Olympiaweg 14: Willem de Zwijgerkerk
Tussen deze kerk, gebouwd in de stijl van de ‘Amsterdamse school’ (1930), en de theoloog Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976) is naar het besef van zowel hemzelf als zijn hoorders een merkwaardige band gegroeid. In de laatste oorlogsjaren – terwijl alom in dit gedeelte van Amsterdam-Zuid razzia’s tegen de Joodse buurtbewoners plaatsvonden – had hij een speciale opdracht ontvangen voor werk onder van de kerk vervreemd geraakte intellectuelen en ook tijdens zijn hoogleraarschap in Leiden en zijn emeritaat bleef hij tot 1970 geregeld voor hen en anderen preken. In een brief aan zijn makker Jan Koopmans erkende hij ooit, moeite te hebben met volhardende Calvijnlectuur. Liever las hij moderne letteren, om te peilen voor welke mens hij preekte en welke mens hij zelf was. Maar in zijn overtuiging dat alleen vanuit een nieuw verstaan van de bijbel theologie en kerk vernieuwd konden worden, zijn waarschuwingen tegen het Germaanse heidendom en zijn vermogen tot geestelijke mobilisatie was hij toch zeker erfgenaam van het vroege calvinisme in de Nederlanden. Overigens is bij de herinrichting van de kerk in 1995 de enorme houten kanselpartij, waarop Miskotte als prediker fluisterend heen en weer placht te lopen, buiten werking gesteld voor de eredienst: alles vindt nu plaats aan de drie zijden van het carré rond de centrale lichte verhoging beneden.
Singel 502
In dit grachtenpand was gedurende een kleine twintig jaar het woonhuis van Frans Hendrik Breukelman (1916-1993), in de periode van zijn wetenschappelijk hoofdmedewerkerschap aan de Universiteit van Amsterdam. Recht tegenover bevinden zich de bloemenstallen: zijn afscheidscollege over de ‘vrouw van Pilatus’ begon met het uitspreken van de hoop, dat ook de bloemenman zijn verhaal moest kunnen volgen. En dat kan heel wel het geval zijn geweest, want bij al zijn eruditie was hij een meespelend spreker, verteller, improvisator. Schuin aan de overkant bevindt zich de universiteitsbibliotheek, maar daar was hij weinig te vinden: zijn eigen boekenverzameling waar zijn gezin krom voor had gelegen, – te vinden op de eerste verdieping, maar je werd daar binnen gelaten nadat je je eerst op de begane grond soep had laten aanbieden door zijn vrouw Mijntje (gest. 1998) –, bevatte veel wat de UB niet had (aan oude uitgaven van rabbijnen, kerkvaders, gereformeerde schriftuitleggers). Belangrijker was het toenmalige theologische instituut op Herenkracht 514, het gebouw met de ‘Moriaantjes’ op de gevel (door Camus in zijn roman De val historisch onjuist voor het huis van een slavenhandelaar gehouden), waar hij op de bovenste studiezaal hele zaterdagen lang zijn gehoor gevangen placht te nemen. Vanuit zijn zelf ontwikkelde Bijbelse Theologie (‘analyse van de structuur van het bijbels getuigenis’) ging Breukelman ook een intensief gesprek aan met Calvijn. Zoals veel van zijn in de studeerkamer ontdekte en in mondelinge voordrachten verwoorde werk is ook dit in schriftelijke vorm pas postuum publiek gemaakt (‘de structuur van de heilige leer in de theologie van Calvijn’, 2003).
Weteringplantsoen
Terwijl zich aan de oostzijde de bekende gedenkmuur met de tekst van verzetsman Henk van Randwijk bevindt, is aan de westzijde een minder opvallend monument geplaatst, met de gestalte van een gevelde man, de trompet in de hand, op weg naar de mond. Hier, waar nog jaarlijks op de 4e mei de dodenherdenking plaatsvindt van de Weteringbuurt, werd op 12 maart 1945 een 24-tal mensen gefusilleerd, onder wie een jongen van nog maar 15 jaar. Aan de overkant van het water, op Stadhouderskade 73bis, was op dat ogenblik de hervormde predikant van de Noorderkerk in de Jordaan, Jan Koopmans geb. 1905),ondergedoken bij een gereformeerd gezin. Vanuit het raam wierp hij een blik op de fusillade. Een van de kogels van het executiepeloton schoot te hoog en raakte de man aan het raam. Twaalf dagen later overleed hij, als was hij alsnog afgestraft voor de dappere weerstand die hij tegen de bezetter had gepleegd (van zijn rake brochure ‘Bijna te laat!’, geschreven in het najaar van 1940 toen de zogenaamde ‘Ariërparagraaf’ door overheidsdienaren massaal werd ondertekend, heeft de Belgische schrijver Geert van Istendael opgemerkt dat ze verplicht onderwijsmateriaal zou moeten wezen). Zijn kerkelijk belijden tegen het nazidom was in de vooroorlogsejaren voorbereid door zijn studies van de Nederlandse Geloofsbelijdenis uit 1561, en daarachterstak weer zijn dissertatie uit 1938 naar de rol van het oudkerkelijk dogma in de reformatie, ‘bepaaldelijk bij Calvijn’. In dit boek heet het dogma geen wet, geen theorie, maar een onomkeerbare beslissing te zijn. In zijn eigen leven heeft de auteur er blijk van gegeven, voorbeeldig te beseffen wat ‘beslissingen’ zijn.