Rinse Reeling Brouwer
Frits Kuiper en Christenen voor het Socialisme
Voor mijn bijdrage put ik uit persoonlijke herinneringen aan Frits Kuiper. Ik loop deze langs in een ‘historica series’. Ze betreffen achtereenvolgens de lezing die ik Frits Kuiper hoorde houden toen ik scholier in de Zaanstreek was – zijn enthousiasme voor ons jongeren in de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging – zijn kennismaking met Marquardt met wie hij de interesse deelde in zowel Israël als het socialisme bij Barth – zijn raadgevingen in het eerste overleg over de opzet van een beweging Christenen voor het Socialisme in Nederland – zijn zicht op de radicale reformatie – en tenslotte de postume uitgave van zijn boek ‘Christen en socialist’.
Het was het begin van de jaren zeventig. Zowel Frits Kuiper als Frans Breukelman hadden zich in Krommenie gevestigd. Dat was bij enkele jongere Zaanse predikanten, onder wie Niek Schuman, niet onopgemerkt gebleven. In een schoolaula belegden zij een lezingenreeks. Thema: Israël. Breukelman sprak over de sefer toledoth adam, het boek van de verwekkingen van de mens (Gen. 5:1), waar te midden van vele broeders en zusters Israël te voorschijn komt als eersteling onder de volkeren, om tot zegen voor de volkeren te zijn.[1] Kuiper spitste het toe midden in de actualiteit: ‘Uit Sion gaat het onderricht uit, het woord van de grote Bondgenoot uit Jeruzalem’ (Jes. 2:3):[2] als jongeling was ik er niet ongevoelig voor dat, zo kort na de verovering van heel de stad Jeruzalem door de staat Israël in de zesdaagse oorlog, plastisch voor ogen gesteld te krijgen.[3] Hoe dan ook hebben de lezingen bijgedragen aan mijn keuze voor de theologiestudie.
Als student ontmoette ik Frits Kuiper van nabij in de Nederlandse Christen-Studenten Vereniging. Hij had daar zelf toe behoord, en uit artikelen uit het blad Eltheto uit de jaren twintig blijkt, dat hij daarbinnen moeite had met een koestering van het 19e eeuwse persoonlijkheidsideaal in de vorm van een piëtistisch georiënteerde vroomheid en dat hij daar tegenover zocht naar getuigen van Gods Koninkrijk en zijn gerechtigheid die zich waagden midden in de stormen en de crises van de tijd.[4] Precies dat herkende de toenmalige lichting NCSV-ers die samenkwamen in het Kritische Kerkproject en zo kwam het tot een opmerkelijke bereidheid tot lering over generaties heen.[5] Tenminste een dag lang oreerde Frits Kuiper in de kring en vele aspecten van zijn theologie van de hoop kwamen voorbij.[6] Achteraf verwondert het mij, dat de vraag hoe zich te verhouden tot de Israëlische inbezitneming van gebieden waar het volgens het delingsplan van de Verenigde Naties geen recht op had, toen en daar blijkbaar niet tot een breuk heeft geleid. Dat spreekt niet vanzelf, want we weten dat die vraag in die dagen bijvoorbeeld het blad In de Waagschaal verscheurde.[7] En een aantal jaren later zou de opstelling van een man als Kleijs Kroon, die Israël als notie boven de natie stelde en met veel vroegere vrienden een pijnlijke breuk ervoer, in de NCSV veel eerder als richtinggevend worden ervaren dan Kuipers het eigen-aardige linkse zionisme. Ik heb Kroon later nog na veel aandringen enigermate aan het spreken gekregen over zijn verhouding tot Frits Kuiper als vroegere strijdmakker.[8] Beiden gedenk ik met grote dank, maar ik vrees dat ze beiden zouden menen dat dit eigenlijk niet kan en dat ik zou moeten kiezen.
Marquardt – en ook Barth
In mijn eerste studiejaar ook, het voorjaar van 1972, nodigde de NCSV de Berlijnse studentenpredikant Friedrich-Wilhelm Marquardt uit naar Nederland. Vooruitlopend op zijn grote boek Theologie und Sozialismus. Das Beispiel Karl Barths,[9] dat in de zomer zou verschijnen, was een kleinere tekst over hetzelfde thema als Eltheto-brochure in vertaling uitgegeven.[10] Net als in zijn eerdere boek over Israël in het denken van Karl Barth[11] herlas Marquardt ook hier de teksten van Barth zo, dat zij ons in ónze vragen raakten, bracht hij verdrongen aspecten van de meester aan het licht en poogde diens theologie over haar eigen grenzen heen te helpen. Marquardt gaf een gastcollege, voerde debatten en had ook ontmoetingen in kleinere kring. Het gesprek op Woudschoten, waar ook Frits Kuiper aanwezig was,[12] maakte ik mee. Het was of twee hemellichamen in elkaars baan geraakten. De jongere, Marquardt, bewoog zich op de beide terreinen (Israël dus en het socialisme) die voor de oudere, Kuiper, al sinds decennia beslissend waren voor zijn theologische existentie. Marquardt was diep onder de indruk. Dat bevestigde hij jaren later nog tegenover mij, toen ik bij het werk aan mijn dissertatie was gestuit op een plaats in de briefwisseling tussen Karl Barth en Eduard Thurneysen, waar een raadselachtig-kafkaïaanse hoofdletter K. welbeschouwd op geen ander kon duiden dan op Kuiper, en ik van de toenmalige archivaris van het Barth-Archiv, Hinrich Stoevesandt, een bevestiging had ontvangen dat de originele brieftekst inderdaad de naam Kuiper bevatte.[13] De brieven tot 1930 zijn door Thurneysen uitgegeven, maar vanwege de vele betrokkenen die toen nog leefden veelvuldig van dergelijke afkortingen en weglatingen voorzien. Binnenkort, wanneer de ongekuiste editie uitkomt, zoals Katja Tolstaja die bezorgt, kan een ieder het natrekken.[14] Frits Kuiper had Thurneysen advies gevraagd in de zaak van weigering voor militaire dienst. Thurneysen vraagt daarop, voor hij verder antwoordt (en dat antwoord ligt bij Karel de Haan in het archief van de Doperse Vredesgemeente), raad aan Barth. Deze antwoordt op 7 september 1926:[15]
‘Den Holländer K. kenne ich persönlich sehr gut. Er war diesen Sommer acht Tage bei mir in Münster’ – ‘het Münster der wederdopers’, laat Frits Kuiper zelf niet na op te merken[16] – und erwies sich als ein allseitig bewegter Mann, der theologischen Barbarei unserer Kapuziner turmhoch überlegen. Mit einem Stich ins Schwärmerisch-Sektiererhafte (erinnerst du dich jenes Mennoniterpredigers von Rembrandt?[17]), was ihn gar nicht schlecht kleidet. So wird auch sein sachliches Anliegen wohl zu erwägen sein. Auf unseren äußersten Flügel müssen solche Dingen passieren. Ich würde also dazu raten, die Korrespondenz mit ihm recht freundlich weiterzuführen.’
Zoals gezegd, Marquardt was verrukt over deze ontdekking.[18] Naar de andere zijde moet ik bekennen, dat Frits Kuiper mij na afloop van het gesprek op Woudschoten toevertrouwde, dat Marquardt diepe indruk op hem had gemaakt, maar Barth indertijd toch nog meer.
Christenen voor de zaak van Marx
Frits Kuiper en Marquardt zouden elkaar opnieuw ontmoeten in 1973-74, toen Marquardt voor een gastsemester aan de Universiteit van Amsterdam verbleef, en Herman Meijer en ik vanuit het Kritische Kerk-project van de NCSV bezig waren de mogelijkheden te verkennen van een beweging Christenen voor het Socialisme in Nederland. Een dergelijke beweging had bestaan binnen de brede Unidad Popular als dragende kracht achter de socialistische president Allende in Chili en kwam ons dicht op de huid in de personen van priesters en anderen die bij het Chileense veranderingsproces betrokken waren geweest maar na de Pinochet-coup van september 1973 het land waren uitgezet. Ook anderen leken toe aan een dergelijk initiatief, zoals basisgroepen die vaste bezoekers waren van het Politisches Nachtgebet van Dorothee Sölle en Fulbert Steffensky in Keulen of de Tegenspraak-groep die bestond uit leerlingen van Johann Baptist Metz in Münster die van de vernieuwing van het Tweede Vaticanum hoopte dat ze méér bracht dan aanpassing aan de modern-kapitalistische orde maar in een nieuwe politieke theologie aan de burgerlijke orde voorbij kon gaan. Voor ons NCSV-ers, die het initiatief tot bundeling namen en aanboden het secretariaat te verzorgen, was het van belang zich niet op te sluiten in de studentenwereld, maar ook om de eigen dialectisch-theologische inzet in een breder oecumenisch verband vruchtbaar te maken. Frits Kuiper fungeerde hierbij als raadgever bij de eerste aanzet.[19] Op het moment van het eerste beraad in bredere kring was hij al overleden.[20] Hij steunde ons vanuit zijn eigen ervaring met het opzetten van werk-, bezinnings- en actiegroepen[21] en hij was vanuit zijn eigen betrokkenheid bij onderdrukking en verzet in Uruguay ook sterk in de internationale oriëntatie – het ‘anti-imperialisme’ – van de zich vormende beweging geïnteresseerd. Wat we geheel en al deelden, was het vertrekpunt dat ons geen nieuwe vorm van religieus-socialisme voor ogen stond. Van groot gewicht waren voor Herman Meijer en mij de woorden, door Karl Barth uitgesproken in zijn grote rede ‘Der Christ in der Gesellschaft’ uit 1919, waarin deze zowel elke scheiding als elke valse vermenging van religie en politiek afwees en waarin hij de christen van zijn dagen een plaats aanwees ‘niet als onverantwoordelijk toeschouwer en criticus tegenover, maar als medehopende en medeschuldige kameraad binnen de Sociaal-Democratie, waarin voor onze tijd nu eenmaal het probleem van het verzet tegen het bestaande gesteld is, en waarin ons iets als een gelijkenis met het Godsrijk gegeven is’.[22] Wij wisten toen nog niet, dat Frits Kuiper zich in de jaren twintig precies deze zin als richtlijn voor zijn eigen optreden steeds voor ogen had gehouden. Tegelijk zag hij het als zijn taak, ons scherp te houden. ‘Sociaaldemocratie’ was in 1974 niet meer hetzelfde als in 1919. Het begrip socialisme was hem te vaag en te meerduidig geworden. Liever had hij daarom aan de beweging de naam meegegeven ‘Christenen voor de zaak van Marx’.[23] En de naam Marx belichaamde voor hem (naast die van de communist én zionist Mozes Hess) de actuele erfenis van de messiaans-joodse hoop, de verbinding van de aandacht voor het concrete, materiële, zich in telkens veranderende productiemethoden realiserende leven – die in een oriëntatie aan een op zich gesteld en van de Tenach losgemaakt evangelie zo snel verloren gaat – met de géést die de massa’s aangrijpt en onmondig gemaakten oproept zich te bevrijden.[24] De naam Lenin hoorde daar voor hem bij, ook precies in dat aspect waar Lenin welbewust van het hem overgeleverde marxisme afweek.[25] Want voor Frits Kuiper was een messiaanse oriëntatie op een alzijdige wereldverandering zonder een concreet antwoord op de organisatie van de tegenmacht een slag in de lucht. Juist dat element stond ook onder ons ter discussie, meteen al op de beide eerste constituerende bijeenkomsten van de beweging in april en juni 1974, en het maakte ook wel de dissidentie uit van de Christenen voor het Socialisme binnen het toch wel overwegend progressieve kerkelijke klimaat van de jaren zeventig. Vermoedelijk was dit element het ook, dat H.M. Kuitert ertoe bracht een aan mij gevraagde recensie van Een klein drieluik van onze bevrijding voor het blad Voorlopig bij nader inzien te weigeren.[26] Frits Kuiper daarentegen wakkerde bij uitstek deze dissidentie bij ons aan. Hij had daarbij grote verwachtingen van ons jongeren.[27] ‘Ik werd er af en toe angstig van of ik zulke verwachtingen wel waar kon maken’, schreef ik toen.[28] Ik kan nu bezwaarlijk iets anders vaststellen, dan dat wij deze verwachtingen van hem feitelijk beschaamd hebben. Dat geldt los van de vraag waaraan die beschaming te wijten valt: aan geleden nederlagen, aan eigen falen – verslapping en verraad – en/of aan een ontoereikend inzicht in grondfouten bij Marx en Lenin waar wij elementen van hun zaak overnamen. Ongebroken kunnen wij de zaak niet weer opvatten als wij in de vroege jaren zeventig deden[29] – al besef ik, dat Frits Kuiper een man was die zich aan zulke terugtochtbewegingen, zo gauw ze méér waren dan tactiek, placht te ergeren.
Nog twee herinneringen
Twee herinneringen nog. In de eerste zie ik de ongeveer 75-jarige de smalle trappen beklimmen naar mijn studentenkamertje. Ik had hem namelijk geschreven over een dispuut dat zich voltrok op de theologische faculteit van de UvA. De hoogleraar C.W. Mönnich had tot dan toe de geschiedenis van het christendom tot aan 1500 gedoceerd, en wilde zijn leeropdracht veranderd zien in de periode 1100-1800, als de periode van de opkomst van de burgerlijke klasse aan welks aspiratie ook kerk en theologie zich aanpasten. De reformatiehistoricus W. Nijenhuis verzette zich daartegen, en kreeg bijval van de door mij bewonderde Breukelman.[30] Ik wist niet goed wat hiervan te denken, maar Frits Kuiper was bereid mij privéles te komen geven, terwijl ik voor hem kookte. Helaas was ik te gespannen om zijn privatissimum goed te onthouden, maar zoveel staat mij ervan bij: voor hem kwam een echte reformatie van de christenheid pas tot stand, als ze radicaal brak met elke binding aan heersende machten, dat wil zeggen, wanneer ze weer terugging tot de doop van Johannes die Israël tot omkeer riep. Zulk een reformatie zagen sommige dopersen van de 16e eeuw al voor zich, maar kon pas door Lenins aanval op elk zich christelijk legitimerend imperialisme tot werkelijke doorvoering komen.[31] Ik vrees dat de kost die ik hem voorzette even taai was als zijn boodschap met al haar implicaties.[32]
Tenslotte
meldde, bijna vijf jaren na het dodelijke ongeluk dat Frits Kuiper overkwam,
Karel de Haan zich bij Willem van der Meiden en mij met het manuscript van een
boek dat Kuiper in 1933 aan de Arbeiderspers had aangeboden: Christen en socialist. Het was indertijd
afgewezen, vermoedelijk na een negatief advies van Willem Banning, dat Kuiper
zelf niet verbaasde:[33] de
vrijzinnige religieus socialist en de Barth-leerling belichaamden (zeker in ‘33
nog) een andere wereld.[34]
Willem en ik besloten tot een verlate uitgave,[35] bij
gelegenheid van het eerste lustrum van Christenen voor het Socialisme, binnen
een reeks die in de toen bedachte vorm niet is voortgezet maar tot de erfenis
waarvan het geschrift Naar Messiaans
Communisme van Pieter Post dat vandaag wordt aangeboden nog valt te
rekenen. Nu ik Christen en Socialist
voor vandaag herlezen heb, heb ik allerminst spijt van onze beslissing uit
1979, en aardig is ook dat de discussies die wij als drie redacteuren met
elkaar gevoerd hebben zich voor de goede verstaander nog altijd aan de
redactionele eindnoten laten aflezen.[36] De
stijl is opvallend doorzichtig, de theologische inzet uiterst doordacht, de
praktisch-politieke spits voor de jaren 1927-33 onmiskenbaar.[37] Mij
trof opnieuw (1) de gepointeerde maar ook zorgvuldige omgang met weerstanden
zowel in de studentenwereld als in de doopsgezinde gemeentes tegen het hier
bepleite engagement, (2) het bewustzijn van de gevoeligheden rond een politiek
geprofileerde predikant,[38] (3)
het goed onderbouwde pleidooi voor een participatie in arbeidersbeweging en
pacifisme dat een wel doordachte theologische grondslag nooit ontberen kan,[39]
doch, meer dan dat nog, juist tot hernieuwde theologische doordenking
uitnodigt,[40] en bovenal (4) de oproep
tot vernieuwing van de gemeente met het oog op de aanwijzingen voor de
verborgen maar daarmee niet minder werkelijke heerschappij van de Messias: de
oordelen en de beloften Gods gaan in het heden door de wereld, en daarop dient
de christen zich te oriënteren, daarvan dient hij te getuigen, om in dat
getuigenis dan ook vertroosting te vinden.[41] Zo
wakkert de herlezing bij mij de drang aan tot hernieuwde bezinning en arbeid,
en wordt herinnering tot aansporing. Subversieve
memoria,[42] heette dat in de jaren
waarin ik heb voorrecht heb gehad mij in een levende ontmoeting door Frits
Kuiper te kunnen laten aansporen.[43]
[1] Vgl. inmiddels: F.H. Breukelman, Het eerstelingschap van Israël. Bijbelse Theologie I/2 (Kampen: 1992).
[2] De lezing, vermeld in de bibliografie die die Karel de Haan heeft opgenomen in zijn boek De terugkeer van de kudde. Biografie van ds. Frits Kuiper waarin opgenomen de correspondentie tussen Frits Kuiper en K.H. Miskotte, Vught 2014, (139-225) 218 komt een ‘schets voor lezing oecumenische kring Zaanstreek’ op 12 februari 1971 voor met als titel: ‘Het bijbelse Israël en de Zionistische staat’. Vermoedelijk is dit de lezing die ik heb gehoord.
[3] Vgl. F. Kuiper, Dorst naar recht. Een oproep tot bezinning bij de strijd om Jeruzalem (Bussum 1970), 54.
[4] Frits Kuiper, ‘Crisis en kerk’ in: Eltheto 86 (1932), 236-242, vooral 240; ook opgenomen in Frits Kuiper, Christen en Socialist (1933), (Zeist 1979), 94-101, vooral 100.
[5] Het Kritische Kerkproject is (vóór mijn studententijd) gevormd om op de door de Hervormde synode bijeengeroepen Algemene Kerkvergadering te pleiten voor een grotere openstelling van de kerk voor de wereld, Zie A.J. van den Berg, De Nederlandse Christen-Studenten Vereniging 1896-1985 (’s Gravenhage 1991), 208v.v.
[6] De lezing, vermeld bij De Haan, De terugkeer van de kudde (2014), 219, bevindt zich in het archief van de Doopsgezinde Vredesgemeente Nederland te Oosterbeek. Een kopie is in mei 1979 door Karel de Haan ter beschikking van de NCSV gesteld en bevindt zich in het archief van het Bureau van de Christenen voor het Socialisme, Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) aan de Vrije Universiteit onder archiefnummer 540. doos 36. De lezing is gehouden op Woudschoten op 22 december 1971 en getiteld ‘Karl Barth en ons verstaan van de bijbel nú’. Zij maakte deel uit van een cursus ‘Bijbel en dialectiek’. De opbouw is als volgt: § 1 De wijsvinger van Johannes de doper; § 2 met Israël samen; § 3 in de eeuw na Marx; § 4 de onmisbare apocalyptiek; § 5 verzoening als onderpand van de verlossing; § 6 over imperialisme en collaboratie.
[7] Hoofdredacteur K.H. Miskotte draagt het blad In de Waagschaal ten grave in zijn bijdrage ‘Bij het scheiden van de markt’ in de 25e jaargang 1969/70 nr. 26. Eind 1971 maken sommigen uit kringen van de oude redactie een nieuwe start, zodat inmiddels de nieuwe jaargang 43 is bereikt.
[8] Zie Harm Dane/Harry Witte (red.), Blijvend verzet. Teksten van K.H. Kroon (Zeist 1982), 88: Kroon noemt Kuipers theologische fundering van het stuk aan Israël beloofde aarde ‘wat dweperig’. Niettemin heeft hij zijn Amsterdamse beroeping mede aan Frits Kuiper te danken, was hij geïntrigeerd door diens denkbeelden, en achtte hem een boeiende uitlegger, die soms verbluffende dingen kon zeggen. Voor zijn combinatie van socialisme en zionisme beriep Kuiper zich naar Kroons zeggen onder meer op Sam de Wolff, Lies van Weezel en Piet Meertens. Kroons relatie met Kuiper en zijn vrouw is nooit verbroken.
[9] Friedrich-Wilhelm Marquardt, Theologie und Sozialismus. Das Beispiel Karl Barths (München 1972; 3. erweiterte Auflage 1985).
[10] Fr.-W. Marquardt, ‘Sozialismus bei Karl Barth’, Junge Kirche 33 (1972), 2-15; Dez. Barth is socialist, met een inleiding van R. Zuurmond: Eltheto-brochure reeks nr. 38 (Zeist, maart 1972).
[11] Fr.-W. Marquardt. Die Entdeckung des Judentums für die christliche Theologie. Israel im Denken Karl Barths (München 1967).
[12] In zijn genoemde lezing ‘Karl Barth en ons verstaan van de bijbel nú’ verwijst Frits Kuiper verschillende malen naar publicaties van Marquardt.
[13] Rinse Reeling Brouwer, Over kerkelijke dogmatiek en marxistische filosofie. Karl Barth vergelijkenderwijs gelezen (’s Gravenhage 1988), 29.
[14] Deze editie zal niet verschijnen in de Karl Barth Gesamtausgabe, maar bij uitgeverij Brill [en blijkt bij verschijning in 2015 alleen de correspondentie tijdens het werkproces aan de 2e Römerbrief uit 1920-21 te bevatten, latere toevoeging RRB]
[15] Karl Barth – Eduard Thurneysen Briefwechsel Band 2, 1921-1930, bearbeitet und herausgegeben von Eduard Thurneysen (Zürich 1974), 430-32; Thurneysen vraagt op 4 september: ‘was ist eigentlich auf den Brief dieses Holländers mit seinem Dienstverweigerung zu sagen? Ich hatte ihn gewarnt vor einer allgemeinen pazifistischen Propaganda von der Kanzel her.’
[16] In de genoemde lezing ‘Karl Barth en ons verstaan van de bijbel nú’ geeft Frits Kuiper een exegese (op grond van eigen vertaling) van Openbaring 13, een hoofdstuk dat hij van groot actueel belang acht. In § 4-b noemt hij als persoonlijke aanleiding daarvoor dat bij zijn ‘eerste persoonlijke ontmoeting met Barth aan de Himmelreichallee – met uitzicht op de Zoo – in het Münster der wederdopers’ het ‘gesprek ging over mijn preek over Openbaring 13: “Haben Sie das gewagt, ja?!”’
[17] Rembrandt’s portret van de doopsgezinde predikant Cornelis Claesz. Anslo in gesprek met zijn echtgenote (of weduwe) bevindt zich sinds 1998 in de Gemäldegalerie aan het Kulturforum te Berlijn.
[18] Marquardt noemde deze onthulling de voor hemzelf allermooiste ontdekking in mijn proefschrift. Zie zijn brief in Opstand. Uitgave van de beweging Christenen voor het Socialisme 16e/1 (1989), 16-19, speciaal 18.
[19] Uit een bewaard gebleven brief van Frits Kuiper aan K. de Haan, in het bezit van de geadresseerde, blijkt dat dit gesprek op 8 januari 1974 plaats: ‘Herman Meijer hier met zijn naaste medewerker. Ik kwam sterk onder de indruk van H’s formaat. Hij eist van de christenen een loslaten van de – veilige! – binding aan Constantijn c.s. En hij weet, dat hij daarmee in de lijn van Israël gaat. Er is in deze man een zeldzame kracht.’
[20] Frits Kuiper kwam om op 7 maart, terwijl de eerste samenroeping van de Christenen voor het Socialisme voor 20 april was uitgeschreven. In het archief Bureau Christenen voor het Socialisme (zie boven, aantekening 6) doos 1 bevindt zich een lijst van 44 genodigden van 12 maart 1974, waar een kruis voor de naam van Frits Kuiper is geplaatst. Onder de stukken in doos 1 bevindt zich ook een eerste ontwerp voor een ‘scholingsprogramma’ voor de nieuwe beweging, waarin nadrukkelijk het onderdeel is opgenomen: ‘de geschiedenis van het Jodendom na het jaar 70 (de vernietiging van de tweede tempel).’ De invloed van Frits Kuiper is hier onmiskenbaar. Helaas keert dit onderdeel in het latere scholingsaanbod niet terug.
[21] In Christen en Socialist (1979), 112, spreekt Frits Kuiper zowel over de ‘Arbeidsgroep van Doopsgezinden tegen den krijgsdienst’ als over zijn voorzitterschap van het comité Socialisme en Kerk. Zie over het laatstgenoemde, in 1930 opgerichte, comité BLGNP 5, 77 (lemma Boerwinkel, Feitse).
[22] K. Barth, ‘Der Christ in der Gesellschaft’ (1919), nu in: K. Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1914-1921, In Verbindung mit Friedrich-Wilhelm Marquardt (†) herausgegeben von Hans-Anton Drewes (Zürich 2012), 546-598, citaat op 592. Vgl. K. Barth, De christen in de maatschappi. Friedrich Wilhelm Marquardt, Tambach nu, vertaling Herman Meijer, aantekeningen Rinse Reeling Brouwer (Zeist 1978), citaat op 40; door Frits Kuiper geciteerd in Christen en Socialist (1979), 15 (recensie van Hendrik de Man’s De psychologie van het socialisme in Eltheto) in het Duits en 123 (slotbeschouwing) in het Nederlands. Kuipers eigen vertaling is hier gevolgd.
[23] Zie De Haan, De terugkeer van de kudde (2014), bibliografie, 223: ‘Bespreeknota in 7 punten n.a.v. rapport van 3.11.1973 van H. Meijer en R. Reeling Brouwer van de NSCV’, aanwezig in het archief van de Doopsgezinde Vredesgemeente in Nederland, punt A. Ook: Rinse Reeling Brouwer, Frits Kuiper (in memoriam), Jobstijdingen. Uitgave van het Kritische Kerkprojekt nr. 9 (maart/april 1974), zonder paginering, maar 24-26, citaat op 26.
[24] Frits Kuiper, Israël en de gojiem (Haarlem 1951), 147.
[25] Frits Kuiper, Een klein drieluik van onze bevrijding. De gestalten van Barth, Rosenzweig en Lenin (Baarn 1974), bijv. 105.
[26] Een gedeelte van de beoogde recensie heb ik verwerkt in mijn genoemde Frits Kuiper (in memoriam).
[27] Uit de genoemde lezing ‘Karl Barth en ons verstaan van de bijbel nú’: § 3-a: ‘De opdracht die ik toen [in 1926 van Barth] ontving om “de zaak van Marx ernstig te nemen” was onmiskenbaar. Ik heb die opdracht – onvoldoende! – vervuld o.a. in “Sovjet-Rusland en het Christendom” (1927) en een aantal verspreide artikelen. Maar nù pas dwingt de NCSV me op deze weg voort te gaan.’. En in § 6-p: ‘Is de NCSV bereid vóórhoede te zijn? 50 jaar geleden [dus rond 1921, RRB] waren wij daarvoor arrogant genoeg. Of waren we toch nog te bescheiden? Hoe staat het nú met hè hupomonè kai hè pistis toon hagioon ([Op. 13] vs.10)? en met de sophia (vs. 18)? Kunnen jullie het aan? Zullen jullie getrouw zijn? En bezitten jullie het inzicht?’ In § 6-q formuleert hij dan tenslotte ‘waarom het gaat: een beroep doen op geheel de christenheid, sanen met Israël, om de wáárheid van het evangelie’.
[28] Zie Reeling Brouwer, Frits Kuiper (in memoriam).
[29] Te wegen in hoeverre dit momenteel ook geldt voor degenen die voortbouwen op het heel eigen socialistische type van zionisme dat Frits Kuiper voorstond laat ik over aan degenen die vooral op deze zijde van zijn erfenis voort willen bouwen.
[30] De bibliografie van C.W. Mönnich van de hand van Th.A. Fafié in het Documentatieblad Lutherse kerkgeschiedenis nr. 20 (1997) vermeldt uit november 1972 de tekst ‘De geschiedenis van het christendom in de theologische faculteit’, 27 pp. (stencil). Een tekst met dezelfde titel is te vinden in Vox theologica 47e/2 (april/mei/juni 1976), 92-111. De reactie van Breukelman is te vinden in F.H. Breukelman, Theologische opstellen. Bijbelse Theologie IV/2, verzorgd door L.W. Lagendijk (Kampen 1999), (392)394-398.
[31] Voor het laatstgenoemde zie Klein drieluik van onze bevrijding 91974), 97-98.
[32] Frits Kuiper nodigde mij uit tot deelname aan zijn leerhuis over de Efesebrief. Nog de avond voor zijn overlijden heb ik dit leerhuis bezocht, waar hij zich zorgvuldig door rabbijn König bleek te laten onderichten o.a. over de joodse achtergronden van de doop.
[33] Christen en socialist (1979), 3 (Ten geleide van de drie bezorgers). Zie ook de bespreking van een tweetal publicaties van Henriëtte Roland Holst op 81-83, waar hij bij alle bewondering kritisch ingaat op het religiebegrip van de dichteres, haar antropologische fundering van het geloven en haar ontheologische spreken over gemeenschap.
[34] Toch schrijft een andere op Barth georiënteerde sociaal geëngageerde theoloog, J.J. Buskes, in Vier vrienden, (Apeldoorn 1971), 136 dat er in 1933 van wederzijdse herkenning tussen hem en W. Banning al wel sprake was, maar vermoedelijk heeft toch pas het gezamenlijke verblijf in het gijzelaarskamp Sint Michielsgestel tussen hen voor een blijvende doorbraak gezorgd.
[35] In het archief van het Bureau van Christenen voor het Socialisme (zie aantekening 6) bevinden zich de bewaard gebleven documenten rond deze uitgave in doos 36.
[36] In de uitgave is het overzicht weggevallen van tijdschriften waaruit de verschillende onderdelen van Christen en Socialist (1979) zijn overgenomen. Het betreft: Eigen klank, Doopsgezind Gemeenteblaadje voor Amersfoort en Omstreken (in de jaren 1927-1928); Eigen klank, Doopsgezind Gemeenteblaadje voor Krommenie, Wormer en Jisp (in de jaren 1929-1932); Onze Vermaning (maandblaadje van de Doopsgezinde Gemeente van Alkmaar (sinds 1932); Brieven, orgaan van de vereeniging voor Gemeentedagen voor Doopsgezinden (maandblad); De Zondagsbode, Doopsgezind Weekblad, uitgegeven door de Algemene Doopsgezinde Sociëteit; Eltheto, Maandschrift der Ned.Chr.Stud.Ver.; De Stroom, Vrijzinnig Godsdienstig Weekblad en Overdenkingen, Haarlem: de erven F. Bohn N.V. (5 bundels per j.).
[37] Mij trof in het Eltheto-artikel ‘Crisis en kerk’ (mei 1932) de kritische verwijzing naar de toen juist door de antirevolutionaire minister Jan Donner naar aanleiding van communistische publieke antireligieuze agitatie ingevoerde verbod op de Godslastering in het Wetboek van Strafrecht. Kuiper duidt dit verbod als een neiging in de Christelijke kerk ‘angstig voor de wereld weg te schuilen en voor haar geloof bescherming te eisen’, (94-101) 95-96. Het verbod is pas zeer onlangs (december 2013) door de beide kamers der Staten-Generaal ingetrokken!
[38] In Christen en Socialist (1979) is Frits Kuiper te volgen als doopsgezind voorganger te Amersfoort (afscheidspreek van mei 1929 op 27-36 onder de veelzeggende titel ‘Jezus Christus – met ons – in onze dagen’), de Zaanstreek (afscheidspreek van februari 1932 op 85-90 over het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid) en Alkmaar.
[39] Vgl. Christen en socialist (1979), 23 naar aanleiding van Hendrik de Man: ‘Het laatste wat ten aanzien van het socialisme gezegd moet worden, kan niet in psychologische categorieën worden uitgedrukt, maar alleen in de theologische van openbaring, genade en geloof.’ Dezelfde mening is Kuiper nog steeds toegedaan, wanneer hij in In de Waagschaal van 7 maart 1973 (kopie door mijzelf blijkbaar ooit toegevoegd aan het dossier van inmiddels archiefdoos 36) de marxistische filosoof Roger Garaudy ‘een niet-geloof-waardig profeet’ noemt:, omdat deze zijn zelfbenoemde profetische opdracht tegenover de stalinistische degeneratie van het marxisme antropologisch fundeert in een menselijk transcenderend vermogen, en niet in openbaring.
[40] Zie in Christen en socialist (1979) vooral de beschouwing over solidariteit 42-57: Kuiper gaat zorgvuldig na wat deze categorie in het moderne arbeidsleven inhoudt en vraagt dan dóór in de richting van een herbezinning op Bijbelse kernwoorden.
[41] Veelzeggend in Christen en socialist (1979) zijn de korte beschouwing over de Godsregering bij Ps. 93:1, 40-41 of het preekfragment over 1 Kor. 15:25 op 72-80. Zie vooral ook het uitvoerige gesprek met een redacteur van het broederschapsorgaan De zondagsbode over de strekking van de Bijbelse eschatologie, 104v.v.: volgens Kuiper geen motief van lijdzaam wachten op een toekomstig eeuwigheidsleven, maar allereerst een staan onder het goddelijk oordeel in het heden, en van daaruit dan ook een uitzicht op een nog grotere toekomst.
[42] J.B. Metz sprak in de vroege jaren zeventig van de anamnese, het gedenken van het leed (en de opstandigheid?) van anderen, als theologische rationaliteit. In de NCSV bracht G.H. ter Schegget de Subversieve memoria Christi binnen in Eltheto nr. 39 (Zeist, juni 1972).
[43] Nota bene: verwijzingen in de voetnoten zijn hier aangebracht conform de oorspronkelijke copy. De redactie van Manuscripta Mennonitica heeft voor het gehele nummer een eigen consistent verwijzingssysteem gevolgd.