GEBED VOOR WEEKBERICHT TEGEN HET STRENGSTE ASIELREGIME OOIT
Bij de evangelielezing van zondag 2 februari 2025 (Dienstboek PKN): Lukas 4:(14)22-30
Ja, zo vergaat dat ons, wanneer we geconfronteerd worden met U, die van geestkracht is vervuld en die met geestesadem spreekt: We horen woorden die ons in een schok brengen, woorden zo bekend en toch heel onbekend, woorden die ons verwarren.
Want het klinkt wel fraai: ‘goed nieuws voor de armen’, maar betekent dat soms nog meer bedelaars in onze omgeving, nog meer onrust en onveiligheid in onze woonplaats?
Of: ‘vrijlating aan gevangenen’, maar welke gevangenen zijn dat dan en vormen die geen gevaar voor ons als ze vrijkomen?
Of: het schenken aan ‘een nieuwe visie aan nu-nog-blinden’, maar wat krijgen die dan anders te zien dan wat wij vanuit ons perspectief allang zo duidelijk meenden te kunnen zien?
Of: ‘kwijtschelding van schulden voor wie aan de onderkant in hun schulden zijn vastgezet’, maar wat gaat ons zo’n kwijtschelding niet kosten?
We zijn niet alleen verwonderd, want we dachten U te kennen als een van ons, maar zó kenden we u toch niet! En we kunnen moeilijk anders dan een eigen reactie geven, want we waren getuige van uw vreemde verkondiging, maar we weten het zelf niet goed: als we onze stem verheffen, valt ons getuigenis dan eigenlijk vóór of tégen u uit?
U komt toch uit onze stad, onze streek, onze cultuur, onze etniciteit? U spreekt toch onze taal?
Nu, waarom komt u daar dan niet voor op, maar voegt u zich bij wie ons juist lijken te bedreigen?
En dan herinnert u ons ook nog aan die profeet, van wie ze zeggen dat hij met een arme weduwe uit een land buiten onze grenzen samen ging zoeken naar middelen tot overleven, en aan die andere profeet, die een mens uit een ander buitenland durfde aan te raken terwijl hij zo duidelijk besmet was en dus een levend gevaar – dat maakt onzeker: waarmee komt zo’n zwerver-over-grenzen straks terug naar huis?
We zijn het er wel niet mee eens, maar we begrijpen het wel, als mensen om ons heen zeggen: ‘eigen volk eerst, laat die prediker die het zo goed weet óns eerst maar eens helpen!’
En we doen we wel niet aan mee, maar we begrijpen het wel, als ze u hier willen verjagen en desnoods daarbuiten naar de afgrond toe drijven.
Is dat niet een oud verhaal: laten we de zondebok maar wegsturen, dan hebben wij er tenminste geen last meer van en komt het met onze onderlinge spanningen ook wat tot rust!?
We komen er voor uit: het kost ons grote moeite, het voor u op te nemen.
Maar iets in ons zegt toch ook, dat we dat beter wel kunnen doen, en dat we, als we onze mond open doen, ons desnoods maar beter met u samen kunnen laten wegsturen uit dit oord, dat steeds benauwender wordt.
Merkwaardig, dat u zichzelf zo vrij, zo dapper, zo zelfbewust een houding weet te geven. Dat geeft wel moed.