in Memoriam Hans Groenewegen

i

In Memoriam Hans Groenewegen

(één te midden van acht bijdragen)

Hans Groenewegen heeft nog een meditatie kunnen schrijven in het vriendenboek bij mijn zestigste verjaardag [‘Geest uit de letters’, in: Ariaan Baan & Gerard van Zanden (red.), De vrolijke Schriftgeleerde, 31-34]. Ik had nog de gelegenheid, hem mondeling daarover  enkele opmerkingen terug te geven. Die opmerkingen schrijf ik nu op, met een enkele aanvulling die me later te binnen schoot.

[1] Hans, in eigen woorden ‘door omstandigheden in de vrijheid gebracht de bijbel integraal te lezen’ bespreekt ‘de beide onbegraven gestalten van Mozes en Elia rond het graf van David’.  Alle drie ontsporen: David in de geschiedenis van onrecht waarin hij tenslotte een zoon krijgt ‘uit die (de vrouw) van Uria’. Hans komt hier aanvankelijk in benauwenis, maar gaat dan vrije lucht ademen. Hij ontdekt: ‘Geen mens is in staat rechtvaardigheid aan andere mensen op te leggen. We leven onbeholpen naar de lijnen van het recht. Ik kan van een misstap worden weerhouden of er vandaan worden teruggebracht omdat de Schrift mij ermee in kennis brengt dat iedereen misstappen begaat.’

[2] Ik herken in deze ontdekking, ‘geen mens is in staat rechtvaardigheid aan anderen op te leggen’, de ook zelfkritische rekenschap die Hans aflegde in zijn Hete herfst (1991), dat unieke bericht over de laatste dagen van de DDR. Wij, westerse socialisten, hadden onze vrienden dar alsmaar gemaand vol te houden in een vastgelopen situatie, zonder de achterkant van ons gelijk onder ogen te zien. Is het oordeel over de rechtvaardigheid die wij ook in onze naam aan andere opgelegd willen zien, niet op ons zelf neergekomen?

[3] Maar ik herken in de strekking van deze meditatie, op een ander gebied, ook Hans zelf als criticus van poëzie. ‘Er bestaat zoiets als de kunst van het opschorten’, zegt de flaptekst van zijn laatste bundel met kritiek (2012). En zo is het ook. Hans wil verstaan, een ieder in zijn of haar heel eigen stem. Zelfs als hij zich ergert (zoals bij Ilja Leonard Pfeijffer), valt hij zichzelf in de rede, ook als dat voor een lezer soms tergende proporties aanneemt.

[4] En op weer een ander vlak loopt aan dit opschorten van het literair oordeel het ‘verliezen’ parallel, dat behoort tot de ‘vrijheid’ waarin tenslotte ‘omstandigheden’ Hans brengen. ‘Het verliezen is nog maar net begonnen’, luidt het motto van En gingen uit sterven (005), en dat begin is onomkeerbaar. Zijn grote project van de laatste jaren, over thema’s uit de middeleeuwse mystiek in de poëzie van het modernisme, is vol van dit motief. Zie al het slotessay in de bundel Overvloed (2002) over Nachoem M. Wijnberg en de gelatenheid bij Johannes van het Kruis.

[5] Maar nu is er nog een kant aan Hans’ gevolgtrekking uit het David-verhaal: het niet-kunnen-opleggen van de rechtvaardigheid aan anderen, die bij Hans onbesproken blijft. Hiervoor is het nodig, niet alleen op de boeken van de eerdere profeten te letten maar, met de oudkerkelijke uitleg, David bovenal als Psalmist te zien naast Mozes als gestalten van de Wet en Elia als gestalte van de Profetie. Denk aan het opschrift van Psakm 51, dat een boetegebed verbindt aan de Bathseba-geschiedenis. H.Fr. Kohlbrugge, in zijn uitleg van de wording van de Messias naar Mattheüs 1 (1842) zegt: ‘het rijk van David en zijn regering is niet geweest gelijk andere rijken, maar een koninkrijk des hemels, van vergeven en verlossen van zonde; en daarom moest er een zondengeschiedenis zijn, een geschiedenis van echtbreuk en moord’; David legt dus geen rechtvaardigheid op, maar ontvangt haar. Dat is de ‘andere kant’, waarom het inzicht uit de meditatie van Hans mij zo troost.

Rinse Reeling Brouwer

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie