Op zondag 17 juli jl. overleed Hermannus Heiko Miskotte, van 1991 – 1997 hoogleraar Praktische Theologie vanwege de Nederlandse Hervormde Kerk aan de Universiteit van Amsterdam, en in die functie in dienst van een van de rechtsvoorgangers van de PThU.
Mans Miskotte werd in 1932 te Haarlem geboren als eerste zoon in een gezin dat al vier dochters rijk was. Zijn jeugd is in hoge mate gestempeld door de Tweede Wereldoorlog, de jaren waarin zijn vader een spil vormde in het geestelijk verzet. Toen ik in 1982 kwam wonen aan de Stadionweg in Amsterdam-Zuid, kreeg ik van hem een rondleiding door de buurt boordevol herinneringen: daar zaten Joodse onderduikers, daar opereerde de Gestapo, daar vond toen en toen een razzia plaats, daar voetbalden we te midden van het geweld. Kort na de oorlog vond bij een bruiloftsmaal voedselvergiftiging plaats, waarbij ook Mans zelf door tyfus was geveld. Toen hij bijkwam in het ziekenhuis, bleken zowel zijn moeder Cor Miskotte-Cladder als zijn zuster Alma overleden. Zijn hele verdere leven besefte hij een overlevende te zijn.
Net als zijn vader studeerde hij theologie. Dat was al geen eenvoudige keuze en nog minder toen hij koos voor Leiden, waar deze vader kerkelijk hoogleraar was. Hij vervolgde zijn studie in Heidelberg, en presenteerde zich al snel als ook internationaal opererend theoloog, zoals blijkt uit de opname van een bijdrage van zijn hand in een bundel in reactie op de Theologie der Hoffnung van Moltmann. Hij sloot zijn studie in 1966 af met een dissertatie getiteld Sensus spiritualis: de verhouding van het Oude Testament en het Nieuwe Testament in de Rooms-Katholieke hermeneutiek sinds het verschijnen van de encycliek ‘Divino afflante Spiritu’ (1943).
Na enkele jaren pastoraal werk in een psychiatrische inrichting vanuit de classis Haarlem was hij vanaf 1971 in Amsterdam werkzaam, in een functie die verschillend is benoemd maar tenslotte als Bijzondere Opdracht Pastoraat voor de Hervormde Gemeente als geheel bekend kwam te staan. Hij legde contacten buiten de bestaande wijkgemeenten om, en ontwikkelde zo een bijzondere gevoeligheid voor geloofs- en levensvragen bij mensen die vaak vanuit het kerkelijk instituut niet gekend werden. Uit de jaren dat wij collega’s waren in het Amsterdamse predikantencorps staat hij mij bij als een theoloog die van de positie als zelf halve buitenstaander maximaal gebruik maakte om gewoonten en bijgeloof in het gangbare kerkenwerk met veel humor, maar daarin toch ook tegelijk met hoge ernst te ondermijnen.
Vanuit zijn Amsterdamse opdracht – we zouden nu zeggen: als pionier – vervulde hij al een rol in de predikantsopleiding van de UvA. Dit zou leiden tot een hoogleraarschap in de Praktische Theologie, een discipline die in voorgaande jaren aan Lutherse en Doopsgezinde docenten toevertrouwd was geweest, en waaraan hij een impuls diende te geven – en volgens het getuigenis van Hanneke Meulink-Korf, die met hem voor het vak werd aangesteld, ook metterdaad gegeven heeft. Zijn oratie, die later een vervolg kreeg in het boek Pastor en profeet. De andere kant van het pastoraat (1992), ging in op het belang van het leiderschap van de pastor in politiek-maatschappelijke vragen, een belang dat in die jaren in de lucht hing maar waar hij ongetwijfeld ook telkenmale tijdens zijn vele huisbezoeken zal zijn gewezen. Ik herinner mij, hoezeer hij ook voor zichzelf hechtte aan het concreet durven benoemen van de machten in de wereld door de prediker, en ook de discussie aanging met voorgangers die daarin naar zijn opvatting tekort schoten.
Een volgend project betrof een studieverlof in Nieuw-Zeeland, dat in 1993 leidde tot het boek God’s own Green Paradise: New Zealand Churches and the Environment’. Hij interviewde veel vertegenwoordigers van de traditionele denominaties in hun verhouding tot milieuvragen, en bekritiseerde hen in zoverre de confessie daarin meer leidend bleek dan de Bijbelse Theologie, met name de Theologie van het Oude Testament. Ook dacht hij uitvoerig na over de theologische omgang met de natuur en de communicatie met de wijze waarop de Maori als oorspronkelijke bewoners van de eilanden daarmee omgingen. Uit dit boek blijkt wel dat hij zich goed bewust was van datgene wat ook overigens in de ‘Amsterdamse School’, toen aan de Kerkelijke Opleiding aan de UvA dominant, ter sprake kwam (Oude Testament), maar ook nadrukkelijk eigen accenten legde (in de omgang met vragen van de natuurlijke theologie).
Ondertussen bleef hij voor velen onvermijdelijk de zoon van zijn vader, de originele en invloedrijke theoloog Kornelis Heiko Miskotte. Vaak leidt een dergelijke vader-zoon verhouding tot allerlei dilemma’s en trauma’s. Bewonderenswaardig, en in mijn ogen getuigend van een grote geestkracht en geestelijke rijpheid, is daarentegen de sensibele, maar toch nergens louter adorerende of zich identificerende toon, die de zoon weet te treffen in het fraaie geschrift Niet te vergeten Miskotte uit 1981. Ook droeg hij in samenwerking met zijn zuster E. Kuiper – Miskotte de verantwoordelijkheid voor de eerste band in de uitgave van de dagboeken van K.H. Miskotte in diens Verzameld Werk (1985) en misschien laat hij zich nog wel meer kennen in zijn bijdrage aan de Keuze uit de dagboeken en andere teksten uit 1994, het jaar van de 100e geboortedag van zijn vader. In de afgelopen jaren heb ik het voorrecht en het genoegen gehad Mans Miskotte vanuit mijn leerstoel Miskotte/Breukelman verschillende malen om raad en bijstand te kunnen verzoeken, en ook bij hem thuis manuscripten van zijn vader te kunnen inzien. Altijd was hij goed voorbereid, kwam met onverwachte documenten aanzetten, en wist met veelzeggende anekdotes situaties te typeren. Ik ben opgelucht dat hij zich in de tekst van de biografie van K.H. Miskotte, die dit najaar bij uitgeverij Prometheus verschijnt, tenslotte kon vinden. Maar gedenken zal ik hem niet allereerst als zoon van zijn vader, maar als eigenzinnig theoloog, geestig en prikkelend collega, bescheiden en als het moest pittig doorvragende pastor.
Rinse Reeling Brouwer