5. Een hulp voor lezers die geen hoorders meer zijn (Cahier I/1)
Breukelman had aangekondigd met een behandeling van het boek Genesis te zullen beginnen. Maar toch verraste hij in 1980 met een eerste cahier, dat daar nog aan voorafging.
Allereerst biedt hij hierin een omschrijving van de discipline Bijbelse Theologie. Deze moet bovenal opkomen uit de arbeid van de exegese, en met de exegese van enkele perikopen en Bijbelboeken in wisselwerking staan. Daarbij is beoogd dat gaandeweg de arbeid aan het licht komt wat het kader is waarbinnen de teksten zelf functioneren en adequaat gelezen kunnen worden. (Voor wat ik hier ‘kader’ noem, gebruikt Breukelman zelf met een verder wijsgerig niet nader onderzocht begrip uit de toenmalige wijsgerige hermeneutiek, zoals die van H-G. Gadamer, de term ‘hermeneutische horizon’). Door het (verborgen) bestaan van zo’n kader te onderzoeken, voorkomt de Bijbelse Theologie enerzijds dat de exegese zich verwijdert van de theologische strekking van de Bijbelse teksten – zoals de afgelopen eeuwen droevig genoeg maar al te vaak gebeurd is –, maar omgekeerd ook dat de kerkelijke leer zich als een dergelijk kader aandient zonder dat zij zichzelf nog, naar de intentie van de reformatie uit de 16e eeuw, vanuit de schriften onder kritiek laat stellen.
Hoe kunnen mensen van nu echter de kritische kracht van de teksten ontdekken zonder opgesloten te blijven in hun eigen verstaanshorizon? Daarvoor, vervolgt Breukelman zijn betoog, zijn belangrijke hulpmiddelen voorhanden. Een uiterst gewichtig instrument vormt de ontdekking van Franz Rosenzweig dat het mogelijk moet zijn om dichter te komen bij de oorspronkelijke tekst als luid uitgeroepen aanspraak. Want het Hebreeuwse werkwoord ‘qara‘, dat meestal als ‘lezen’ wordt vertaald, betekent bovenal roepen:
“Het 36e hoofdstuk uit het Boek Jeremia wijst ons aan, dat de Bijbelse getuigen geen ‘schrijvers’ zijn, die ‘gelezen’ willen worden, maar sprekers van het levende Woord, dat geroepen en gehoord wil worden. Geschreven werden de woorden uitsluitend ten dienste van de voortgaande mondelinge overlevering. Ook nu ze geschreven zijn, willen ze geroepen worden.” Cahier BT I/1, 38
Sinds de uitvinding van de boekdrukkunst echter plegen lezers geen hoorders meer te zijn. Om dit tekort nu te ondervangen, gaven Rosenzweig en Buber in hun Verdeutschung (1926 – 1962) de Hebreeuwse tekst weer per cola et commata ofwel kolometrisch: woorden, die in één adem worden uitgesproken, worden bij deze schrijfwijze bij wijze van uitbeelding van het gesprokene telkens op één regel gezet. In de antieke oudheid was deze praktijk ook al bekend. Een man als de kerkvader Hiëronymus evenwel (zie BT I/1, 46-49 en 130-133) benutte deze methode echter om de voordracht van de fraaie Latijnse zinnen van zijn vertaling te vergemakkelijken. Hij deed het dus niet, zoals de beide Joodse vertalers uit de 20e eeuw, om de geleding van de oorspronkelijke tekst inzichtelijk te maken voor lezers aan wie de oorspronkelijke adem van de teksten vreemd is geworden. Hiëronymus had dan ook in een brief aan Augustinus als uitgangspunt bij de totstandkoming van zijn Bijbelvertaling (de later zo genoemde Vulgata) geformuleerd dat ‘wij tot uitdrukking hebben gebracht wat we ervan begrepen hebben, waarbij we liever de waarheid van de betekenissen dan soms de (volg)orde van de woorden behielden’. Breukelman stelt daar het volgende uitgangspunt tegenover:
“Zoals in de dogmatische theologie gaat het ook in de Bijbelse theologie om het geloof dat op zoek is naar begrip. De kans, dat we wat de Bijbelse spreker met zijn woorden bedoelt te zeggen – de ‘orde van de woorden’ – werkelijk hebben begrepen, is tamelijk groot, wanneer we mede door de hulp van de concordantie hebben begrepen, waarom er in de ‘orde van de woorden’ van de tekst staat wat er staat en waarom er niet iets anders staat. Wanneer echter onze eigen werkelijkheidservaring en de daarbij behorende ‘Begrifflichkeit’ [stelsel van categorieën] en taal als hermeneutische horizon gaat fungeren en bepalend worden voor ons ‘begrijpen’ van de tekst en wij gaan vertalen overeenkomstig dit ‘begrijpen’ – ‘wat we ervan begrepen hebben, hebben we tot uitdrukking gebracht’ –, dan is in zulk een vertaling niet meer te horen wat de Bijbelse spreker bedoelt te zeggen. Het verhaal wordt tot een verhaaltje en de verkondiging van het verkondigende verhaal kan in de vertaling niet meer doorklinken. Het is een heretische [ketterse] theologie, het is de antropologiserende [louter ‘mensbetrokken’] theologie van een ordinair en banaal geworden modernisme, dat in zulk een vertaling rondspookt en verwoestingen aanricht.” Cahier BT I/1, 59
In het vervolg van het cahier geeft Breukelman dan aan de hand van een aantal exegetische oefeningen aan, op welke wijze de kolometrie daadwerkelijk kan helpen de innerlijke geleding van een perikope en de zin van de ‘orde der woorden’ zichtbaar te maken. Het laatste van die voorbeelden behandelt Mattheüs 27:11-26, waar Jezus, aan de heidenen overgeleverd, voor de stadhouder staat. Uit de indeling van de tekst in ademeenheden blijkt, hoe deze tekst uit drie maal drie gedeelten bestaat, waarbij het midden van het middelste gedeelte bestaat uit de boodschap van de vrouw van Pilatus: ‘heb niets te maken met die rechtvaardige, want ik heb heden in de droom veel geleden om hem’ (Mat. 27:19cd). Deze hemelse interventie (door middel van een droom, zoals elders in dit evangelie) schept een band tussen het ‘vele lijden’ van deze, niet bij name genoemde, vrouw en van de Mensenzoon zelf (Mat. 16:21, de enige andere plaats waar de uitdrukking in het evangelie voorkomt) en verhindert zo dat haar man de politieke tactiek kan doorzetten, die hij had uitgestippeld:
“Tot de beproefde tactiek van politici behoort te allen tijde tweeërlei. Het eerste is, dat ze proberen groeperingen, waarmee ze te maken krijgen, tegen elkaar uit te spelen (verdeel en heers), en het andere bestaat hierin, dat een politicus poogt groeperingen door middel van suggesties zonder dat ze daar erg in hebben te laten willen wat hij zelf wil. Wat er dan gaat gebeuren is dan iets, dat zij zelf gewild hebben. Beide tactieken zien we Pilatus in dit verhaal toepassen…” Cahier BT I/1, 151
… en beide tactieken mislukken door de interventie van de vrouw, waardoor de stadhouder ongewild moet buigen voor wat Breukelmans tijdgenoot J.H. Yoder noemde ‘de politiek van het kruis’.
Frans Breukelman had deze exegese als bijdrage willen inzenden voor een bundel bij gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Helmut Gollwitzer in 1979, op wiens leerstoel hij in 1976 direct na diens emeritaat in Berlijn een semester met gastcolleges had verzorgd. Voor de inzending was hij echter, zoals zo vaak, weer eens te laat. Maar het voornemen alleen al geeft aan, in welke zin en op welke wijze hij in betrekking stond tot het project van de ‘politieke theologie’ van die dagen, waarvan Gollwitzer een eminente protestantse vertegenwoordiger was.