‘”Gebruikswaarde”, bestaat die dan nog?’

‘Gebruikswaarde’, bestaat die dan nog?

Terugblik op een gesprek met Dick Boer, een jaar geleden

Theologisch-politieke gesprekken tussen Dick Boer en mij vertonen een vast patroon. We zouden beiden wel eens een rolwisseling willen zien optreden, vermoed ik, maar deze komt zelden tot stand. Vaak ben ik het die de kansen benadrukt die in een bepaalde, onverwachte ontwikkeling gelegen zijn, waarop hij dan voorzegt hoe kwetsbaar die kansen zijn en hoeveel waarschijnlijker het is dat zij worden weggespoeld in de machtige hoofdstroom van wat geschiedenis heet.

Toen in het najaar van 2008, met het faillissement van de Lehman Brothers, de lang aangekondigde schok op de financiële markten plaatsvond die als ‘kredietcrisis’ bekend is geworden, ontspon dit gesprek tussen ons naar aanleiding van het fenomeen dat de aanzet tot de crisis had gevormd. Jarenlang hadden Amerikaanse banken hypothecaire leningen verstrekt aan klanten die zich ‘eigenlijk’ een lening voor een woning in de aangeboden prijsklasse niet konden permitteren, de risico’s voor de financiële instellingen waren verpakt in steeds ingewikkelder pakketten die aan andere banken werden doorverkocht en wereldwijd nog eens doorverkocht, techneuten vonden het fraaie nieuwe constructies en directies dachten er hun aandeelhouders mee te plezieren – maar plots drong door dat deze leningen nooit zouden worden afbetaald en golden al die pakketten als ‘besmet’. Ik riep uit: ‘dit kan een aanleiding worden, bij een “product” niet alleen te letten op de ruilwaarde die gerealiseerd kan worden, maar te blijven bedenken welke gebruikswaarde het vertegenwoordigt, concreet: dat in een huis gewoond moet kunnen worden en dat dit voor een bepaalde waarde moet worden gehouden en – van deel naar geheel denkend: dit  kan zelfs tot een rehabilitatie van de gebruikswaarde in politiek en economie als zodanig leiden.’ Dick Boer vond dit een ietwat spontanistische uitbarsting van mij, geloof ik, en een grote ommekeer in het economisch denken zag hij niet snel plaatsvinden.

Aan het eind van dit verhaal kom ik op ons gesprek terug, maar eerst neem ik nu de gedaante waarin het zich een jaar geleden voltrok als uitgangspunt om een aantal reflecties op de crisis zoals die het laatste jaar voorbij zijn gekomen, door te nemen en mijn eigen gedachten daaraan te scherpen.

Marx als leerling van Aristoteles

De categorieën gebruikswaarde en ruilwaarde zijn door Marx aan Aristoteles ontleend,[i] zoals Arend van Leeuwen ons indertijd heeft aangewezen. Elke waar kent beide aspecten. Maar in een op directe behoeftebevrediging gebaseerde huis-houding heeft deze een andere functie dan in de chrèmatistikè, de geldverwerving. ‘De eenvoudige warencirculatie – verkopen om te kopen – dient als midden tot een einddoel, dat buiten de circulatie ligt: de toe-eigening van gebruikswaarde, de bevrediging van behoeften. De circulatie van het geld als kapitaal is daarentegen doel op zichzelf, want de vermeerdering van de waarde kan slechts plaatsvinden binnen deze steeds hernieuwde beweging. De beweging van het kapitaal is daarom zonder maat.’[ii] Voor Aristoteles levert dit laatste aspect, de mateloosheid van de vermeerdering van geld tot meer geld, een ernstig probleem op, dat uiteindelijk van metafysische aard is. Een dergelijke beweging is voor hem daarom ‘tegen de natuur’, wat veel meer inhoudt dan een morele veroordeling van het gedrag van degene die uit geld meer geld tracht te maken. De oikos, de huisgemeenschap, is overzichtelijk in haar behoeftebevrediging. Een geldmarkt die alle grenzen fundamenteel te buiten gaat ontstijgt daarentegen de schone, welgeordende kosmos. Bovendien signaleert hij nog een ander probleem. In de Politica gaat het om de polis, de gemeenschap van vrije burgers. Elk (manlijk) lid van de polis heeft een oikos, een huisgemeenschap, achter zich en gaat ter wille van de behoeften van die oikos een ruil aan met anderen als eveneens vrije mannen. Dat binnen de oikos slaven werken geldt daarbij als even ‘natuurlijk’ als het rekenen met de gebruikswaarden zelf. Maar wat is nu de ‘gelijke maat’ die kan worden gerealiseerd in de ruil omwille van de geldvermeerdering? Hier schrikt (‘stutzt’) de antieke wijsgeer en geeft de nadere analyse van de vorm van de waarde op, stelt Marx vast.[iii] De reden voor dit terugdeinzen is gegeven met de grenzen van de maatschappijformatie waarin hij leefde. Marx meent dat de ontwikkeling van een op realisering van ruilwaarden gebaseerd economisch stelsel als het kapitalisme ervoor nodig is, de vraag in alle consequentie te kunnen doordenken en een antwoord erop te zoeken. Het antwoord dat Marx zelf, ten dele in aansluiting bij Ricardo, gegeven heeft, is bekend: de maat waarmee de in het geld-waar-geld proces gerealiseerde waarde gemeten kan worden is de menselijke arbeid. Daarmee meende hij tegelijk binnen de mateloze geldvermeerdering op een factor te zijn gestuit, die ook in die vermeerdering kan ingrijpen. Arbeid wordt als arbeidskracht aangeboden op een vrije arbeidsmarkt, en hoort daarmee zelf inmiddels niet meer, als ooit de slavernij, tot het hiërarchisch geordende systeem van behoeftebevrediging. Ze staat zelf in dienst van de realisering van de ruilwaarde ter wille van de geldvermeerdering. En ze functioneert in een orde waarin juist die vermeerdering ‘natuurlijk’ is geworden, de antieke orde van de slavernij – en, voegen we toe: van de overgeleverde rol van vrouwen in het waar-geld-waar proces[iv] – daarentegen voor achterhaald en tegen de menselijke natuur wordt gehouden. Marx moet, op grond van een doorzicht dat pas later verworven kon worden, Aristoteles dus wel corrigeren, doch diens basisinzicht blijft ook in gecorrigeerde vorm ten grondslag liggen aan zijn kritiek van de moderne politieke (!) economie. Meerdere malen is gedurende het afgelopen jaar van crisis (zij het vooralsnog in de beleving van velen vooral van ‘geruchten van’ crisis) geroepen: ‘we hebben de na 1989 zo vermaledijde Marx weer nodig.’ Maar, zou ik zeggen, in dat geval hebben we ook Aristoteles weer nodig. In hoeverre kan dat echter het geval zijn? Vanuit die vraag zal ik nu een aantal wijsgerige en theologische bijdragen aan het debat over de kredietcrisis bezien.

Louter virtualiteit

Al vrij kort na de verschijning van de eerste band van Das Kapital is de economische wetenschap in haar hoofdstroom ermee opgehouden zich ‘politieke’ economie te noemen en daarmee het soort vragen te stellen dat Marx in aansluiting bij Aristoteles nog stelde. Ze bestudeert de ruilprocessen zelf en de effecten daarvan, liefst zonder ‘metafysische’ ballast. Bij de theoretici van het neoliberalisme van de afgelopen decennia is deze tendens alleen maar verhevigd. Er is geen ‘mens’ van wie wij de behoeften zouden kennen (wie zijn wij dat wij dat zouden kunnen doen?), er is slechts het feitelijk optredende ‘portfolio-subject’ met een pakketje preferenties op zijn rekening dat 24 uur per dag druk of minder druk in de weer is die preferenties uit te wisselen met andere vergelijkbare subjecten (Milton Friedman).[v] En er is géén maatschappij (Thatcher). Zie maar naar het alternatief, dat zichzelf gediskwalificeerd heeft: een stelsel dat suggereerde menselijke behoeften in kaart te kunnen brengen en de menselijke arbeid om deze te bevredigen volgens plan te kunnen reguleren, heeft zo ongeveer het tegendeel opgeleverd van de transparantie die het beloofde: juist het ‘reële’ socialisme was een wereld vol van schijn. Waarom dan niet gekozen voor de etalages in de schijnwereld van de warenruil en de rijkdom die zij, hoe ook tot stand gekomen, dan toch maar schept?

Veel zogeheten postmodern denken is een denken (geweest?) dat deze condities heeft aanvaard en onder deze condities naar (geringe) mogelijkheden van tegenspraak heeft gezocht. Het beaamt dat de mens dood is, dat er geen objectieve behoeften vallen vast te stellen, dat alleen de vormgeving aan eigen preferenties rest (al hoeven ze niet zo economistisch te worden ingevuld als bij Friedman). Het laat de arbeidswaardeleer van Marx achter zich als een totale, modernistische pretentie tot een alomvattend antwoord dat nu eenmaal feitelijk niet bestaat. Het benadrukt de virtualiteit van een door reclame en media geschapen wereld, de virtualiteit van de oorlog zelfs, en het beaamt de oppervlakte van het bestaan die in vreugde te vieren valt, want de diepte is niet (meer). En zeg nu zelf: wat heeft de ‘passie voor het reële’ (de arbeidersklasse, de revolutie) van een vorig geslacht opgeleverd?[vi] Was dat niet juist ook weer de productie van een en al schijn (de showprocessen van Stalin)? Kunnen we dan maar niet beter de schijn, de constructie aanvaarden en daar kritisch mee aan het spelen gaan?

Naar ik vermoed hangt het met deze in de laatste decennia dominante atmosfeer samen, dat veel mensen de huidige kredietcrisis ervaren als eveneens een bovenal virtueel gebeuren. Grote bedrijfsnamen vallen, miljardenbedragen vliegen door de lucht, maar de koopkracht stijgt nog. En als de financiële instellingen zelf hun eigen constructies niet meer begrijpen, hoe zouden wij het dan kunnen? Het is wel spannend, maar roept niet om ouderwets ‘engagement’. En verder maar hopen dat het jezelf niet raakt op je bankrekening of in je baan…[vii]

Duurzaamheid

Niettemin: te midden van deze lethargie zijn er, juist naarmate duidelijker aan het licht komt hoe de crisis in de wereld van het Finanzkapital doorwerkt in andere maatschappelijke sectoren, stemmen te horen die de financiële wereld hardhandig door de mangel halen en in de verspreiding van de daar heersende mentaliteit over de gehele economie een keer willen brengen. De eenzijdige nadruk op winstmaximalisatie wordt gelaakt als ‘hebzucht’, en daarachter wordt de poging om deze doelstelling los te koppelen van bredere, meer op maatschappelijke duurzaamheid gerichte doelen voor volstrekt mislukt beschouwd. Dit houdt in, dat de politiek zich niet langer kan voegen naar neoliberale wensen, maar haar zeggenschap dient te hernemen. De wereld van het geld dient weer gebonden te worden aan de reële productie en consumptie, aan de goederen en diensten waar ze een uitdrukking van is! Zulke geluiden zijn te horen bij – vooral voormalige – ondernemers en bankiers als G. Soros en H. Wijffels.[viii]

Bij dergelijke stemmen voegt zich de nieuwste pauselijke encycliek, bedoeld als actualisering van het veertigjarige pogen om de kerkelijke sociale leer ook met het oog op de internationale sociale verhoudingen te doordenken en die vanwege de uitgebroken kredietcrisis met enige vertraging begin juli 2009 uitgebracht.[ix] De wereld van het particuliere ondernemerschap wordt hier niet veroordeeld, maar wel worden markt, staat en societas civilis gemaand, op elkaar betrokken te blijven en zich geen van drieën absoluut te stellen (§ 38). Bedrijfsleiders zijn niet alleen hun aandeelhouders rekenschap verschuldigd, maar de gehele maatschappij (§ 40), Doelstellingen van investeringen zijn namelijk evenmin neutraal als doelen van de technische vooruitgang of van de berichtgeving in de media (§ 73). Er is geen ‘hoe?’ zonder een ‘waarom’ (§ 70): altijd is er de morele vraag, wat de mens dient, wie de mens worden kan dankzij wie hij is. Dat vragen is nooit neutraal, maar veronderstelt een antropologie, en wel een kennis van het hogere doel waartoe de mens geschapen is (§§ 29, 51). Deze kennis is gegeven met het geloof, dat als begeleidster van de maatschappijwetenschappen evenmin gemist kan worden als het op zijn beurt, ter wille van zijn oriëntatie op het concrete leven, hen kan missen (§§ 31, 56, 74). De heilige vader verheelt daarbij, steunend op bepaalde theologische ontwikkelingen van de laatste decennia, niet dat het metafysisch inzicht in de liefdevolle relationaliteit van de vrije goddelijke en bij analogie dan ook menselijke personen de grond biedt voor een dergelijke oriëntatie (§§ 54, 55). Van deze met de natuur gegeven relationaliteit kan een werkelijkheidsterrein als dat van de bankwereld zich niet losmaken, op straffe van het moeten dragen van de ernstige consequenties van zulk een schending van de schepping, die in deze crisis aan het licht komt (§§ 21, 65). De mens is namelijk niet tot in het oneindige cultureel maakbaar, en alle pogingen hem slechts eenzijdig aan te spreken vinden hun grens en hun maat in de waarheid inzake zijn natuur (§ 26).

Aristoteles geldt dus nog, concludeer ik uit deze laatste uitspraak, namelijk als een door de kerk geredde Aristoteles, en de volstrekte onverschilligheid van de neoliberale economen tegenover de preferenties van de subjecten van de warenruil ontbeert metafysische grond.[x] Ik vermoed zo, dat de moreel-politieke tendens van de encycliek bij velen op instemming zal rekenen. Maar hoe zit het met de ontologische grond voor zulk een gelovig-humanistische terugval op de gebruikswaarde?

Geen buiten maar binnen

Iemand die met de onder het vorige kopje weergegeven beschouwingen zeker niet mee zal gaan is de grote denkheld van de antiglobalisten Antonio Negri, zoals blijkt uit een recente voordracht voor de vereniging Het Spinozahuis.[xi] Zeker, stelt hij, de gebruikswaarde bezit grote eerbiedwaardigheid. Spinoza wist daarvan toen hij herinnerde aan het Israëlitische jubeljaar als concrete uiting van naastenliefde,[xii] en Machiavelli waar hij de Romeinse agrarische wetgeving besprak: ooit drukte zij een gemeenschappelijke sociale realiteit uit. Maar voor ons is er geen enkele reden tot nostalgie, tot koestering van de herinnering daaraan, ondergedompeld als we nu eenmaal zijn in de ruilwaarde: zij is immers onze ‘realiteit’, zij is ons leven. Wie voor het verzet terugvalt op de gebruikswaarde valt daarmee ook terug op transcendentie (een instantie toch die van ‘buiten’ het systeem wordt aangevoerd), op naturalisme (te weten een vermeende metafysische norm van de ‘natuurlijke’ behoefte van de mens) en op een onderwerpen van subjecten aan een vereiste gehoorzaamheid (namelijk aan de norm van de natuurwet).[xiii] Dat alles is definitief voorbij, zoals het voor Spinoza al voorbij was.[xiv] De wereld van de financiën is onze wereld, of we willen of niet, en wat ons te doen staat is: de productieve krachten articuleren die haar constitueren, en haar ons toe-eigenen, haar in dienst stellen van die krachten, ofwel (om het met Marx te zeggen) haar van de hemel naar de aarde trekken. Hoewel Negri daar heel andere voorstellingen bij heeft dan het Sovjet-marxisme in de tijd van industriële massaproductie, is hij dus nog steeds van mening dat Marx gelijk had dat creatieve, productieve arbeid het geheim vormt van de warenruil en dat degenen die deze arbeid verrichten het door hen geproduceerde kapitaal tot zich kunnen trekken.[xv] Vreugde bereidt niet het verzet tegen de geschiedenis, maar alleen het heden van de strijd ‘binnen’ de geschiedenis zelf. Dat is immers de enig mogelijke gevolgtrekking uit het spinozistische avontuur van de immanentie.

Ik moet bekennen dat ik zomin als met Ratzinger cum suis met deze tegenpool van hen ten volle kan meegaan. Ik val Negri bij, voor zover ook ik een terugkeer tot een naturalisme waarin de behoefte van de mens als bekend wordt verondersteld voor onmogelijk houd. Maar bij die vermeende immanente productieve kracht in de geschiedenis heb ik twijfels, en het beweerde ‘democratische’ karakter van het beroep op die kracht zie ik evenmin zo maar in (want democratie gaat ook altijd over het recht van de ánder). Misschien kom ik daarom nog eerder uit bij een door Negri juist verworpen positie, een die attent is op het buitengewone événement dat de geschiedenis stil zet, op een flits waarin de waarheid over de warenruil voor een moment oplicht en die daarmee een inzicht biedt waarvan je niet meer loskomt. Als deze positie toch nog iets in zich draagt van een vermaledijd ‘buiten’, en daarmee van een traditie van tegenspraak die van een rest Aristoteles in Marx niet geheel los komt, dan zij dat maar zo.

Evaluatie van het gesprek met Dick Boer

Zoals aangekondigd kom ik tot slot nog terug op het gesprek dat ik in het najaar van 2008 met Dick Boer voerde. Hoe was mijn herinnering aan de aristotelisch-marxe categorie van de ‘gebruikswaarde’ die door de absurditeit van de financiële constructies heenbrak bedoeld? Niet in de natuurrechtelijke zin, meen ik nu te moeten verduidelijken. Een greep van de politiek op de financiële sector is wel nodig, maar heeft ook onvermijdelijk een zeker arbitrair karakter, omdat wij op grond van politieke overwegingen evenmin toegang hebben tot de kennis van ‘de werkelijke behoeften’ als de neoliberalen dat hebben met hun bewering dat de markt van warenruil deze behoeften als vanzelf bevredigt. In mijn mond was het woord ‘gebruikswaarde’ dan ook eerder een signaal, duidde het op een mogelijke flits van inzicht die tot opnieuw bedenken van de fundamentele vragen van de politieke economie aanleiding kon geven. Tot op zekere hoogte is dat ook wel gebeurd, zoals de hier aangeduide discussie aangeeft, hoewel er nog veel te bedenken valt. En het andere aspect, in dit signaal inbegrepen, dat de kredietcrisis aanleiding kon geven uit de wereld van de speculatie een moment van besef van ‘realiteit’ te doen doorbreken? Wel, we weten het. De crisis die veroorzaakt is door een onvoorstelbare hoeveelheid loze geldcreatie kon door de financiële en politieke autoriteiten blijkbaar alleen bestreden worden met… een nog onvoorstelbaarder geldcreatie. Bovenop de schulden die Bush was aangegaan voor zijn oorlogen komen nu de schulden van Obama om het bancaire systeem (en enkele industrietakken) te redden, en het begrotingstekort van de VS, aangegeven door de klok op Times Square, gaat in de richting van de 9.000 miljard dollar. In zoverre produceert de strijd tegen lucht vooralsnog alleen maar meer lucht.

Kan dus zeggen: de geschiedenis herneemt haar loop, het systeem heeft haar tegenspraak weer opgeslokt? Nee, repliceer ik, want het signaalwoord ‘gebruikswaarde’ hééft te denken (en te handelen) gegeven en je weet niet waar dat denken nog uitkomt. Daarom: óp naar onze volgende dialoog. En stel je voor dat onze rollen daarin nu eens echt zijn omgedraaid…

Rinse Reeling Brouwer


[i] K. Marx, Das Kapital, Kritik der politischen Ökonomie, Erster Band, Marx Engels Werke (Berlin) 23, voetnoot op 100, met verwijzing naar Politica 1257 a: ‘Tweevoudig is het gebruik van ieder goed.’ Je kunt het nodig hebben om zelf te gebruiken, je kunt het bezitten om te verkopen aan een ander die het wil gebruiken; in dat laatste geval is het er voor jou ter wille van de ruil. Marx’ geschrift Zur Kritik der politischen Ökonomie uit 1859 begint zelfs met dit citaat (MEW 13, 15).

[ii] Das Kapital I (161-170)167, met een voetnoot over het verschil tussen oiko-nomia en chrèmatistikè bij Aristoteles. Zie de analyse van A.Th. van Leeuwen in De nacht van het kapitaal, Nijmegen 1984, 267-292 (geldcreatie) en 292-298 (Marx en Aristoteles).

[iii] Das Kapital I, 74.

[iv] Zie Roelf Haan, ‘Het mannelijke element in de economische crisis’, in Michsjol 1/2009, ‘Kredietcrisis, “geloof” en theologie’, 10-25, bijv. 16-17 aan de hand van waarnemingen van het dagelijks handelsgedrag van vrouwen op de desa in voormalig Nederlands-Indië. De rol van wat we ‘natuur’ plegen te noemen in de vaststelling van de gebruikswaarde is te ingewikkeld om hier te behandelen.

[v] Denk aan de ironische weergave van bevrijdingstheoloog Franz J. Hinkelammert in Die ideologische Waffen des Todes, Freiburg/Münster 1985,  81-104.

[vi] Als ‘passie voor de werkelijkheid’ heeft Alain Badiou het streven van de avant-garde in de (korte) twintigste eeuw samengevat (Le siècle, Parijs 2005, Ned. vert. Kampen 2006, hoofdstuk 5). En vooral Slavoj Žižek wordt niet moe te benadrukken, dat na 11 september 2001 dat ‘reële’ weer helemaal terug is; zie bijv. zijn Welcome to the desert of the real!, New York 2002 (Ned. vert. Nijmegen 2005).

[vii] Interessant is in dit verband de terugkeer van de term ‘reële economie’. Deze kan erop duiden, dat naast de dolgedraaide virtualiteit in de financiële sector ook klassieke fenomenen van een kapitalistische overproductiecrisis aan de orde zijn (zie de autoindustrie).

[viii] Onder de theologen sluit Erik Borgman zich bij deze aan. Zie zijn ‘Naar een theologie van het geld. Incarnatie in tijden van economische crisis’ in Michsjol, a.w. (67-78)77.

[ix] Benedictus XVI, Caritas in veritate, te vinden op www.vatican,va/holy_father/benedict_xvi/encyclicals. De tekst wil in het bijzonder voortbouwen op de encycliek Populorum Progressio van Paulus VI uit 1967.

[x] Veelzeggend is bijvoorbeeld § 35: het huidige verlies aan vertrouwen in de (financiële) markten hangt samen met het loskoppelen van de markt als instrument van de vraag naar de (verdelende) gerechtigheid. Aristoteles had echter juist al aangetoond, dat de vereffeneningsmechanismen die in de warenruil gelden van zich uit de distributieve gerechtigheid niet kennen. Komt de huidige paus hier wel verder dan het ‘stutzen’ van de antieke meester, en kan zijn oproep meer zijn dan een bezwering?

[xi] Antonio Negri, Spinoza: une hérésie de l’immanence et de la démocratie. La conférence a eu lieu le 27 juni 2009 à Rijnsburg , Mededelingen van het Spinozahuis, Voorschoten 2009, spec. 12-14..

[xii] Spinoza, Theologisch-Politiek Traktaat hoofdstuk 17 (Ned. vert. Amsterdam 1997, paragraaf 25).

[xiii] Negri bestrijdt hiermee bepaald niet alleen de paus (die hij niet eens noemt), maar met zoveel woorden veeleer schijnbare bondgenoten als de cineast Guy Debord (held van denkers als Alain Badiou en Giorgio Agamben), die mikt op het verzet van het ‘buitengewone’ en zelfs de filosoof Gilles Deleuze (toch de denker bij uitstek die aan de ‘oppervlakte’ de voorrang pleegt te geven boven het ‘wezen’), die de aandacht vraagt voor ervaringen van grensoverschrijding zoals schizofrenie. Deze allen verwachten de tegenbeweging volgens Negri ten onrechte in de gedaante van een ‘buiten’, van een ‘epifanie’, dus als ‘gebruikswaarde’.

[xiv] In zijn boek L‘Anomalia selvaggia (1981) las Negri het begin van de Ethica sls een denkvorm die idealiter de zuivere markt denkbaar maakte, de latere delen als een voorstel tot een productieve zelfontwikkeling die ook aan de markt voorbij kon gaan. Zie mijn De God van Spinoza (1998), 154vv.

[xv] Hoe Negri zich in het met Michael Hardt geschreven Empire (2000) en daarop volgende studies de ‘menigte’ denkt als samengesteld subject van toe-eigening heb ik besproken in Ophef 2006/2. Hij rekent daarbij ook met ‘nomaden’ en ‘weigeraars’, die zich toch niet uitsluitend ‘binnen’ het Empire bevinden.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie