Het karwei: de cahiers Bijbelse Theologie

H

DEEL II: ZIJN KARWEI

4. Het karwei: de cahiers Bijbelse Theologie

In 1954 benaderde K.H. Miskotte Breukelman met de vraag of hij een bijdrage wilde leveren aan de feestbundel voor Karl Barth bij diens zeventigste verjaardag in 1956. Thema moest zijn de verhouding van dogmatiek, zoals Barth die beoefende, en hermeneutiek (de kunst van het vertolken), waar Breukelman zelf op gericht was. Hij toog aan het werk en al snel werd de titel: dogmatiek als hermeneutiek. Want, zo luidde zijn stelling, ‘zoals je leert, zo lees je’, ofwel: de vorm die de kerkelijke leer in een bepaalde tijd aanneemt, is van invloed op de wijze waarop de Schrift wordt gelezen en vormt daar als het ware het kader en de vooronderstelling van. Breukelman ging na binnen welke kaders Thomas van Aquino in de hoogscholastiek, Calvijn tijdens de reformatie en Fr. Turrettini tijdens de protestantse scholastiek van de 17e eeuw de schriften lazen, en plaatste daar – ongetwijfeld geïnspireerd door Miskottes Bijbels ABC – een schets van Bijbelse ‘grondwoorden’ tegenover. De conclusie luidde, dat pas de Kirchliche Dogmatik van Karl Barth een ontwerp voorlegde, waarin de structuren van de dogmatiek in overeenstemming waren met de structuren van het Bijbels getuigenis (zie BT IV/2, 5-75 voor de oorspronkelijke schets, en 421-430 voor een overzicht van de beoogde inhoud). Het begrip Bijbelse Theologie treedt in dit ontwerp al op, en wel in de rol van scheidsrechter tussen de verschillende vormen van ‘heilige leer’ binnen de ecclesia van alle eeuwen.

Het artikel werd al snel veel te lang, en verscheen dus ook niet, maar Breukelman werkte er wel aan door. Twee afzonderlijke, zij het samenhangende studies (beide in het Duits): de studie naar Calvijn en andere vertegenwoordigers van theologische systematiek aan de ene, en de studie naar de Bijbelse grondwoorden aan de andere kant, kregen steeds meer contouren. In een bestandsopname uit 1965 (zie ordner i122 in het Breukelmanarchief) zijn de accenten verlegd. Het moment van toetsing van de dogmatische grondvormen is niet verdwenen, maar Breukelman ziet zijn eigen kracht inmiddels toch veel meer in een theologische inbreng die helemaal opkomt vanuit de Bijbelse exegese. Zijn project heet nu ‘De theologie van de Tenakh’ (Miskotte refereert er in zijn voorwoord uit 1966 aan als ‘De theologie van het Oude Testament’). Mattheüs ontbrak in dat ontwerp, en dat zal Miskotte deugd hebben gedaan, want die had al op 14 juni 1954 geschreven: ‘Ik hoor: gij zoudt het O.T. (Genesis) loslaten voor een tijd, om u op Mattheüs te werpen. Dat verontrust mij: ge zoudt kunnen concentreren op doctoraal en promotie in A’dam, dat zou strategisch gunstiger zijn…’; brief in Miskotte-archief te Leiden). Maar voor Breukelman zelf kon de stap van Tenakh naar Evangelie niet gemist worden.

In een inventarisatie van voorhanden teksten tien jaar later (1975/76), wellicht opgesteld door Dirk Monshouwer, ziet het geheel er alweer anders uit:

“Bijbelse Theologie:

1. Toledot. ( Het eerste boek van de Bijbel als ouverture van de Tenakh)

2. Debharim (De structuur der Bijbelse Theologie in het getuigenis van de Tenakh)

3. De Theologie van de evangelist Mattheüs

Met deze Bijbels-theologische studie correspondeert de dogmatische studie over

[4.] De structuur van de heilige leer in de theologie van de kerk” Cahier BT IV/1, 500

‘De theologie van de Tenakh’ is dus tot ‘Bijbelse Theologie’ geworden, zij het dat nog steeds de Bijbels-theologische structuren in Tenakh worden gevonden, het Evangelie heeft zijn plaats naast Tenakh ingenomen in de voorbeeldige gestalte van Mattheüs, en het oorspronkelijke project van een studie naar dogmatiek als hermeneutiek krijgt nu het karakter van een met de Bijbels-theologische hoofdstudie corresponderende nevenstudie.

En dan meldt Gerrit Brinkman zich, in die dagen uitgever bij uitgeverij Kok te Kampen. Hij weet Breukelman te verleiden tot het voornemen al het tot dan toe gevonden en al het nog te schrijven materiaal onder te brengen in een reeks cahiers Bijbelse Theologie. Vanwege het ‘verschrikkelijke perfectionisme’ van de auteur zal het geheel van deze cahiers wel nooit tot een afgeronde systematiek kunnen komen. Maar elk cahier afzonderlijk (cahier in de zin van werk-schrift) zal wel degelijk kunnen bijdragen aan het zichtbaar worden van het gehéél dat de auteur vanuit alle fragmentarische en tegelijk exemplarische arbeid voor ogen staat.

In het eerste hoofdstuk van het eerste cahier (uit 1980) spreekt Breukelman zelf van een driedeling van het geheel (BT I/1, 18-19), maar in een mededeling van de uitgever op de colophon-pagina is sprake van vier delen, met elk gemiddeld 5-8 afleveringen. Deze ‘zwevende’ status van het vierde deel (hoort het nu wel of niet tot het eigenlijke Bijbels-theologische project?) lijkt mij veelzeggend voor de verhouding van wat het primaire en wat het secundaire streven in dit hele project zou zijn en zou blijven.

Drie cahiers heeft Frans Breukelman zelf kunnen voltooien in de jaren tussen zijn emeritaat in 1980 en zijn droevig overlijden aan een hersentumor op 28 juni 1993 (zie het overzicht in de Literatuurlijst achterin dit boekje. Het valt gemakkelijk uit te rekenen dat hij in dat tempo het voorgenomen project ook bij een zeer lang en gezond leven alleen had kunnen voltooien wanneer hij de leeftijd der oudvaders had bereikt. Hij maakte er, in incorrect Latijn, ook grapjes over: ‘als het werk niet ante-huum verschijnen kan, dan maar post-huum’. En dat hebben zijn leerlingen in het oor geknoopt. Na zijn overlijden hebben de Amsterdamse hoogleraren Zuurmond, Bakker en Deurloo de Stichting Breukelman opgericht, met als eerst te vervullen doelstelling de uitgave van al het publicabele materiaal in overeenstemming met de vierdeling die de betreurde magister zelf had aangegeven.

En zo zijn er tussen 1996 en 2011 nog zeven postume cahiers verschenen, alle ‘onvoltooid’, maar boordevol inzicht en uitnodiging tot nader onderzoek. Daarmee is lang niet uitgeput wat er in de nagelaten ordners te vinden is. Maar gelukkig is het archief goed toegankelijk, en zullen tekstfragmenten die zich daartoe lenen in de komende tijd nog wel op de website van de Stichting digitaal ter beschikking worden gesteld. Dat geldt ook voor audio- en video-opnamen van preken en lezingen, die zich beter langs de weg van de viva vox laten genieten dan in een weergave op schrift.

In de nog volgende hoofdstukken zullen nu de tien cahiers in systematische, niet in chronologische volgorde, kort worden gepresenteerd. Veel meer pretentie dan de lezer laten proeven wat hier te vinden kan zijn, is hier niet beoogd. Hopelijk smaakt deze eerste indruk naar meer, en dan geldt: ‘tolle, lege’, neem en lees!

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie