De klassiek-gereformeerde theologie in de predikantsopleiding1
R.H. Reeling Brouwer
1. Theologiegeschiedenis en symboliek
Sinds 1997 doceer ik – eerst in Kampen, nu in Groningen – ‘theologiegeschiedenis en symboliek’. De samenhang tussen die twee disciplines zie ik als volgt: de ekklesia komt telkens van een belijden in een vorige situatie – zoals gemarkeerd in haar symbola – vandaan, en gaat een belijden in een komende situatie tegemoet. In haar systematische bezinning, zoals de theologiegeschiedenis die in kaart brengt, geeft ze zich rekenschap van de implicaties van het voorgaande belijden en bereidt ze zich tevens voor op wat er in de wenteling der tijden straks te rechter tijde gezegd moet gaan worden. Die samenhang is zichtbaar bij alle grote leraren der kerk: zo hangen Augustinus’ vijftien boeken De Trinitate samen met het trinitarisch belijden van het eerste concilie van Constantinopel, rijst de Summa Theologiae van Thomas van Aquino op tegen de achtergrond van de ‘Definitio De fide catholica’ van het vierde Lateranum (1215; Denzinger no. 800), veronderstellen de latere aetates van de Loci van Melanchthon de Augsburgse Confessie, wil Schleiermachers Der Christliche Glaube mede de in 1817 op koninklijk bevel tot stand gekomen gereformeerd-lutherse altpreussische Union dienen, en valt de Kirchliche Dogmatik van Barth te lezen als één grote explicatie van de theologische verklaring van Barmen uit 1934. Ik neem mij voor u kort te schetsen hoe ik mijn opdracht – reconstructie van de bezinning van de ekklesia in de successio der geslachten met het oog op haar belijden – tot uitvoering breng in de opleiding tot predikant, en geef daarbij – vanwege het thema van dit symposium en vanwege de collega van wie wij vandaag afscheid nemen – in het bijzonder aandacht aan de plaats in dat onderricht van het belijden en de op dat belijden betrokken theologie uit de zestiende en zeventiende eeuw.
2. Leerlijnen2
In de Groningse bacheloropleiding beginnen we met een themamodule Reformatie, waarin Luthers traktaat over de Vrijheid van een christenmens centraal staat.3 Doel is, studenten die de route van de protestantse theologische universiteit volgen, te helpen zich te verhouden tot dat gebeuren van omkeer en nieuwgevonden inzicht dat de Reformatie betekende voor wie zich door haar geraakt wisten. De kern van de zaak is de vrijmaking van een gevangen ziel door de kus van het goddelijk Woord, en dan in dezelfde beweging ook de dienst (aan het lichaam, aan de naaste en aan het gemenebest) die in die geschonken vrijheid mogelijk wordt. Deze kern biedt gelegenheid tot nadere verkenning in allerlei richtingen, en studenten nemen die taak ook heel divers op zich.
In een vervolgcursus dogmatiek wordt de impuls die van de Reformatie uitging nader in kaart gebracht in de vorm van de systematische ordening die ze verkreeg in de Loci van Melanchthon naar lutherse en in de Institutie van Calvijn naar gereformeerde snit, tot aan, met een sprong naar de drempel van de Verlichting, Het Merch der christene Got-Geleertheit (Lat. 1686, Ned. 1705) van de voetiaan Johannes à Marck, waarbij vragen aan de orde komen als: kon het nog wel verder, met die gereformeerde leerontwikkeling, toen ze eenmaal op dat punt was aangekomen? En ook: zie je niet al bij à Marck tendensen, die later in de 18e eeuw en bij Schleiermacher veel nadrukkelijker aan de dag treden?4
Voor studenten die zich nader willen verdiepen is er dan – niet meer in de bachelor-, maar inmiddels in de masteropleiding, waarin verkregen inzicht in de grote theologiehistorische ontwikkelingen verondersteld wordt – een specialisatiecursus, waarin (ook voor buitenlandse studenten) mijn zojuist verschenen Engelstalige boek op tafel ligt over de wijze waarop Karl Barth de protestantse orthodoxie heeft leren kennen en hoe hij er in tal van excursen van zijn Kirchliche Dogmatik mee in gesprek is geweest, soms in docilitas, soms heel eigenzinnig, hier en daar vol misverstand, maar ook creatief.5 De grote leervraag is dan: hoe kun je dit doen: je een traditie tot je leermeesteres kiezen, je bij haar de noodzakelijke discipline eigen maken maar dan vervolgens toch ook zelf je theologische vleugels uitslaan?
Het meer beroepsvoorbereidende deel van de predikantsmaster bevat een cursus over ‘Belijden in de traditie en in de praktijk’, waar de in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland (artikel I de leden 4 en 5) genoemde geschriften6 worden bestudeerd en via stageopdrachten wordt verkend of en hoe de belijdenis leeft in de gemeenten en of studenten bij machte zijn het gesprek daarover te voeren. En ten slotte is daar een cursus ‘Ambtstheologie en systematische ecclesiologie’. De student staat op de drempel van het ambt, en gaat aarzelend formuleren waar zij of hij staat in de eigen visieontwikkeling. Twee loci uit de Reformierte Dogmatik van Heppe komen daarbij op tafel: De vocatione en De ecclesia.7 Sterk daarin, in mijn ogen, maar zeker niet voor elke student even vanzelfsprekend, is de voorrang voor de Stem die roept, voor het Woord waarop het ministerium dient te zijn gericht. Sterk ook de nadruk op de gemeente als vrucht van verkiezing en voorwerp van geloof, dat tegelijk aan de zichtbare werkelijkheid raakt en in de kracht van de Geest gestalte ontvangt. Lastiger is, alweer: in mijn ogen, dat de sterke inzet bij de verkiezing gepaard gaat met de tweeslag van de wil des besluits en de wil des bevels, welke een onzekerheid introduceert die gemeentevorming ook weer ondermijnen kan. Lastig ook, dat l’église du désert, de gemeenschap van vervolgden uit de vroege Reformatie, bij de in Heppe aangehaalde getuigen veelal lijkt te zijn afgelost door de wel zeer regenteske sfeer van de pruikentijd, waar dissenters en congregationalisten bovenal op afstand worden gehouden. Dat past, ook naar het gevoelen van veel studenten, slecht bij het huidige predikantschap.
3. De symbola: geloofsonderricht, geloofsverantwoording en geloofsbeslissingen
Binnen dit grotere verband van doorlopende leerlijnen concentreer ik mij nu op de documenten van het belijden. U weet: de kerkorde zegt in artikel I lid 3 dat de kerk, betrokken in Gods toewending tot de wereld en in gehoorzaamheid aan de Schrift de drie-enige God belijdt – als actueel gebeuren dus – en vervolgt in lid 4 dat dit belijden geschiedt in koinonia, gemeenschap met het voorgeslacht. Dit ligt dicht bij mijn uitspraak: de ekklesia komt telkens van belijden vandaan en bereidt zich op toekomstig belijden voor. In dat kader vindt het gesprek plaats met de vorigen, die in hun dagen van Gods toewending getuigden en de Schrift hoorden en gehoorzaamden. Naar genre noemt de kerkorde uit de zestiende en zeventiende eeuw drie soorten teksten: catechismen, confessies en leerregels. Ik omschrijf deze drieslag met de woorden geloofsonderricht, geloofsverantwoording en geloofsbeslissingen, en maak bij de wijze waarop elk van deze drie typen teksten in de opleiding ter sprake komt een enkele opmerking.
a. Geloofsonderricht
De kerkorde noemt drie catechetische geschriften, en het heerlijke voor de wetenschap is dat je dan dus kunt vergelijken en analyseren. Veel punten van het luthers-gereformeerd gesprek komen daarmee langs, zoals de verhouding van wet en evangelie, de christologie en de avondmaalsleer (de predestinatie daarentegen nauwelijks). De Leuenberger Konkordie (KO art. 1.5) maakt het mogelijk dat we de verschillende stemmen in één ruimte samen horen, maar lost de geschilpunten niet op in een hogere synthese: er blijft dus iets te doen. Elk van deze punten laat zich bovendien nader verduidelijken vanuit andere confessies en vanuit de dogmatische bezinning uit beide tradities – waarbij aan gereformeerde zijde (na de afschaffing van de verplichte beheersing van het Latijn) Franciscus Turrettinus en nu gaandeweg ook de Leidse Synopse voor studenten ook in het Engels beschikbaar zijn.8
Ik sta speciaal stil bij de christologie. Wie zich het luthers-gereformeerd gesprek op dit cruciale terrein eigen maakt, kan naar mijn overtuiging als toekomstig gespreksleider – want die heeft de cursus in een van haar doelstellingen voor ogen – binnen de gemeente het geloofsgesprek ook op vrijwel elk ander terrein aan. Maar oefening is dan wel nodig! Het fascinerende is dat naar de definitie van Chalcedon onze Heer – één persoon in twee naturen – zich nooit in één formule, één benadering laat vangen. Er zijn veeleer twee wijzen van spreken, en daarbij afgrenzingen naar twee kanten. Daar rijzen wederzijdse vragen:9 jij, lutheraan, die de eenheid der naturen benadrukt, dreig je ze niet te vermengen zodat God niet werkelijk meer God is en de mens welbeschouwd geen mens meer, maar meer dan mens? En omgekeerd: jij, gereformeerde, die in de ene persoon het onderscheid van God en mens wilt handhaven, durf je de eeuwige godheid wel werkelijk in het vlees te trekken, ons ten goede, of schaam je je daar toch eigenlijk voor? Ik ben zeiler en gebruik op college graag het beeld van het kruisen tussen boeien op een vaargeul: blijf je te lang naar een zijde overhellen, dan kom je buiten de geul en raak je vast in de heresie; je moet dus vroeg of laat overstag en het voor kortere of langere tijd ook over de andere boeg proberen. Maar één ding is zeker: tegen de wind in varen gaat niet, de werkelijkheid van de levende Heer laat zich niet in een enkele redenering vastleggen. Dat je in het feitelijke gesprek soms buiten de boeien terechtkomt is trouwens evenmin te vermijden: ook de extreme scheidingschristologie van een Randstadvrijzinnigheid waar van de godheid van Christus liefst gefluisterd of gezwegen wordt, of een ultramonofysitisme van esoterie en antroposofie zullen aan het woord komen, al zullen ze zich toch ook met het dogma moeten confronteren. Tenminste dat hoop ik.
b. Geloofsverantwoording
De kerkorde noemt twee confessies, enigszins verschillend van aard. Cursusdoelen zijn hier onder meer het ontwikkelen van een hermeneuse van de confessie, het kunnen leggen van de verbinding van traditie en leven en de versterking van het vermogen vanuit de eigen traditie deel te nemen aan het interconfessioneel gesprek. Toen ik in Kampen begon had ik, na de cursus ‘kennis van de confessie’ in de propedeuse, in de doctoraalfase een hele cursus ‘symboliek’ ter beschikking om de Nederlandse Geloofsbelijdenis grondig door te nemen. Die cursus is gesneuveld, en leek toen al slecht te passen bij de gesteldheid van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Het zal ook geen toeval zijn, dat de hervormde kerkorde van 1951 werd begeleid door het geschrift ‘Fundamenten en perspectieven van belijden’, maar dat de kerkorde van de verenigde kerk uit 2003 een dergelijk begeleidend geschrift moet ontberen.10 Ook het Handboek Symboliek, dat Gijsbert en ik ons ooit voornamen samen te stellen, is er nog altijd niet gekomen. Op de een of andere wijze past het slecht in de tijd.
Dat wil niet zeggen, in kerk of academie, dat er niets gebeurt. Het gaat alleen fragmentarischer toe. Als voorbeeld noem ik artikel 34 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, onlangs bij de ChristenUnie nog een van de aanleidingen tot wijziging van de partijgrondslag. Aan het college namen eens twee voormalige afstandstudenten deel, die de bacheloropleiding dus via e-learning hadden gevolgd, wat een eenzaam gebeuren zonder veel communicatie kan zijn. Zij waren, zoals ze dat zelf bepaald niet zullen noemen, ‘overgedoopt’ en zouden die praktijk ook als voorganger moeiteloos voortzetten. Ze schrokken, toen ze op de cursus ontdekten dat dit voor hen in de kerk niet zomaar mogelijk zou zijn, en medestudenten waren weer geëmotioneerd bij hun schrik. Ja, dan moet op tafel komen wat de reformatoren bewogen heeft in hun afwijzing van doperse stromingen en wat er ter synode in de laatste jaren over gezegd wordt: en daarvoor is dan zoals bekend wel degelijk een rapport beschikbaar.11 Hartvelt zag al dat een symboliek zich alleen in de ontmoeting met anderen, en áán het schuren van de eigen traditie met die van anderen laat ontwikkelen.12 Maar ik maak me wel zorgen over het hapsnapkarakter dat een dergelijk ‘ontwikkelen’ in de huidige staat van kerk, multiconfessionele omgeving en opleiding al snel verkrijgt.
c. Geloofsbeslissingen
De Dordtse Leerregels (KO I.4) en de theologische verklaring van Barmen (KO I.5) pleeg ik onder deze noemer samen te behandelen. Er is een controverse in de kerk, vaak in samenhang met allerlei politiek-maatschappelijke controversen, en daarbij wordt een uitspraak gevraagd. Een voorbereiden op komend belijden zal ook een voorbereiden zijn op komende beslissingen, al weet je nooit waar en wanneer ze vereist zijn, en al lijkt het culturele klimaat beslissingen te mijden – we kennen inmiddels niet voor niets een filosofie van de onbeslisbaarheid. Ook mondiaal geldt dat: Lukas Vischer heeft aan het eind van de vorige eeuw een reeks gereformeerde confessies verzameld, met een indrukwekkend gehalte aan getuigenis en martelaarschap: tegen de rechtvaardiging van raciaal gescheiden kerkvorming in Zuid-Afrika (Belhar), in de samenhang van de strijd tegen de dictatuur in Zuid-Korea, en (meer omstreden) als verklaring van bereidheid tot dienst in de Cubaanse revolutie.13 Ook daar lijkt een verzadigingspunt bereikt. Maar het is wel eigen juist aan de gereformeerde overlevering hier attent te zijn: bij haar vindt belijden immers altijd plaats op een bestemde tijd en plaats, en wijst het (bijvoorbeeld anders dan bij lutheranen en anglicanen) vóórwaarts.
Nu kun je, ook bij dit gedeelde uitgangspunt van de progressiviteit van het belijden,14 nog twisten over de vraag hoe de gewichten op te hangen. Zo hebben Gijsbert en ik de jaren door een debat gevoerd over de verhouding van artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis tot stelling 1 van de theologische verklaring van Barmen, dus over de ‘twee middelen’ waardoor wij God zouden kennen en het éne Woord Gods, dat wij te horen, in leven en sterven te vertrouwen en te gehoorzamen hebben.15 We hebben getwist over de historische achtergrond – ik meende: Calvijns inzet was veel trinitarischer dan hij dacht, en dat moet hij toch juist mooi vinden – maar ook over de methode. Met de dissertatie van zijn promovendus A.J. Kunz, verdedigd in 2013, bereikte ons debat het meest recente stadium. Daar wordt gepleit voor een lezing van de confessie e mente auctoris, langs min of meer historisch-kritische weg – een lezing die, op de wijze waarop Kunz haar voorlegt, bepaald veel inzicht brengt – waarbij ter aanvulling en actualisering eventueel enkele hermeneutische overwegingen kunnen volgen, die Gijsbert vanwege zijn denkwerk op het grensvlak van geloof en natuurwetenschap stellig interesseren.16 Ik meen daarentegen ten eerste – al is dat een secundair gegeven – dat de wetenschapsontwikkeling in de moderne tijd het ons moeilijk maakt zomaar aan te sluiten bij het punt waar de gereformeerde wereld zich in de 16e eeuw bevond, maar, belangrijker dan dat, dat nieuw opgeworpen vragen in nieuwe tijden ook om een aanscherping van het belijden kunnen vragen, waar zaken gedecideerder gezegd moeten worden dan een vorig geslacht dat behoefde te doen, en dat Barmen een dergelijke aanscherping noodzakelijkerwijze bracht. Mijn voornaamste punt is dus: het is bij uitstek gereformeerd om gespitst te zijn op de noodzaak van een toekomstig, nieuw belijden. En met het oog op dat voorbereid-zijn spreekt de traditie dan mee: mét haar strekken we ons naar Hem die komt. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat Gijsbert dat niet met me eens is.
1 Bijdrage aan het minisymposium PThU–GB te Amsterdam, donderdag 3 juli 2015 t.g.v. het afscheid van prof.dr. Gijsbert van den Brink als bijzonder hoogleraar.
2 Voor nadere gegevens zie http://ww.pthu.nl/opleidingen de verschillende examenprogramma’s met de bijbehorende cursusbeschrijvingen en de competentiematrices van de predikantsmaster PThU: http://www.pthu.nl/studeren/Regelingen%20en%20rechtspositie/OER%202015-2016/oer-2015-2016-master-gemeentepredikant-amsterdam-definitief.pdf (bijlage 1).
3 M. Luther, ‘De libertate christiana / von der Freiheit eines Christenmenschen (1520)’, in: H.U. Delius (red.), Martin Luther Studienausgabe, 2, Berlijn 1982, 260-309.
4 Rinse Reeling Brouwer, Grondvormen van theologische systematiek, Vught 2009, spec. 177-208 (Melanchthon), 209-244 (Calvijn) en 245-266 (à Marck).
5 Rinse H. Reeling Brouwer, Karl Barth and Post-Reformation Orthodoxy, Farnham UK 2015.
6 Zie K. Zwanepol, C.H. van Campenhout, Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland, Heerenveen 2009.
7 H. Heppe, Die Dogmatik der evangelisch-reformierten Kirche. Dargestellt und aus den Quellen belegt von dr. Heinrich Heppe, neu durchgesehen und herausgegeben von Ernst Bizer, Neukirchen 1958, resp. 404-431 en 525-556. Vgl. Karl Barth and Post-Reformation Orthodoxy (noot 5), 149-176.
8 Fr. Turrettinus, Institutes of Elenchtic Theology,vert. George Musgrave Giger, James T. Dennison Jr. (ed). Phillipsburg NJ 1976; Dolf te Velde (ed.), Synopsis Purioris Theologiae. Synopsis of a Purer Theology. Latin Text and English Translation, I (Studies in Medieval and Reformation Traditions), Leiden 2014.
9 Zo Karl Barth, Die kirchliche Dogmatik I/2, Zürich 1938, 187.
10 De notitie Brandpunten in de verkondiging (synode PKN, november 2014) waarvan Gijsbert van den Brink co-auteur was, draagt een bescheidener pretentie.
11 Notitie ‘Doop, doopgedachtenis en doopvernieuwing’ (synode PKN, 2008), aangevuld met de notitie ‘Uitgangspunten voor doopgedachtenis’ (2009).
12 G.P. Hartvelt, Symboliek. Een beschrijving van kernen van christelijk belijden, Kampen 1991, 18-20.
13 Lukas Vischer (ed.), Reformed Witness Today. A collection of Confessions and Statements of Faith, Bern 1982; Duits: Reformiertes Zeugnis heute. Eine Sammlung neurerer Bekenntnistexte aus der reformierten Tradition, Neukirchen-Vluyn 1988. Voor teksten van na 1980 zie inmiddels: Marco Hofheinz, Raphaela J. Meyer zu Hörste-Bührer, Frederike van Oorschot (red.), Reformiertes Bekennen heute. Bekenntnistexte der Gegenwart von Belhar bis Kappel, Neukirchen-Vluyn 2015.
14 R.H. Reeling Brouwer, ‘De progressiviteit van het gereformeerd belijden’, in: E.A. de Boer en M. te Velde (red.), Visies op Confessies. Gereformeerde geloofsverantwoording aan een eenentwintigste-eeuwse universiteit, TU Kampen 2012, 37-42.
15 G. van den Brink, Als een schoon boec. Achtergrond, receptie en relevantie van artikel 2 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, Universiteit Leiden 14 december 2007; Rinse Reeling Brouwer, ‘The Two Means of Knowing God: Not an Article of Confession for Calvin’, in: Henk van den Belt (ed.), Restoration through Redemption: John Calvin Revisited, Leiden (Studies in Reformed Theology) 2013, 31-44.
16 A.J. Kunz, Als een prachtig boek. Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2 in de context van de vroegreformatorische theologie, Zoetermeer 2013; besproken door Rinse Reeling Brouwer in Kerk en Theologie 65 (2014) 2, 199.