Goddank,
dat wij ons in jouw gezicht
niet hoeven te rechtvaardigen,
niet hoeven te verklaren,
voor de zoveelste keer,
waarom we zijn zoals we zijn,
gesteld al dat het te verklaren was,
dat we niet hoeven te verdedigen
dát we bestaan,
dat we niet hoeven op te biechten,
doodvermoeiend
en bovendien nog onzin ook,
dat we toch ook
‘normale mensen’ zouden zijn;
Goddank,
dat Je ons geschapen hebt in je beeld,
manlijkheid/vrouwlijkheid,
eindeloos veelkleurig,
he en ho,
pedo, geronto, necro en theofiel,
travestiet, o go je herkent me niet,
baasjes die niet altijd boven liggen
wijfjes die niet altijd het onderspit delven
zie, het is goed, zeer goed;
Goddank,
dat Je ons hebt uitgeleid uit het slavenhuis,
wég van het altijd maar ons moeten verstoppen,
wég van het gefluister, de verhulling,
het masker, de eenzaamheid,
uit de kast,
in confrontatie met die wereld
die ons niet wilde kennen,
opgestaan met een nieuw lijf;
Goddank,
dat Je ons geboden hebt,
te gedenken en niet te vergeten
de slachtoffers,
die van die zonde
wier naam onuitsprekelijk was,
voorwerp van hetzes van voorgangers,
achter het cachot gezet en gemarteld
op de brandstapel gevoerd
met heksen en landlopers, |75|
onguur tuig,
uitschot voor wie het zindelijk wil houden;
hen vergeten wij niet,
die ‘vuyle sodomieten’,
die onder de misdadigers gerekend zijn;
Goddank
voor die zoon,
niet verwekt uit een man
die het met een vrouw deed,
niet uit bloed dat kruipt
waar het niet kan gaan,
van vader en zoon en dat gaat maar door,
noch uit de wil van het taaie oude vlees,
noch uit de wil van een macho
maar uit Jouw prachtige toekomst
verwekt en geboren,
hij die besneden is op de achtste dag,
die die pijnlijke snede onderging
in zijn dierbaar manlijk lid
en die in dat teken het volbracht heeft:
het einde van alle mannetjesputterij;
Goddank,
dat je ons trouw bent,
ook als we er niet aan denken te trouwen,
dat je ons de communie geeft
die vooruit loopt op de grote commune,
dat communistische rijk van je,
waar de hokjes niet meer zijn,
die eindeloze indelingen,
definities, afbakingen,
die het lichaam tegen zichzelf verdelen, –
waar het niet meer is:
allen tegen allen
maar Jij:
alles in allen.
- R.H. Reeling Brouwer, Gebed op roze zondag, in: Kleine symfonie. Gebedenboek van een oecumenische basisgroep. Gooi en Sticht, Hilversum: Gooi en Sticht (1988), 74-75.