De binnenkomst vanuit de Tenakh in het Evangelie (Cahier BT III/1)

D

10. De binnenkomst vanuit de Tenakh in het Evangelie (Cahier III/1)

“Je komt vanuit de Tenakh het Nieuwe Testament niet goed binnen, als je niet binnen komt via Mattheüs. Ik denk dat het niet toevallig is, dat zij, die de vier evangeliën op een rijtje hebben gezet, niet Johannes voorop hebben gesteld. En ook niet Lucas. Ik denk dat zij daar goed aan gedaan hebben. Omdat op die plaats Mattheüs heel goed functioneert, op dezelfde manier als het boek Genesis aan het begin van het zogenaamde Oude Testament fungeert als ouverture tot het geheel.” GFB, 133

Het ‘boek van de genesis, de wording van Jezus Christus’ (Mat. 1:1) sluit aan bij het ‘boek van de verwekkingen van Adam (mens)’ in Genesis 5:1. Evenals daar ligt binnen de aanvankelijke genealogie het hele nog volgende verhaal besloten. Daar, aan het begin van de Tenakh, was het thema de wording van Israël temidden van de mensheid, hier is het thema de wording van Jezus Christus in het midden van Israël. Om die reden begint het ‘boek van de wording’ dan ook met Abraham en wat uit hem is verwekt.

Nadrukkelijk sluit Mattheüs aan bij het thema van de toledot, de verwekkingen, in een reeks van geslachten van vader op zoon (Mat. 1:1-17):

“Vraag je aan Mattheüs: waarom ben je zo met die man bezig in je ouverture? Zegt Mattheüs: dat moet ik wel. Ik wil die man eens stevig onder handen nemen, want hij verbeeldt zich ik weet niet wat. Dat zou hij moeten afleren! Hij verbeeldt zich, dat hij de geschiedenis mogelijk maakt, en dat hij de dader, de grote dader is. Niks daarvan, begrijp je, een ánder is de grote dader [vgl. ‘het uit Maria verwekte is uit de heilige Geest’, Mat. 1:16.28.30]. De man [in de figuur van Jozef] heeft daaraan dienstbaar te zijn. Straks in het lijdensverhaal, wacht maar even, dan kom ik met de vrouw!” GFB, 134-135

Mattheüs sluit echter niet alleen aan bij het boek van de verwekkingen uit Genesis (het eerste deel van deze Bijbelse Theologie), ook de structuur van de grondwoorden (uit het tweede deel van de Bijbelse Theologie) treedt bij hem onmiddellijk aan de dag in de ‘ouverture’ tot zijn evangelie:

“Het verhaal over de wording van de persoon moest vooraf gaan aan het verhaal over de volbrenging van zijn werk, want naar luid van hetgeen Mattheüs ons in 1:18-25 zegt over de voltooiing van de genesis van de zoon door het roepen van zijn naam (vss. 21, 23, 25), gaat het in heel dit evangelie-verhaal over hem, die existeert in een volstrekte eenheid van wie hij is en wat hij doet, van persoon en werk, van sjem en davar: ,Jezus’ = ‘die zijn volk zal redden van hun zonden’ en die in het volbrengen van dit werk God-met-ons zal zijn tot in dood en graf (Mat. 1:21, 23). Hij, deze persoon, is er toe bestemd dit werk te volbrengen, en dit werk kan door geen ander, het kan alleen door deze persoon worden volbracht.” Cahier BT III/1, 24

En denk dan eens, placht Frans Breukelman speciaal tijdens de economische crisis van de jaren tachtig te zeggen, aan die tallozen op wie er géén werk lijkt te wachten om te volbrengen…

In het vervolg van de ouverture

“zet Mattheüs bij wijze van contrast de valse koning Herodus tegenover hem, die in waarheid de koning van Israël is (Mat. 27:42). Zo toont Mattheüs ons, dóór te tonen hoe de aanvang van zijn ‘bestaan in de geschiedenis’ was, dat heel het ‘woord van het koningschap’ van dit evangelie (Mat. 13:19) moet worden gehoord als ‘woord van het kruis’ (1 Kor. 1:18).” Cahier BT III/1, 30, 42

In een bijlage bij dit Cahier, dat hij zelf kon uitgeven, neemt Breukelman opnieuw de brochure op die hij had uitgebracht over de ouverture tot het evangelie naar Lucas: En het geschiedde… Deze tekst is door heel wat voorgangers in de kerstdagen benut en heeft, wanneer niet dankzij de verwerking vanaf de kansel dan wel dankzij de popularisering door Nico ter Linden (maar, zoals te vrezen viel, niet dankzij de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004, die het ‘geschieden’ van de devarim geheel wegvertaalt), zeker een grote werking gehad. Dit heeft velen geholpen in een ontspannen omgang met en een verdrijving van spoken rond de tobberige, overbodige vragen inzake de ‘historische betrouwbaarheid’ van de verhalen van de Schrift.

Ook Lucas laat aan het verhaal over het optreden van Johannes de Doper een ouverture voorafgaan en beschrijft de verschijning van Jezus Christus op de aarde als een gebeuren dat ex ouranou, vanuit de hemel, geschiedde. En ook Lucas doet dat door een vertelling die aanduidt wat in het Romeinse doopsymbool tot uitdrukking is gebracht met de woorden ‘ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria’. Maar (vgl. BT III/1, 226-227) waar Mattheüs aansluit bij het ‘boek van de verwekkingen’ van Gen. 5:1, zet Lucas, via de figuren van Zacharias en Elisabet, in met de figuren van Abraham en Sara, wier schoot was toegesloten, opnieuw. Waar Mattheüs de man Jozef aanspreekt, met Maria in een bijrol, begint Lucas bij het gezichtspunt van de vrouw, met Jozef in een bijrol. Waar Mattheüs een verwekkingsgeschiedenis vertelt, vertelt Lucas een geboorteverhaal. Waar Mattheüs tot de vraag, die de ouverture behandelt, ‘wie’ Jezus is, ook de vraag laat behoren ‘waar vandaan’ hij komt, en op die vraag antwoordt: zijn ouders woonden te Bethlehem in Judea, maar moesten heimelijk uitwijken voor Herodes, de koning, en gingen toen van Judea, geroepen uit Egypte, naar Galilea, om te gaan wonen in ‘een stad, genaamd Nazaret’ (Mat. 2:23), zegt Lucas: zijn ouders woonden te Nazaret, werden door een decreet van de keizer (niet dus de koning) gedwongen zich in te schrijven te Bethlehem, waar hen een zoon geboren werd, en keerden nadat alles te Judea was volbracht naar de wet van Mozes terug ‘naar Galilea, naar hun stad Nazaret’ (Luc. 2:23). En waar tenslotte Mattheüs in het contrastverhaal met Herodes, de koning, preludeert op het vervolg van zijn ‘evangelie van het koningschap’ (Mat. 24:14 etc.), loopt Lucas met de boodschap uit de hemel ‘u is heden geboren de Redder, welke is Christus de Heer’ (Luc. 2:10), vooruit op zijn gehele evangelie als evangelie van de sȏtèria, de redding of de bevrijding (Luc. 3:6: ‘alle vlees zal de bevrijding van Godswege zien’). Kortom, in één (door Breukelman in het Latijn aangehaalde) spreuk samengevat:

“De een spreekt niet van andere dingen dan de ander, maar spreekt van dezelfde dingen wel op geheel andere wijze.” Cahier BT III/1, 28

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie