Ezra

E

5. Ezra (ca. 450 v.Chr.)

Gedurende het verblijf van de Judese vluchtelingen in Babel was het de voortgaande profetische beweging die identiteitsverlies voorkwam. Na de verovering van Babylon door de Pers Cyrus laat in de zesde eeuw v.Chr. lag terugkeer naar het land echter allerminst voor de hand. Wie waren achtergebleven in het land waren goeddeels geassimileerd en weken in levenswijze en godsdienst nauwelijks af van de daar geldende normaliteit. Mensen die terugkeerden naar het land werden vaak met wantrouwen begroet. Het boekje Ezra-Nehemia bevindt zich aan de rand van de canon van de Hebreeuwse Bijbel, en wordt in de meeste Bijbeluitgaven in tweeën gesplitst. Het document bericht over de twee leiders van de mensen die terugkeerden, over hun programma en de weerstanden die zij moesten overwinnen. Ezra heet zowel priester (Neh. 8:2.9) als schrijver (Neh. 8:1.4.9.13): een ongebruikelijke combinatie die duidt op een nauwe samenhang tussen tempel en boek. Nehemia heet Tirsjata, een titel die hier is weergegeven als ‘gevolmachtigde’ (Neh. 8:9), wat erop duidt dat hij kon optreden in de naam van het bevoegde Perzische gezag: zo belichaamt hij de overheid naast de priester. Beide figuren werken met een autoriteit rechtstreeks ontleend aan het Perzische hof; blijkbaar had dit imperium enig belang bij een dienstbaar staatje vlak bij de grens met Egypte. Van beiden ook zijn in Ezra-Nehemia (veronderstelde) memoires opgenomen en documenten die hun beleid legitimeren. Een eindredactie heeft ordening aangebracht. Deze voert met name in de hoofdstukken Neh. 8-10 de pen. De aangebrachte chronologie heeft literaire of liturgische gronden, en helpt niet per se verder bij de historische situering van het verhaalde. Zo zijn er verschillende Perzische koningen Artachsasta (of Artaxerxes; Ezra 7:1 et cetera) geweest, en al naargelang de voorkeur van de historicus valt de komst van Nehemia naar Jeruzalem daarom in 445 of 384 v.Chr. te dateren. Ook dat Ezra en Nehemia samen zijn opgetreden, zoals de tekst suggereert, valt niet te bewijzen.

Het boek van de Thora

Hoe dat ook zij, voor de geschiedenis van de theologie zijn zij van belang, omdat zij de hernieuwde opbouw van de gemeenschap hebben doen ontspringen aan een boek. Wat terugkomt uit de gevangenschap (Neh. 8:17), wat beklijft van het optreden van de profeten, is ‘het boek van de Thora van Mozes’ (Neh. 8:1). Dat verloren gewaande boek wordt door Ezra weer in het centrum van het volk geplaatst. Hij leest uit dit boek voor, een morgen lang (Neh. 8:1-12). Hij doet het publiekelijk voor heel het volk, waarbij een reeks gestalten die dat volk vertegenwoordigen hem omringen en speciaal de levieten ertoe dienen de woorden voor allen te verduidelijken en inzichtelijk te maken.

Elementen van dit gebeuren doen denken aan de latere liturgie van de synagoge, en dit verhaal zal ook zeker ter legitimatie daarvan hebben gediend. (Merk op dat de beschreven gebedshouding intussen meer aan de moskee doet denken.)

De godsdienst transformeert hier van een openbaringsreligie en profetische religie naar een boekreligie. Deze ‘scripturalisering’ zal kenmerkend worden voor het latere jodendom, voor het vroege christendom en ook voor de islam.

De reactie van het volk ondertussen is er een van grote treurnis. Dit komt overeen met de strekking van het gebed dat in Hoofdstuk ix is opgenomen: waar de Thora klinkt, wordt duidelijk wat had moeten zijn maar niet was. De Thora brengt aan het licht wat de veronderstelde norm is geweest in het optreden van de profeten, gebaseerd op de bewijzen van gerechtigheid en trouw van de kant van JHWH (Neh. 9:33). Het volk schrikt wanneer het beseft zich hieraan niet te hebben gehouden. Maar nee, zeggen Ezra en de zijnen: laat het de gemeenschap tot vreugde zijn dat ze nu wel weet; laat zij deze dag ervaren als dag van zegening van de goddelijke naam (Neh. 8:6) en van heiliging, van eren van de woorden die geschreven staan.

De Thorarepubliek

Verder is Nehemia present in zijn politieke functie (Neh. 8:9): zijn taak is het de Thora als feitelijke regulering te laten werken, zodat bijvoorbeeld in het sociale leven het protest van een profeet als *Amos tegen uitbuiting van de armen daadwerkelijk met maatregelen wordt gehonoreerd (Neh. 5; een ‘Thorarepubliek’ als opgericht teken, voor een ogenblik).

Dikwijls is de vraag gesteld welke Thora, welke versie daarvan, in het lange ontstaansproces van ‘de vijf boeken van Mozes’ zoals wij die kennen, Ezra tevoorschijn heeft gehaald. Binnen de latere canon luidt de suggestie dat Mozes het boek van de Thora na voltooiing in de verbondsark van het heiligdom heeft gelegd (Deut. 31:26), en dat Jozua en de levieten met dat boek in de kist het land zijn binnengetrokken, maar dat het pas aan het eind van de koningstijd bij een tempelrestauratie onder koning Josia zou zijn gevonden (2 Kon. 22:8; zie Joz. 23:6 en 2 Kon. 14:6 voor de uitdrukking ‘boek van de Thora van Mozes’). Dat alles is zeker zinvolle verbeelding. Feitelijk zal een boek van de Thora dat overeenkomt met de boodschap van de profeten pas met de tweede tempel verbonden zijn geweest. En het is geen toeval dat een van de eerste grote historisch-kritische onderzoekers van de nieuwe tijd, de joodse filosoof *Spinoza in zijn Theologisch-Politiek Traktaat (Hoofdstuk viii), Ezra voor de schrijver van de Thora hield. En al voor Spinoza beschuldigden moslimauteurs Ezra ervan een eigen versie van de Thora te hebben geïntroduceerd, zodat het origineel verloren zou zijn gegaan (en de Koran nodig was). Voor Ezra’s eigen theologie blijft de auteur toch wel Mozes, die boven op de berg met JHWH sprak. De Thora is de levende representant van Mozes, en waar zij de consequenties trekt uit de profetie, is zij als fundament en norm tegelijk in de profetie verondersteld, en in die zin (zoals het latere jodendom leert) pre-existent.

Over het volgende fragment

Nog een korte aanduiding van wat volgt in de leestekst uit het Bijbelboek Nehemia, waarin Ezra als auteur figureert. Op de tweede dag vindt men in het boek een beschrijving van het Loofhuttenfeest, en aangezien het de zevende maand is, wordt dit onmiddellijk ingevoerd (Neh. 8:13-18; vergelijk Deut. 31:10vv.). Het feest zou nooit gevierd zijn sinds de dagen van Jozua (ondanks Ezra 3:4), en is dus constitutief voor de gemeenschap: de herinnering aan de woestijntocht – denk ook: aan de ballingschap – moet een al te gesettelde manier van wonen op het land rond de tempel voorkomen.

Van een Verzoendag horen we niet, maar het grote boetegebed later in de maand (de data kloppen niet met de ons bekende Thora) ademt wel die sfeer van het bekennen van doodzonden en het belijden van een nieuw begin aan gene zijde. De bede trekt de consequentie uit de fouten van de koningentijd: wij zijn onze zelfstandigheid onder de volkeren kwijt en verkeren in grote verdrukking (Neh. 9:36-37) – en dit ondanks de op dat moment goede betrekkingen met Perzië.

Alleen de zonen van Israël verschijnen hier voor JHWH. Buitenlanders doen aan dit belijden niet mee (Neh. 9:2). Dat duidt op de problematiek die men meestal met Ezra verbindt: vreemdelingen worden behoorlijk op afstand gehouden. Maar dat is wellicht de consequentie als je zelf als vreemdeling terugkeert uit de ballingschap en tot het volk van God wil horen. Daarbij hoort een distantie tot de normaliteit. Maar wie hiervoor tekent (Neh. 10), wie zich bereid verklaart Israël te zijn naar het boek van de Thora, tekent ook voor grote benauwenis.

Rinse Reeling Brouwer

Ezra, de Bijbel: Nehemia 7-10 (fragmenten)

7:72 De zevende maand brak aan en de zonen van Israel waren in hun steden.

8:1 Toen verzamelden zij zich, heel het volk, als een man op het plein voor de Waterpoort. Zij zeiden Ezra, de schrijver, dat hij het boek van de Thora van Mozes moest brengen, die JHWH Israël geboden had.

2 Ezra, de priester, bracht de Thora voor de gemeenschap, mannen en vrouwen, ieder die kon begrijpen wat hij hoorde, op de eerste dag van de zevende maand.

3 Hij las daaruit voor op het plein voor de Waterpoort, van het eerste licht tot het middaguur, voor de mannen en de vrouwen, voor wie het konden begrijpen. De oren van heel het volk waren bij het boek van de Thora.

4 Ezra, de schrijver, stond op een houten verhoging, die men voor het spreken van deze woorden had gemaakt. Naast hem stond Mattitja, met Sema, Anaja, Uria, Chilkia en Maaseja aan zijn rechterhand en aan zijn linkerhand Pedaja, Misael, Malkia, Chasum, Chasbaddana, Zecharja en Mesullam.

5 Ezra opende het boek voor de ogen van heel het volk – hij stak zo namelijk boven het hele volk uit. En toen hij het (boek) opende, ging heel het volk staan.

6 Ezra zegende JHWH, de grote God, en heel het volk antwoordde: ‘Amen, amen’, met de handen omhoog en ze knielden en bogen zich neer voor JHWH, met het voorhoofd naar de aarde.

7 En Jesua, Bani, Serebja, Jamin, Akkub, Sebbetai, Hodia, Maaseja, Kelita, Azarja, Jozabad, Chanan en Pelaja en de levieten deden het volk de Thora begrijpen, terwijl het volk op zijn plaats bleef staan.

8 Ze lazen voor uit het boek van de Thora van God, verduidelijkend, en maakten het inzichtelijk. En men begreep het voorgelezene.

9 Toen zeiden Nehemia, de gevolmachtigde, en Ezra, de priester, de schrijver, en de levieten die het volk hielpen begrijpen, tot heel het volk: ‘Deze dag is heilig voor JHWH, uw God, niet moet ge rouwen, niet wenen!’ – want heel het volk weende bij het horen van de woorden van de Thora.

10 Hij zei tot hen: ‘Gaat, eet vette spijs, drinkt zoete drank en zendt een aandeel aan degene voor wie niets is toebereid, want heilig is de dag voor onze Heer! Niet verdrietig moet ge zijn, want de blijdschap om JHWH is jullie toevlucht.’

11 En de levieten brachten heel het volk tot rust, door te zeggen: ‘Weest stil, want heilig is deze dag, weest dus niet verdrietig.’

12 Zo ging heel het volk heen om te eten en te drinken en een aandeel ervan te zenden, en grote vreugde te bedrijven, want ze hadden de woorden begrepen die men hun te kennen had gegeven.

13 Op de tweede dag verzamelden zich de hoofden van de vaderhuizen van het hele volk, de priesters en de levieten bij Ezra, de schrijver, om nader inzicht te verkrijgen in de woorden van de Thora.

14 Zij vonden geschreven in de Thora, die JHWH door de hand van Mozes had geboden, dat de kinderen van Israël in hutten zouden verblijven tijdens het feest in de zevende maand.

15 Zo deden zij een stem horen en rondgaan in al hun steden en in Jeruzalem: ‘Trekt naar het gebergte en brengt loof van de olijf, loof van de vetboom, loof van de mirte, loof van de palm en loof van lommerrijk geboomte, om hutten te maken, zoals geschreven staat.’

16 En zij trokken uit, het volk, en brachten het en maakten zich hutten, eenieder op zijn dak, en in hun hoven, en in de hoven van het huis Gods en op het plein voor de Waterpoort en op het plein voor de Efraïmpoort.

17 Zij maakten hutten, heel de gemeenschap van de uit de gevangenschap teruggekeerden, en verbleven in de hutten. Nee, niet hadden de kinderen Israëls zoiets gedaan sinds de dagen van Jozua, de zoon van Nun, tot op die dagen en het was hun tot zeer grote vreugde.

18 Hij [Ezra] las uit het boek van de Thora van God van dag tot dag, van de eerste dag tot de laatste dag, en zij vierden zeven dagen feest en op de achtste dag de onderbreking, naar de rechtsregel.

9:1 Op de vierentwintigste dag van deze maand verzamelden de kinderen Israëls zich tot een vasten, in rouwzakken, met akkerstof over zich.

2 Het zaad van Israël scheidde zich van al de buitenlanders. Staande beleden zij hun zonden en de misstappen van hun vaderen. Zij stonden op bij hun standplaats en lazen het boek van de Thora van JHWH, hun God, een vierde van de dag en eveneens een vierde waren zij aan het belijden en bogen neer voor JHWH hun God […]

33 ‘Gij hebt u in uw gerechtigheid betoond in alles, wat over ons kwam, want Gij handelde in trouw, maar wij deden het kwade.

34 En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorouders, niet deden zij naar uw Thora, niet hebben zij acht geslagen op uw geboden en op uw getuigenissen, waarmee Gij tegenover hen getuigde.

35 Zij, in hun koningschap, in het vele goede dat Ge hun gaaft, in het wijde en vette land dat Gij voor hun aangezicht hebt gegeven, zij dienden U niet en zij keerden niet om van hun kwade zaken.

36 Zie, en nu zijn we op deze dag dienstknechten, en het land, dat Gij onze voorouders gegeven hebt om van zijn vrucht, van het goede ervan te eten, daarin zijn wij dienstknechten.

37 De opbrengsten vermeerderden zich voor de koningen die gij over ons gegeven hebt vanwege onze zonden; zij heersen over onze lichamen en over ons vee naar het hun goeddunkt, en wij zijn in grote benauwenis!’

10:1 Op grond van dit alles sluiten wij een verbintenis en stellen die op schrift.

Vertaling Rinse Reeling Brouwer.

Literatuur

Veerkamp, T., Deze wereld anders. Politieke geschiedenis van het Grote Verhaal, Vught: Skandalon 2014, met name Hoofdstuk iv over de Thorarepubliek.

Venema, G.J., Schriftuurlijke verhalen in het Oude Testament, Delft: Eburon 2000,

met name Hoofdstuk iv over Nehemia 8.

Namen waaraan elders in het compendium aandacht wordt besteed, zijn door de redactie voorzien van een asterisk: *

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie