Beeldenstorm

B

BEELDENSTORM

In zijn instructieve artikel over de dilemma’s die de verwoestingen van IS oproepen – zoals de vraag of vernietiging van werelderfgoed een casus belli kan vormen – maakt Pieter van Os een vermoedelijk ook in eigen ogen wat ver gaande vergelijking: ‘hoe zouden wij Nederlanders het hebben gevonden als de wereldgemeenschap zich in de zestiende eeuw met wapens en al achter de Spanjaarden zou hebben geschaard om te voorkomen dat Hollandse protestanten nog meer fraais vernielden?’ Anachronistisch is hier niet alleen de term ‘wereldgemeenschap’ (wat zou deze anders zijn geweest dan nu net de macht van Habsburg?), maar ook de suggestie dat al dat ‘fraais’ allereerst cultureel erfgoed zou zijn. Het valt moeilijk te achterhalen wat de motieven waren van het volk dat in 1566 religieuze voorwerpen in kerken en kloosters kapot sloeg. Het kan afkeer zijn geweest van de rijkdom van kerk en ordes, teleurstelling in het uitblijven van hulp van de afgebeelde heiligen, niet meer te houden woede over een gevoeld bedrog van de gevestigde kerk. Ondertussen was in de disputen onder de geletterden van beide partijen voornamelijk in het geding of de afgebeelde werkelijkheid in het beeld alleen een verwijzing vindt of dat het voorwerp van aanbidding zich in het beeld zelf materialiseert. De argumentatie was dus hoe dan ook religieus van aard, en een beroep op de zelfstandige waarde van zoiets als kunst onbekend. Overigens waren de gereformeerde kerkenraden van mening dat alleen een wettige overheid beelden kon verwijderen en probeerden zich aan verantwoordelijkheid voor de daden van het gepeupel te onttrekken: het ging hen immers juist om het zuiver geestelijk karakter van de aanbidding.

Een dergelijk eerder elitair streven was ook aan de orde gedurende die andere hoogtijdagen van bestrijding van beelden in de geschiedenis van de christenheid, bij de iconoclastische Byzantijnse keizers uit de 8e eeuw. Het religieuze fanatisme (in onze termen) lag veeleer bij de monniken die de iconen verdedigden en van wie de keizers de macht trachtten te breken. In hun pleidooi voor de iconenverering kwamen ook deze monniken niet op het idee voor de kunstzinnigheid als zodanig op te komen. Het ging hen erom dat het eeuwige Woord bij uitstek zijn heerlijkheid toont in de glans van het stof: een oerchristelijk, en opnieuw religieus motief.

Hoeveel begrijpen we van geschiedenis als we haar meten aan huidige seculiere categorieën en waarden?

Rinse Reeling Brouwer

Theologiehistoricus

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie