laten zijn? De mystieken dachten dat ze het konden. Maar beoefenden ze daarmee eigenlijk niet een truc, om langs een omweg toch weer hun eigen god te bezitten?
Er is maar één mogelijkheid. En die is, dat er een God is die het goede aan mensen geeft, zonder zij hem dat hebben voorgeschreven. God louter als gave. God die geeft ‘om niet’. Dat kan op vele wijzen gebeuren. Midden in het hele leven, door het graan op het boerenland, door de moedermelk, door een goed bestuur kunnen we zulke geschenken aantreffen. Maar onze eigen rol is daarbij teruggebracht tot die van ontvangende partij. Wij laten dan in goed vertrouwen aan God de ruimte om een schenkende God te zijn. Daarom is het bijbelse gebod met reden negatief geformuleerd. ‘Je zult geen andere goden hebben.’ Alle goden die je ‘hebt’ zijn afgoden. De ware God is ‘anders’. Maar geen mens beschikt over die ‘andere’ God. Zeker de vrome mens niet.
* * * *
Luthers uitleg van het eerste gebod staat in zijn Grote Catechismus van 1529 en is te vinden in de Belijdenisgeschriften voor de Protestantse Kerk in Nederland.