9 maart Deuteronomium 5 en Lukas 4:1.2.5-8 Protestantse Kerk Oostzaan

9

Ds. Rinse Reeling Brouwer, Amsterdam

Overdenking in de dienst van de Protestantse Kerk Oostzaan op zondag 9 maart 2025,  1e zondag van de 40 dagen

Lezing: Deuteronomium 5:6-21, Lucas 4:1.2a.5-8

Gemeente van Jezus, de Gezalfde, hier bijeen in Oostzaan,

In de woestijn was het, dat Israël, dat volk dat ontkomen was aan de slavernij, voortdurend op de proef werd gesteld, om de vrijheid, om het leven te leren. In die woestijn ook werd Jezus gevoerd, om eenzelfde proef te doorstaan. Wie hem de proef afneemt heet de diabolos, wat we letterlijk vertalen als ‘de uiteen-werper’. Deze werpt namelijk uiteen wat bijeen hoort, zoals gehoorzaamheid (gehoor-geven) en vrijheid, dienaar zijn (Luk. 22:26) en macht ontvangen, zich laten dopen en rekenen met de geest. De uiteen-werper doet een beroep op telkens het tweede lid van deze samenstellingen: je zult vrij zijn, machtig, geestkrachtig!, met verdringing van die ándere zijde van wat daar nauw bij hoort. En het appel dat daarvan uitgaat is heel ruw, bruut, vertekend. Het doet alleen nog maar beroep op de almachtsfantasie die ergens in ons allen wel huist, die we soms even de vrije loop kunnen laten, maar, eenmaal nuchter geworden, wel weten bij te stellen. Als nou toch eens de hele wereld luisterde naar mij, en er was om mijn wensen te vervullen! Te plat om waar te zijn. Maar helaas, het lijkt wel of vandaag ‘de goddelozen op aarde koning zijn’ (LB 1009:3), en wel onder vele naties op aarde, en juist in de grotere naties of ‘koninkrijken van de bewoonde wereld’ (Luk. 4:5). We weten niet wat we meemaken, de ene na de andere ontzetting overvalt ons, het duizelt ons bij het volgen van het nieuws. Daarom komen we des te meer hier samen in dit huis, om dat ándere nieuws te horen, het goede nieuws: Jezus trapt er niet in, hij laat zich niet overhalen door de uiteen-werper, hij blijft overeind in de beproeving, hij zegt eenvoudig ‘nee’: ‘voor de Heer uw God zult ge buigen, Hem alleen dienen’ (vs. 7) – en u, diabolos, die mij de angstdroom van een naakte macht omwille van de macht voorhoudt, dus niet.

Met die terugwijzing herinnert Jezus aan het vijfde van de boeken van Mozes, het boek Deuteronomium. Daarin blikt Mozes, aan het eind van de tocht van veertig jaren door de woestijn gekomen, terug op wat het volk onderweg geleerd heeft. En daarbij ziet hij ook terug op dat indrukwekkende gebeuren bij de berg van het verbond, toen Adonai, de Heer, de Tien Woorden (Deut. 34:28) vanaf de berg aan het volk bekendmaakte, en die terugblik dient ertoe dat het volk zich nu, in een nieuwe situatie, nu het land van belofte in zicht is, deze woorden opnieuw te binnen brengt. Het zijn dus woorden die steeds weer nieuw, in telkens nieuwe situaties, tot klinken moeten komen, en dan als verse woorden tot een nieuwe gemeente in een nieuwe situatie bij uitstek iets te zeggen hebben. Zo willen wij die woorden van de Torah van Mozes eveneens opníeuw horen. Van de schijnbaar grote man in het oosten horen we: jullie in Europa zijn verslapt, je bent eigenlijk nihilistisch want je kent geen enkele waarde meer behalve de bevrediging van je directe levensbehoeften. En van de tweede man van die grootmacht in het westen horen we: jullie zogenaamde waarden zijn niet meer dezelfde als de onze, jullie, slapjanussen, verstaan de taal van de macht niet meer. Het is niet mijn taak, als woordvoerder voor Europa op te treden: te dikwijls is immers juist ons werelddeel gezwicht voor precies hetzelfde: aanbidding van macht zonder recht, van vrijheid zonder gehoorzaamheid, van geest zonder onderdompeling in de diepten van de menselijke nood. In wat onze koloniën waren kunnen ze ons dat heel goed vertellen – en we doen er erg lang over, daarvan te leren. Nee, ik ben dienaar van het Woord, en sta voor de taak de woorden van Israëls God zó uit te leggen, dat ze ons als gemeente, hier in Europa bijeen, oriëntatie bieden in deze dagen van verbijstering. Maar dat sluit niet uit, dat een gemeente die weet waarop ze zich oriënteert, ook haar omgeving op dit aangevochten continent kan voorhouden wat zij aan bemoediging en hoop ontvangen heeft.

‘Ik, de Heer, ben jouw God, / Ik die jou uitgeleid heb uit het land Egypte, uit het slavenhuis’ (vs. 6). Dit gaat voorop. Dit is een aanzegging van gezag, een machtsaanspraak. Macht is niet als zodanig duivels, dat zou eenvoudig de werkelijkheid van het bestaan ontkennen. Maar macht is ook niet zomaar een neutraal element, dat je ten goede of ten kwade kan inzetten. Welbeschouwd kun je nooit op voorhand bepalen wat macht is. Wat macht waard is, blijkt uit de effecten ervan. Welnu, het volk der Hebreeën heeft de Heer leren kennen, doordat het feitelijk door Hem uit de slavernij is weggevoerd. Dat gebeuren heeft het in de rug, en vanuit dat gebeuren wordt het aangedreven door de Geest van vrijheid, van bevrijding. Dit is het heilig evangelie, hier staat of valt ons bestaan als gemeente mee. Zonder dit gebeuren waren we hier bijeen als een gezelschap vol goede bedoelingen maar zonder gedrevenheid. We zijn op een weg gezet, en we weten dat er geen weg terug is, ondanks alle beproeving die het tegendeel suggereert.

En daarmee is meteen ook al het Eerste Woord gegeven: ‘Jij zult geen andere goden hebben voor Mijn aangezicht’ (vs. 7). Als dít de weg is, dan weet je ook: Déze is het, en geen ander! Moloch bijvoorbeeld, de God die vraagt je kinderen te offeren voor een hoger doel in de strijd, kan het niet wezen (Lev. 18:21). Of Baäl, de God die (volgens de Torah) een bijzondere, geïsoleerde belangstelling wekt voor de geslachtsdelen en daarmee juist niet leert wat het is, als ‘mannelijk en vrouwelijk’ vorm te geven aan het menselijk bestaan. Of, bij Jezus, Mammon, als de onverbloemde geldzucht, die meent dat louter rijkdom je het recht zou geven alle dingen aan je eigen doelen onderhorig te maken. Alles, wat in dit bestaan als schepsel uit zijn samenhang wordt genomen om als enig en allesomvattend doel te worden nagejaagd, ondermijnt het leven op deze aarde en doet de vrijheid teniet die de Bevrijder ons geschonken heeft. Daaraan doet de gemeente dus niet mee.

Twee. ‘Jij zult je geen beeld, geen afbeelding maken van wat ook’. Misschien eerst maar iets over dat ‘jij zult’, dat we ook bij woord één al hoorden. Het is een wat vreemde vorm. In het Hebreeuws is het ook geen gewone bevelende wijs. Die kent het Hebreeuws wel, en die komen we ook tegen bij woord vijf. Bij ons is de overgeleverde weergave een toekomende tijd. En waarschijnlijk is het dat ook allereerst. Denk nogmaals aan de situatie van Deuteronomium, ‘de wet opnieuw’. Het volk staat op de drempel van het land en krijgt te horen: als je daar straks aankomt, dan zal dit niet meer zijn. Het is bovenal een belofte, en die belofte vraagt dan ook dat je je aan die belofte houdt, en in die zin is de belofte tegelijk een gebod: handel dan ook naar wat je voor ogen is gesteld! Welnu, ‘je zult je geen beeld, geen afbeelding maken’. Vooral sociale media, maar alle reclamevormen, zitten vol beelden. Het is hoe iemand zichzelf als ideaal aanprijst, het is hoe we idolen nalopen, ten koste van hun menselijkheid. Het kan, zegt een door mij bewonderde kerkvader uit de late 4e eeuw [Gregorius van Nyssa], ook een denkbeeld zijn: een abstract ideaal waarvoor alles moet wijken. ‘De Russische wereld’ – doet er niet toe dat de aanhangers daarvan daartoe ook volkeren rekenen die zichzelf er bepaald geen onderdeel van achten. Of ‘eigen volk eerst’, welk volk dan ook. Dat is geen vrijheidsideaal, dat is de ondermijning daarvan. ‘Je zult je niet neerbuigen voor zulke beelden, je zult hen niet dienen’ (vs. 9). Hoort u, dat haalde Jezus óók aan tegenover de diabolos: ‘voor de Heer uw God zult ge buigen, en Hem alleen dienen’ (Luk. 4:8). Ik sprak een vroegere Trump-aanhanger, die tijdens een verlof in Schotland tot bezinning kwam en zich afvroeg: ‘hoe héb ik als bijbelgetrouw christenmens achter zo’n idool aan kunnen lopen?’. De Heer als ‘godheid jaloers’ [vert. Oosterhuis/van Heusden] kon dat niet hebben, maar als barmhartig God ziet hij een ommekeer van gezindheid (u begrijpt wel: ik bedoel niet zozeer: van politieke, als veeleer: van geestelijke gezindheid) met ontferming en met liefde aan.

Drie. ‘Je zult de naam van de Heer, jouw God, niet bedrieglijk op de lippen nemen’. Nu komt het dichtbij. Die ‘andere’ goden, dat kunnen nog goden van ánderen zijn, van die beelden kun je ook nog zeggen dat jij je deze nooit hebt ingebeeld. Maar hier gaat dat niet meer. Hier gaat het erom dat je juist de naam van de Bevrijder te schande maakt doordat jouw beroep op Hem vals klinkt. Hier gaat het niet om de Russische president, hier gaat het om de Patriarch van Moskou, die een leer verkondigt, waarin de ‘Russische wereld’ en het ware geloof sámengaan – en juist oosters-orthodoxe theologen hebben nadrukkelijk verklaard dat dit een valse leer is. Laten we ons hier niet beter achten: het ‘God, Nederland en Oranje’ van vroeger was au fond weinig appetijtelijker.

En nu twee woorden, die in het positieve gesteld zijn. Vier. ‘Bewaak de dag van de sabbat, heilig die’ (vs. 12). Deze versie van de Tien Woorden betrekt de zevende dag, als dag van ‘staken’ van alle werk, strikt op de herinnering aan de bevrijding uit de slavernij. Wie tot slaaf gemaakt is van farao, werkt dag en nacht voor zijn meester. Maar zo is het onder u niet. Wie werkt, heeft het recht om te rusten. Maar ook het vee hoeft niet altijd maar te worden ingeschakeld voor de winstmaximalisatie van zijn meesters. Ja, en ook de onder u verblijvende vreemdeling, de migrant, deelt in wat een recht is voor de kinderen Israëls. Nu, we weten wel dat dit bij alle mogelijke sociale verworvenheden in onze wereld allerminst vanzelf spreekt. De 24-uurs economie raast maar door. En de uitbuiting van arbeidsmigranten, de uitsluiting van vreemdelingen die nauwelijks werken mogen en steeds minder makkelijk burgerrecht verkrijgen, zijn een schande, waarbij ook Europa er nauwelijks goed opstaat.

Vijf, zowel positief gesteld als een echte bevelende wijs: ‘Eer jouw vader en jouw moeder / zoals de Heer, jouw God, jou heeft opgedragen’ (vs. 16). Dit heeft te maken met traditie. Je geeft gewicht aan, je hecht aan wat je van huis uit hebt meegekregen. Waar eerdere geslachten op gehoopt hebben, voor gestreden hebben, kan jou, zo mondig als je bent, niet onverschillig laten. Deze opdracht past daarom bij uitstek bij een generatie die een nieuw leven op het land zal beginnen: dat loopt uit op een ramp, als je je niet voor ogen houdt, waarom het eigenlijk begonnen is. En dat houdt ook in, dat je de ouderen niet aan de kant zet, niet onverzorgd laat, niet achterlaat in de kale woestijn, ‘want ach, die komen toch niet meer mee…’. Heel elementaire sociale uitgangspunten, al was dat toen dan in andere familieverbanden dan nu, komen hier tot uiting en zijn onopgeefbaar, juist als de wereld verhardt.

Zes. ‘Moord niet’ (vs. 17). Het gaat hier om situaties buiten het recht om. Kaïn die Abel neersloeg op het veld, dus niet besefte hoe hij als oudere broeder verantwoordelijkheid droeg voor de zwakkere, jongere. Ook dat is elementair. Deuteronomium, dat wel meer dan twintig hoofdstukken lang in een losse samenhang een uitwerking biedt van de Tien Woorden [de hoofdstukken 6-26], gaat uitvoerig in op de bloedwraak en hoe die te boven te komen, op rechten van slachtoffers maar ook van daders, en daarbij op de collectieve moord in de oorlogsvoering. Het biedt ook wat wij noemen humanitair oorlogsrecht: je mag de bomen niet omhakken van de vruchten waarvan een belegerde stad in het eten moet voorzien [Deut. 20:19]: regels die nu nóg veelvuldig met voeten worden getreden: zie Israël in Gaza, zie de Russische federatie in Boetsja of Marioepol.

Zeven. ‘Maak geen huwelijk kapot’ (vs. 18). Echtbreuk was in oud-oosterse tijden iets anders dan voor ons. Je kon alleen het huwelijk van een ánder breken, wanneer een man vreemdging met een vrouw die eigendom (jaja, zo gold dat) van een ander was en daardoor die ander, de naaste, schade berokkende. Het gaat in het gebod dus om de bescherming van een rechtmatige relatie. Met de enorme opwinding, zowel in de Russische propaganda als in bepaalde, zichzelf viriel achtende kringen in het westen, over wie zich als queer, transgender of non-binair benoemen, heeft het allemaal weinig te maken. Daar kunnen we een andere keer nog wel eens over spreken, wanneer we teksten uit het boek Leviticus zien langskomen.

Acht. ‘Steel niet’ (vs. 19). Het gebod wordt meestal (maar niet door alle geleerden) betrokken op kidnapping, het ontvoeren van mensen om ze als slaaf door te verkopen [Deut. 24:7], of als krijgsgevangene buit te maken. We denken aan de gijzelnemers van Hamas, de handelaars in migranten en/of sekswerkers in pakweg Tunesië of Libië, en de ontvoerders van kinderen naar Rusland als ook de executies van Oekraïense krijgsgevangenen in de Donbas.

Negen. ‘Leg geen vals getuigenis af over je naaste’ (vs. 20). Hier gaat het wel over de rechtspraak, in elk geval over het publiek gesprek waarin anderen ter sprake komen. Dat luistert nauw. Wie zijn onschuld moet bewijzen, wordt door Israëls rechtssysteem beschermd. Wie de waarheid niet spreekt, bederft de sociale verhoudingen, en dat is uiterst gevaarlijk. Nu ja, dat weten we maar al te goed in een tijd van ‘post-truth’, ja van een klimaat waar toch algemeen geldt dat ‘waarheid niet bestaat’ en dat daarom rechters, journalisten en andere waarheidszoekers niet te vertrouwen zijn, en waar er hoogste machthebbers optreden die deze giftige atmosfeer liever voeden dan terugdringen.

Tien. ‘Je zult je de vrouw van je naaste niet begeren, en ook niet azen op het huis van je naaste’ (vs. 21). Het gaat hier om actieve pogingen, iets naar je toe te halen dat je niet toekomt. Welnu, we maken dat op grote schaal mee nu het aloude imperialisme weer terug lijkt te zijn gekeerd; het spelletje Risk in het echt dat we moeten aanzien: ‘ik zou graag Groenland en Panama hebben’; ‘OK, als je mij mijn vroegere gebieden in Oost- en Midden-Europa gunt’. Alle werk aan zoiets als een internationale rechtsorde, dat zeker in de geest van Mozes is verricht, wordt hier aangevochten en afgebroken. In latere teksten, al bij Paulus [Rom. 7], verschuift het accent van de bescherming van het voorwerp van het begeren (de vrouw, het huis van de naaste) naar de begeerte zelf als een kracht in het innerlijk van de mens, die zich zowel ten kwade kan keren (zodat ze tot bezitsdrift wordt) als ten goede (dan kan ze een verlangen inhouden naar verbondenheid met de goede God). Die ontwikkeling is niet zo vreemd, want in zekere zin komt het neerbuigen voor vreemde goden neer op het toegeven aan begeerten die het intermenselijk verkeer kapot kunnen maken. Wel lijkt het me een minder gelukkige ontwikkeling, wanneer het zelfonderzoek zich, ook nu in de beginnende vastentijd, wel helemaal richt op de valse begeerte in het eigen hart, maar zich tegelijk losmaakt van het voorwerp van de begeerte, en dan bedoel ik de goede begeerte, namelijk de begeerte om de Geest te aanvaarden, Gods woord te zijn toegedaan en heel dicht te verkeren in de gemeenschap met Jezus, die de duivel heeft weerstaan. Moge ons die begeerte, die gezindheid geschonken zijn! Amen.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie