Het commentaar

H


‘Er hat doch zuviel gesoffen:

der Tod war vom Tod getroffen.’

‘War er der Tod? Oder schier

nur ein Sterblicher, wie wir?’

‘Diese Frage bleibt wohl offen,

Iaß uns Iieber weiter süffeln.’

Le grand Macabreis een opera, of een moraliteit, of een stuk straattheater, met muziek van György Ligeti, en met een libretto dat Michael Meschke samenstelde op grond van een ballade van de Vlaamse schrijver Michel de Gheldenrode. Ik zag in 1998 een (heel geslaagde) opvoering van de Nationale Reisopera; op CD zijn er bij mijn weten tenminste twee opnames uitgekomen. De kijker/hoorder blijft aan het slot met een boel onbeantwoorde vragen achter, en zo hoort het ook.

Het verhaal speelt in ‘Breughelland’ op een niet nader te bepalen tijdstip. Een boeteprediker treedt op, Nekrotzar, voorzien van zeis, trompet en vaal paard, de attributen van de dood. Hij wijst op het naderen van de komeet en kondigt het oordeel aan, dat hij zelf zal voltrekken. Wellust en machtspolitiek worden voor een moment verstoord in hun wrede spel. Maar naarmate het middernachtelijk uur nadert, wordt Nekrotzar steeds meer beschonken. Hij kan zijn rekwisieten niet meer vinden en verslaapt het beslissende uur in zijn roes. Bij de ochtendnevel wanen de Breughellanders zich al op weg naar het doods rijk, maar Nekrotzar heeft als eerste door, dat er iets niet klopt, wanneer hij de kindse koning ontdekt: ‘Ihr seid am Leben, Fürst? Hab ich nicht gerade die ganze Welt vernichtet?’ Spoedig bemerken ook de anderen dat ze |7| dorst hebben, ‘ergo wir leben’. Dit nu kan Nekrotzar, als enige, niet overleven. Hij lost op in het niets als een demon. Rest de vraag, wie hij was en wat hij deed? Ligt het oordeel voor de betrokkenen reeds achter zich, nu de dood dood is? Of was de man met de zeis een charletan en blijft hen nog tijd, om te drinken en lief te hebben? In een parodie op het klassieke slotkoor uit de operageschiedenis heet het: ‘Fürchtet den Tod nicht, gute Leut’! / Irgendwann kommt er, doch nicht heut’. / Und wenn er kommt, dann ist’s soweit… / Lebt wohl so lang in Heiterkeit!’ Het stuk voedt zich aan een zekere morele ernst: de huidige mensheid weet, dat ze zichzelf naar de ondergang voert, en leeft daar aan voorbij. Maar nog veel meer wordt een prediking, die leeft van de speculatie op dit morele feit, te kijk gezet. Misschien, zo wordt mij gesuggereerd, ben ik als prediker wel vooral een figurant in een komisch spel, zoal niet een bedrieger dan toch zo eentje die het beslissende moment verzuimt. 

Ligeti is een Hongaar, die zich in de jaren vijftig aansloot bij de westerse avant-garde. Zijn muziek heeft vele stijlen in zich geabsorbeerd, maar is toch altijd heel eigen gebleven, en bovenal gekenmerkt door een grote muzikanteske vreugde. Vaak gaat ze over de tijd. Muziek lijkt zich af te spelen in de tijd, maar Ligeti strijkt dat fenomeen tegen de haren in. Uit de jaren zestig stammen werken, waar over elkaar liggende klankvlakken de tijd welhaast structuralistisch stil lijken te leggen – in Le grand Macabrewordt dat belichaamd door een paar, dat in een grot de liefde bedreef en van het drama van de ondergang niets meekreeg: ‘Vor Schrecken sind and’re entsetzt, für uns gibt es nur hier und jetzt.’ In ander werk, bijvoorbeeld een stuk voor 100 verschillend ingestelde metronomen, ontspoort de tijd, loopt uit zijn eigen metrum weg. Voor de theologie leerzaam, lijkt mij: wat het ‘laatste oordeel’ ook mag zijn, in elk geval niet een slotakkoord aan een lineair tijdsverloop.

Maar er is nog een andere theologische les uit de opera te trekken. Wat we al konden weten van Moltmann en Marquardt, dat horen we ook hier: fataal is het, het messiaanse ‘komen om te oordelen levenden en doden’ op te vatten als een Endlösung, een definitieve oplossing van alle definitieve problemen. Voor Ligeti, als Jood uit een geassimileerd milieu die maar net aan Mauthausen is ontkomen, is een herhaling van dat programma een onmogelijkheid. En dus ligt daar de open vraag, of er een oordeel is en wat het dan wel is. Ik moest bij Le grand Macabre denken aan Matteüs 3: Johannes houdt een donderpreek, over de wan in de hand en het kaf dat verbrand wordt in onblusbaar vuur, en dan komt Jezus en laat zich dopen. Is met die simpele handeling misschien de prediking van de Doper al passé verklaard? ‘Diese Frage bleibt wohl offen.’


  • R.H. Reeling Brouwer, ‘Het commentaar’, Koornmarkt 7/3 (2001), 6-7

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie