Calvijns uitdaging voor economisch denken en handelen nu

C

Calvijns uitdaging voor economisch denken en handelen nu

Roelf Haan is econoom, werkte als Nederlands ambtenaar bij het IMF maar vertrok vanwege afwijkende ideeën bij het ministerie van financiën, doceerde in Argentinië, en was na terugkomst onder meer directeur van de IKON en voorzitter van Solidaridad en bovendien hoogleraar aan de Vrije Universiteit. Het is moeilijk, hem bij inzet voor de oecumene in de achterliggende decennia niet te zijn tegengekomen.

In het Calvijnjaar 2009 ontwierp hij voor een lezing in de Verenigde Staten een manuscript over het belang van een terugblik op Calvijn voor de huidige zo dringend nodige bezinning op het raakvlak van theologie en economie. Deze tekst is nu na enige jaren vertraging verschenen en verkrijgbaar via een webwinkel van een Zuid-Afrikaanse uitgever. Ik vestig er graag de aandacht op.

Genève 1541-1564

De situatie in Genève van de jaren veertig en vooral vijftig van de 16e eeuw was nogal uitzonderlijk. Door de instelling van het Consistoire was de Vénérable Compagnie van de predikanten nauw betrokken bij de regulering en handhaving van de discipline in het maatschappelijk leven door de overheid. Vanwege de gezamenlijke bevoegdheid leden van de kerkelijke en daarmee tegelijk burgerlijke gemeente uit te sluiten van het Avondmaal, kon de zuster- en broederschap van de tafelgemeenschap hier fungeren als beslissend gezichtspunt van waaruit naar het algemene handelen in het stadsleven werd gekeken. De dagelijkse prediking – Calvijn preekte ongeveer tien maal in twee weken, door de week over het Oude Testament, op zondagmorgen uit het Nieuwe Testament en op zondagmiddag bij voorkeur uit een Psalm – maakte het daarbij op ongekunstelde wijze mogelijk vanuit de schriften dag aan dag aspecten van dit leven te belichten. Al in 1961 heeft André Bíéler op grond van de preken (en op grond van de in het verlengde van deze of van colleges ontworpen commentaren) een uitvoerig overzicht geboden van de economisch en sociale aspecten van Calvijns denken, en diens studie is niet zonder reden in 2005 door de Wereldraad van Kerken in het Engels opnieuw uitgegeven. Bovendien vormen de verslagen van de bijeenkomsten van consistoire en compagnie, gepubliceerd in een voortgaande getrouwe wetenschappelijke arbeid van jaren, een elementaire bron voor de sociale geschiedenis van deze stad in deze periode. Van dit alles kan Roelf Haan uitgaan.

Op basis van de communio van de avondmaalsgemeenschap, als presentie en representatie van de gemeenschap met Christus en met elkaar, beziet Calvijn het economisch handelen van mensen als inter-communicatie. De solidariteit van het menselijk geslacht komt tot uitdrukking óók in de uitwisseling van materiële goederen. Daarom is zij allereerst daad van naastenliefde, en drukt ze zich pas in tweede instantie uit als overeenstemming met het positief recht dat deze uitwisseling reguleert. De twee centrale noties, communio en caritas, doortrekken vervolgens Calvijns beschouwingen over een reeks van sociale vragen. Zo gaat de overvloed die de Schepper schenkt voorop, en vraagt ook om zorg voor het geschonkene: denk aan de bepalingen in Deut. 20 over de zorg voor het geboomte bij oorlogsgeweld. Menselijk welvaren is allerminst verkeerd, mits het werkelijk allen geldt: Calvijn verzet zich tegen de privatisering van gemeenschappelijke landbouwgronden ten koste van de armen. Welbeschouwd valt het adagium uit Marx’ kritiek op het programma van Gotha al bij hem te vinden: een ieder kan welvarend zijn naar behoefte (niet naar méér), een ieder dient zich tegelijk in te zetten naar vermogen: vandaar Calvijns verwijdering van het antieke contemplatieve ideaal en zijn positieve aandacht voor de negotie, dat is het nec-otium, het niet in ledigheid leven. Dit wil echter niet zeggen dat elk beroep zo maar kan: het blijft gaan om een roep van de Heer, en dan is bijvoorbeeld een permanente functie als bankier hoogst onwenselijk. Dat een ieder eigen goederen bezit valt ondertussen geenszins te verwerpen (zoals de dopersen doen), maar al onze goederen zijn ons wel door God ons in bewaring gegeven, en vanuit de communio is wel alle eigendom te delen eigendom, en zijn dus distributieve maatregelen tot herverdeling altijd weer nodig. De thora op sabbat- en jubeljaar is hier fundamenteel: ontvreemding van eigendom mag zich nooit oneindig bestendigen. En zolang er ongelijkheden voortbestaan, is bescherming van de zwakkeren noodzakelijk: Calvijn heeft zich ingezet voor zaken als de invoering van zoiets als een minimumloon, voor het regelen van arbeidstijden, voor kosteloze medische zorg en voor gereguleerde prijzen voor primaire levensbehoeften in Genève. Op het spel staat bij dit alles namelijk de kwaliteit van gemeenschap, de geestelijke band die God tussen broeders schept. Ook frauduleus handelen in de sfeer van de handel, zoals knoeien met maten en gewichten, zet deze gemeenschap op het spel. Dit leidt er echter bij Calvijn allerminst toe, de handel als zodanig af te wijzen, want zoals gezegd ziet hij juist in contacten die mensen met elkaar aangaan, en daarmee ook in de contracten die zij onderling sluiten, een gestalte van inter-communicatie waarin de onderlinge liefdesband tot uitdrukking komt.

De hermeneutische kwestie

Haan spreekt van Calvijns omgang met sociaal-economische vragen vanuit het hart van de schriften en de avondmaalspraktijk als een hermeneutische aangelegenheid. Dat klinkt wat anachronistisch, maar het is toch bepaald verdedigbaar. Calvijn zag namelijk scherp, hoe de omstandigheden van zijn eigen tijd verschilden van die van Bijbelse tijden. Het meest beroemd is hier zijn omgang met het verbod bij Mozes op nèschèq, woeker, waaraan de middeleeuwse kerk altijd had vastgehouden. In zijn harmonie op het tweede tot en met vijfde boek van Mozes uit 1563, vat hij bij de bespreking van het achtste gebod ‘Niet stelen!’ zijn inzichten nog eens samen (bij Ex. 22:35. Lev. 25:38 en Deut. 23:19-20). In de verhouding van arm en rijk, stelt hij, waar beiden voor God verschijnen en Hem samen dienen, is het volstrekt duidelijk dat mildheid, vrijgevigheid en erbarmen van de rijken voorop dienen te gaan en dat het volstrekt ontoelaatbaar is de arme uit te persen. Maar is elke daad van uitlening wel van deze aard? Wanneer een vermogend man die een stuk land wenst te kopen en daartoe een deel van de benodigde som leent, hoeft dat geenszins bedrog en uitpersing te impliceren. Het kan wel degelijk een handelen zijn dat valt binnen de inter-communicatie, het verlenen van onderlinge diensten en wederdiensten in Christus. Calvijn ziet dus het nieuwe verschijnsel van het productief krediet, en gaat er niet biblicistisch op in, maar poogt het zijn plaats te geven vanuit de bredere maatstaven van iustitia, gerechtigheid, en aequitas, billijkheid. Vanuit die zelfde maatstaven wilde hij het tegelijk ook reguleren: hij zag zijn leven lang toe op toezicht van overheidswege op een laag rentetarief. Max Weber heeft dus terecht Calvijns openheid voor het nieuwe gesignaleerd, maar zijn conclusie dat Calvijn daarmee een zichzelf aandrijvende kapitalistische economische orde legitimeerde, gaat veel te ver. De acceptatie daarvan is helaas een latere ontwikkeling in de gereformeerde wereld.

Het is evident, dat ook een actueel verwerken van de gedachtenis aan Calvijn een grondige nieuwe hermeneutische inspanning vereist. Het Geneefse ontwerp valt niet te herhalen. Toch treft Roelf Haan bij Calvijn enkele fundamentele gezichtspunten aan, die bij de huidige, dringend nodige bezinning op de economische orde als zodanig van groot belang zijn. Calvijn gaat niet uit van schaarste, zoals de neoklassieke economie, maar van geschonken en te bewerken overvloed. Calvijn gaat evenmin uit van de homo economicus, het vanuit eigenbelang calculerende anonieme marktsubject, maar van het lid van een communie, dat in een Godskennis die uit gehoorzaamheid wordt geboren in dienst van God en de naaste handelt. Calvijn kent geen verzelfstandiging van de markt als een naar eigen wetten verlopende sfeer die alle andere sferen steeds meer in haar greep krijgt (in zijn verzet hiertegen betoont Haan zich niet alleen erfgenaam van Calvijn, maar ook van Dooyeweerd), maar ziet de handel als een van de velden waarin het menselijk handelen in geloof (als vertrouwen) en liefde tot uitdrukking komt. Calvijn ziet de economie niet als een in zichzelf besloten terrein, waar hoogstens van buiten af normen aan kunnen worden opgelegd, maar als een veld waarop het handelen van alle betrokkenen zelf over de hele linie van begin af aan morele implicaties heeft. Dit alles stelt fundamentele vragen aan de gangbare economische wetenschap, zoals het ook elke theologie uitdaagt die zich liefst voor dit alles geheel afsluit en zich opsluit in haar vermeende eigen waarheidsterrein. En het wekt sympathie op voor, zo niet roept om betrokkenheid bij praktijken, die waar en hoe dan ook met de gangbare absolute, in zich ronddraaiende almacht van ‘de’ markt trachten te breken.

Doen en horen

Bij het wel erg geïdealiseerde Calvijnbeeld van Haan heb ik vragen: had deze aan sommige kooplieden in de stad niet gewoon de pest? Maakte hij van zijn machtspositie in het consistoire werkelijk bij tijden geen misbruik? Had de Wet, al zag hij haar als Wet der liefde, bij hem toch geen erg harde trekken? Trok hij de scheidslijn tussen hen die wel en hen die niet in geloof leven niet veel scherper dan Haan waar wil hebben? Maar hoe dit zij, het appèl dat van dit boek uitgaat dient dringend gehoor te vinden.

Rinse Reeling Brouwer

Roelf Haan, Theology and Economics. The hermeneutical case of Calvin today, www.biblemedia.co.za

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie