Exegetische inleiding voor Tijdschrift voor Verkondiging (digitaal) zondag 31 januari

E

TvV voor de 4e zondag door het jaar, 31 januari 2021

Lezingen: Deut. 18,15-20; Ps. 95; 1 Kor. 7,32-35; Mar. 1,21-28 (B-jaar)

Auteur: Rinse Reeling Brouwer

Exegetische inleiding

De perikoop is duidelijk afgebakend: in Mar. 1,21 gaan Jezus en de zojuist door hem geroepen volgelingen (meervoud) naar Kafarnaoem en gaat hij (enkelvoud) daar meteen op de sabbatdag de synagoge binnen om te leren, en in vers 29 komen zij (meervoud) de synagoge weer uit. Binnen de synagoge treedt hij dus alleen op. Er valt aan te nemen dat hij in zijn onderricht de nabijheid van het koningschap van God heeft aangekondigd (zoals in de verzen 14-15) en heeft opgeroepen tot geloof daarin, en tot omkeer op grond daarvan. Daarmee zijn de hoorders in een nieuwe tijd geplaatst, en proclameert Jezus tegelijkertijd zichzelf als Meester van de tijd. En ‘ze’ zijn ondersteboven, buiten zichzelf, uit hun baan geworpen van dit onderricht van hem: want hij onderricht hen als een gezaghebbende en niet als de Schriftgeleerden (Mar. 1,22).

Op dit punt kan het zinvol zijn, naar de lezing uit Deuteronomium over de profetie te kijken, al spreekt de evangelieperikoop niet expliciet van Jezus als een profeet. In Deut. 18,16-17 komt Mozes terug op de verbondsluiting aan de Horeb. Daar heeft JHWH gesproken midden vanuit het vuur: het volk kon geen gestalte zien, het hoorde een klank van woorden weerklinken, louter en alleen die Stem, zo had Mozes zich al herinnerd in hoofdstuk 4 (Deut. 4,12). En in hoofdstuk 5 herinnerde hij eraan, dat het volk op dat moment besefte: wie gezien heeft hoe God met mensen spreekt, kan niet in leven blijven; en daarom vroeg het: moeten we soms omkomen in dat vuur, kunnen we niet beter weggaan uit deze gevarenzone, zodat jij, Mozes, voortaan namens JHWH tot ons spreekt? (Deut. 5,25-27). Mozes stemde daarmee in, en nu, in hoofdstuk 18, komt hij erop terug en laat hij JHWH dit ook voor de toekomst toezeggen: ‘een profeet zal ik voor u telkens uit de kring van de broeders doen opstaan, net als jij, Mozes, dat bent, en Ik zal mijn uitspraken in zijn mond leggen’. Mozes is de eerste van de profeten, maar de profetie gaat ook na hem door (Deut. 18,18); van degene die naar de profeten niet luistert zal JHWH rekenschap vragen (vers 19), en een profeet die andere woorden spreekt dan woorden op gezag van JHWH gaat er aan (vers 20). Nu gold in het Jodendom van de tweede tempelperiode, dat de profetie geacht werd met de profeet Zacharjah tot een einde te zijn gekomen (het geschrift Maleachi is meer een afsluitend construct). De ‘schrijvers’, die de geschriften van Thora en profeten tot een afsluiting brachten, werden daarmee gaandeweg steeds meer tot commentatoren van de gegeven tekst: Schriftgeleerden. Wat de hoorders dan opeens bij Jezus in die synagoge ervaren, is dus zoiets als het volgen van het spoor terug, maar dan tegelijk als spoor voorwaarts: méér dan een Schriftgeleerde, een commentator van het geschrevene, is hier. Is het een profeet dan, aan wie JHWH het levende Woord toevertrouwd? Misschien, maar misschien nog is het wel meer dan dat: het is bijna een ervaring als aan de berg van het verbond zelf: een Stem, een spreken als een verterend vuur.

‘En meteen is er in hun synagoge een mens met een onreine geest, hij krijste, hij zegt: wat is er tussen ons en jou, Jezus Nazarener, ben je gekomen om ons in het verderf te storten? Ik weet wie je bent: de heilige van God’ (Mar. 1,23.24). Het is uiteraard mogelijk, te vragen naar de antieke ziektecatalogi en dan na te gaan wat er op vergelijkbare wijze in valt te herkennen aan psychiatrische fenomenen vanuit modern medisch perspectief, ondersteund door neurologisch onderzoek. Commentaren wijzen dan op hysterie (al is dat nauwelijks nog een gangbare medische term) of op paranoia. Dat kan allemaal, maar we plaatsen onszelf dan wel ver op afstand van de tekst. Miskotte zegt: ‘Kwamen deze bezetenen ook elders voor? Nee, nee, zij komen alleen daar voor waar het Woord Gods gehoord werd in vorige generaties in Israël. Jezus schijnt waarlijk de wereld bezeten te maken. Waar Hij is, daar verschijnen plotseling die bezetenen en komen met hopen samen. Dan wordt het openbaar dat zij op een bepaalde manier abnormaal zijn.’ ‘Dit demonische is niet algemene zondigheid, maar ook niet een afwijking die overal kan voorkomen. Het openbaart zich daar waar Gods Woord is verschenen én verdrongen. Nu komt daar de Zoon en legt de vinger op die wonde. Dan komt daar uit de kelder, uit het onderbewuste, naar boven dringen en ruisen aan de ene kant een begeerte om weer het bezit te hebben over die schatten en aan de andere kant de angst voor verantwoordelijkheden en nieuwe bindingen die dit met zich mee zou brengen. Aan de ene kant een afweer: “wat hebben wij met U te doen?” Aan de andere kant een belijdenis: “ik ken U wie Gij zijt”.’ Marcus wil ons ‘de gespletenheid in de wereld waarin Jezus verschijnt’ laten zien: aan de ene kant wil de mens radicaal zichzelf kwijt en aan de andere kant is hij als de dood in werkelijkheid met Jezus in aanraking te komen.’

Technisch wijst Monshouwer er bij die belijdenis op, dat op verschillende plaatsen in het boek Richteren het Nazireeërschap van Simson in de LXX afwisselend wordt beschreven met nazir of hagios (Heilige). Ook is in Numeri 15,40 sprake van een mens die ‘heilig is voor God’ (zie ook Psalm 16,10 en voor Jezus Johannes 6,69). De verschillende termen die de bezetene in de mond neemt duiden dus inderdaad op een kennis van Jezus’ goddelijke herkomst, die de evangelist uit zijn mond zonder geheimzinnigheid optekent.

En hoe staat het met die andere zijde, de komst van Jezus om ‘ons (onreine geesten, meervoud) in het verderf te storten’? Zoals bekend (Miskotte verwijst er ook naar) heeft Dostojewski in zijn grote roman over het 19e-eeuwse Russische terrorisme naar de demonen uit het Evangelie verwezen. Gezien de apocalyptische context van Marcus is dat niet zo gek. Denk aan 1 Henoch 69,27, waar de mensenzoon in zijn oordeel zondaars verwijdert van het gelaat van de aarde, of aan Openbaring 20,10, waar de duivel in de poel van zwavel wordt geworpen waar anderen verleiders zich al bevinden. Bedenbender meent dat hier sprake is van een politieke context: Marcus maakte de verdwaasdheid mee, die leidde tot de opstand en de zogeheten Joodse oorlog van het jaar 70. Hij tekent in zijn evangelie een Messias die in een duidelijk contrast staat met de doordravende opstandelingen. Zij, de bezeten fanatici, beseffen dat zijn weg hun ondergang inhoudt. Bedenbender verbindt dat met de schoonmoeder van Petrus in de volgende perikoop, die bevangen is van een koorts, even hevig als de brand waarin Jeruzalem ten onder zal gaan (Mar. 1,29-31). Jezus geneest haar, zoals de bezeten radicalen van hun koorts genezen moeten worden om Jeruzalem te redden. Of Jezus in die missie uiteindelijk is vastgelopen, zoals Bedenbender (tot mijn schrik) meent, kunnen we aan de hand van de tekst voor vandaag niet uitmaken. Hier weten de bezetenen: waar jij, heilige Gods, optreedt, gaat onze bezetenheid eraan – de bezetenheid, niet de mens, die immers niet met zijn bezetenheid samenvalt: Jezus verdrijft de onreine geest, die zich alleen met stuiptrekkingen en veel geschreeuw in dat bevel voegt, uit de mens (Mar. 1,25-26). En dat wekt opnieuw grote verbazing bij allen in de synagoge: hij die geen onderricht gaf als een Schriftgeleerde, maar met gezag (vers 22), blijkt een zodanig nieuw, gezaghebbend onderricht te geven – verondersteld dat kat’ exousian hier als een bepaling te lezen is bij didachè –, dat hij ook de onreine geesten onder zijn bevel plaatst, zodat zij naar hem wel moeten horen en gehoorzamen (Mar. 1,27). Want zo is dat bij een profetenwoord: wanneer een profeet het spreekt, geschiedt het ook! (Deut. 18,22; Jer. 28,9). De zogenaamde werkelijkheid van de bezeten fanatici, in Israël en waar ook ter wereld, stort deze Heilige Gods in het verderf, en een mens kan verschijnen die bevrijd is van deze bezetenheid.

Gebruikte literatuur

D. Monshouwer, Markus en de Torah, Kampen: Kok 1987.

K.H. Miskotte, ‘Jezus in een bezeten wereld’ (Marcus 1:24), in: W.E. Verdonk e.a. (red.), K.H. Miskotte, Preken en meditaties. Verzameld Werk deel 3, Kampen: Kok 1997, 446-451.

Andreas Bedenbender, Der gescheiterte Messias, Leipzig: Evangelische Verlagsanstalt 2019.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie