Broeders en zusters
Het Griekse adelfoi, ‘broeders’, als aanspreekvorm in de brieven is in de NBV (hierin overigens één van zin met de ‘Naardense bijbel’) consequent vertaald met de, ongetwijfeld van ‘inclusief taalgebruik’ getuigende, aanspraak ‘broeders en zusters’.
In 1 Korintiërs 7 laat Paulus er geen twijfel over bestaan dat hij zelf, met het oog op de spoedige einde aan de bestaande wereldtijd, kiest voor een bestaansvorm waarin hij geheel beschikbaar is voor de Heer die komt. Met het instituut van het huwelijk is het, gezien het ‘ingekorte’ karakter van de tijd, vrijwel gedaan. Toch ziet hij om zich heen, dat sommige seksegenoten van hem in de ekklesia een zelfde keuze voor de tussentijd maar moeilijk aan kunnen. Daarom raadt hij hen, zich liever in de gehuwde staat te voegen dan zich uit onvermogen te buiten te gaan. Hij kan zich voorstellen, dat ‘zij die vrouwen hebben’ de weinige resterende tijd zo invullen, dat ‘zij, hebbende, zijn als wie niet hebben’ (vs. 29; NBV: ‘laat ieder die een vrouw heeft zo leven dat het hem niet in beslag neemt’).
In de meeste groepen waarin een dergelijke tekst in de 21e eeuw wordt gelezen, zal het protest niet van de lucht zijn – en niet alleen van vrouwen. Wat een discussie van mannen onder elkaar, over vrouwen, zonder vrouwen! Wat een manlijke arrogantie ook! De woede jegens de apostel zal er eerst uit moeten, voor het, eventueel, vanuit de tekst kan komen tot een gesprek over de vraag of er redenen kunnen zijn om ook de huidige huwelijks-vormen van een fundamentele relativering te voorzien.
Overigens: ook Paulus’ spreken over andere sociale verhoudingen is allesbehalve sekseneutraal. Zo wordt voor het advies ‘adelfoi, laat ieder daarin, waarin hij werd geroepen, blijven voor God’ (vs. 24, in omlijsting met vs. 17) als eerste voorbeeld aangevoerd: ‘is iemand als besnedene geroepen, dan moet hij zich (de huid) niet laten overtrekken; is iemand met een voorhuid geroepen, dan moet hij zich niet laten besnijden’ (vs. 18; ‘voorhuid’ is, ook in het Grieks, een positieve bepaling: een man heeft iets wat een besnedene niet meer heeft; de gangbare vertaling ‘onbesnedene’, die ook de NBV volgt, zet dit op zijn kop). Aangezien het Jodendom de vrouwenbesnijdenis niet kent, is het duidelijk dat de apostel ook met betrekking tot de verhoudingen tussen Jood en goj allereerst aan mannen denkt. Zij voelen het dan ook in hun lid, zij kunnen letterlijk ‘op hun pik getrapt’ zijn, als hij uitroept: ‘de besnijdenis is niets, de voorhuid is niets, alleen het bewaren van de geboden (telt)’ (vs. 19; de NBV vertaalt, lichaamsloos: ‘het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is’).
Het is betuttelend om uit ‘politieke correctheid’ een heftig debat te willen vermijden dat tóch zal ontstaan. En het is bepaald koddig om de ‘zusters’ op te zadelen met iets waar ze aan hun eigen lijf part noch deel aan hebben.
Rinse Reeling Brouwer