8 juli Deuteronomium 3:23-28 Ede Gedachtenis Ger Elbertsen

8

Goede vriendinnen en vrienden,

De laatste maal, niet dat ik hier in Ede kwam voor het leerhuis maar wel dat Ger daarbij kon zijn, in februari 2019, ging het over Mozes. En ik herinner me dat Ger na afloop zei: ‘daar zouden we nog heel veel meer van moeten ontdekken’. Het lag voor mij dus voor de hand, op deze dag, geschaard rond haar kist, een verdere glimp van Mozes te ontdekken.

De Bijbelverzen die we lazen komen uit het boek Deuteronomium, het vijfde en laatste van de zogeheten Boeken van Mozes. Het volk Israël heeft een lange tocht door de woestijn achter zich, en heeft nu het kamp opgeslagen in de vlakte van Moab bij Beth-Peor (Deut. 3:29), ten noordoosten van de Dode Zee, van waaruit je de Jordaan kunt overtrekken. In een reeks van lange toespraken formuleert Mozes nog eens, en nog weer eens ánders, zijn aanwijzingen voor het volk, en hij begint daarbij met een lange terugblik op de tocht die Israël nu achter zich heeft. Aan het einde daarvan gekomen, staat hij stil bij zichzelf. Zo graag was hij zelf nu meegegaan, dat land van de belofte binnen dat hij vanaf het begin af aan als doel van de tocht voor ogen had gehad. En hij vertelt, dat hij dat ook aan die Ene, de God die hem ooit geroepen had bij het braambos (Ex. 3) en die hem was voorgegaan in het uitleiden van de Hebreeuwse slaven uit Egypte en bij hun moeizame toch door de wildernis, had gevraagd: laat mij nu toch ná de uittocht en ná de doortocht ook de intocht meemaken; o Gij, die uw bevrijdende macht hebt bewezen, doe ook mij de rivier overtrekken en laat mij het land binnengaan. Wees zo goed, mij ook dát nog te gunnen (vss. 23-25).

Maar Mozes krijgt niet waarom hij vroeg. De Ene ‘voer’ zelfs ‘uit’ tegen hem, wil van geen verzoek horen, en reageert kribbig: ‘genoeg zo!’ Geen woord meer! Ik wil er niet van horen! ‘Ga niet verder, letterlijk: voeg geen woorden toe, waarin je op deze manier tot mij spreekt’. Waarom dat kribbige, dat afhoudende? In andere teksten vinden we een verband met een scene bij het denkbeeldige Meriba, ‘(het water der) twist(en)’, waar Mozes zwicht voor een klacht van de menigte over haar dorst en haastig water uit de rots slaat. De Ene laakt hem om dat revolutionaire ongeduld, het onvermogen om nader beraad af te wachten, en zegt Mozes dan aan dat het niet aan hem zal zijn, het volk het land binnen te brengen (Num. 20:12; Deut. 32:51-52). Zo kan het gaan in het leven: je maakt een fout, die onherstelbaar is. Daarna kun je wel verder, maar je moet ook de gevolgen dragen van die vergissing die je beging. Een dimensie van het leven om niet te verzwijgen op momenten als deze waarop we terugblikken op een mensenleven. Alleen, hier in Deuteronomium staat het níet zo (vs. 26; eerder ook Deut. 1:37). Hier verhaalt Mozes: ‘de Ene voer tegen mij uit omwille van jullie’. Dus niet de schuld van Mozes zelf, maar de schuld van het volk is de reden daarvan, dat hij ervan moet afzien het land te betreden. Hij is een ware ‘knecht des Heren’, hij dráágt wat het volk misdeed – bij wijze van plaatsvervanging: die notie, waar de Joodse filosoof Emmanuel Lévinas zo indringend over schrijft. Als er dan iemand is die moet handelen om de gevolgen van het collectieve falen in een noodsituatie af te wenden, laat mij dat dan maar zijn. Hier ben ik! Ik ben bereid, solidair te zijn binnen een gemeenschappelijke schuld en persoonlijk voor de gevolgen daarvan in te staan.

En wat kan de reden hiervan zijn? Waarom is het beter, dat Mozes niet mee het land ingaat omwille van jullie, het volk? Het staat er niet bij, maar ik heb wel een vermoeden. Stel nu, dat Mozes niet was gestorven ‘op de mond van de Ene’ (dat is: met een goddelijke kus, zeggen de rabbijnen); stel dat zijn God hem niet persoonlijk begraven had bij Beth-Peor in Moab; dat zijn graf aldaar niet onbekend was gebleven ‘tot op vandaag’ (Deut. 34:5-6)? Dan was de Jordaan dus geen ‘doodsrivier’ geweest (Lied 753:6), maar was hij deze mee overgegaan en was hij in het land Kanaän gestorven, op een plaats waar een van de stammen zich zou vestigen. Dan was er een bekend graf geweest, vermoedelijk een bedevaartsoord, en dan konden de relikwieën van Mozes wel eens tot voorwerp van verering zijn gemaakt. Dat is toch al een gevaar in Israël: dat het niet God zelf, maar zijn knecht Mozes voor heilig verklaart, dat zijn woorden en geboden onverbiddelijk moeten gelden en dat ze, bedoeld voor het humane samenleven van mensen, tégen mensen gaan werken als een knoet. Hoeveel te meer, als er een ‘graf van Mozes’ was geweest, met alle risico dat het verbod op het maken van afgoden en afgodsbeelden daar al snel zou zijn overtreden. Om die reden is het omwille van jullie, en laten we het onszelf aantrekken: omwille van ons, beter dat Mozes niet meegaat, dat zijn einde niet samenvalt met de voleinding van het verhaal van uittocht, doortocht en intocht. En dan moet ik ook aan Ger denken. Waarom was ze gegrepen door de Bijbelse teksten, maar had ze toch tegelijk moeite met veel gevestigde religie? Dat moet om deze reden zijn: omdat ze zag, dat wat als bevrijding bedoeld was al snel kan omslaan in een repressief instituut, met repressieve regels en onmenselijke omgangsvormen. Die omslag kan altijd zo maar weer gebeuren. En het is heilzaam, als deze voorkómen kan worden – ook al moet je, in dit geval: ook al moet Mozes, daarvoor een stap terug doen.

Toch is daarmee niet het laatste woord gezegd. Hij-die-één-is, de Ene, nodigt Mozes uit omhoog te klimmen naar de top van het gebergte Pisga, en van daaruit het hele land naar alle zijden te bekijken dat hij niet mag betreden (vs, 27). ‘Zien’ is het themawoord in ons tekstgedeelte: Mozes’ bede: ‘Mijn Heer, Gij zijt begonnen aan uw dienaar uw grootheid te laten zien’ (vs. 24); zijn vraag: ‘mocht ik toch het goede land te zien krijgen’ (vs. 25): het antwoord: ‘hef je ogen op en laten je ogen goed zien’ (vs. 28) en tenslotte is daar de opvolger die de Jordaan zal overtrekken naar het land dat Mozes alleen zal zien (vs. 28). Mozes had een visioen, een visie, een vergezicht. Hij zag iets voor zich, en dat heeft zijn hele leiderschap bepaald. Hij is het voor zich blijven zien, ook als hij het in zijn leven niet zag waar worden. Zo gedenken wij ook Ger: als een vrouw, die iets voor zich zag, die aanvechting kende, maar die zich het visioen niet liet ontnemen.

En dan tot slot is er de overdracht. ‘Instrueer wel Jozua, versterk hem, bemoedig hem, want hij zal voor het volk uit overtrekken’ (vs. 28). We begonnen deze dienst met het zingen van Psalm 90. Het is de enige psalm waarboven staat: ‘een gebed van Mozes, de man Gods’. Dat is natuurlijk fictie, maar zoals zo vaak is de fictie hier uiterst zinvol. ‘Geslachten gaan, geslachten komen/ wij zijn in Gods ontferming opgenomen’. Denk aan de situatie in de vlakte van Moab. De generatie die uit Egypte trok, had op het beslissende moment de moed niet, het land binnen te gaan. Ze vertrouwde de verspieders niet, ze durfde niet te hopen. En daarom komt ze om in de woestijn – die generatie, waarmee Mozes in zijn sterven solidair is. Maar in de woestijn is er een nieuwe generatie geboren, en die zal het land in trekken, en die zal waarmaken waarop het voorgeslacht heeft gehoopt. Daarom is er in de Psalm zowel sprake van de goddelijke toorn, namelijk over een geslacht dat niet durft te hopen, als de bede om wijsheid en goed leven voor de kinderen, die nu het bewerken van het land ter hand nemen. Dat laten we vandaag ook gelden voor de kinderen, de kleinkinderen, straks de achterkleinkinderen van Ger: dat zij mogen meemaken, en mogen waarmaken, wat hun moeder en grootmoeder Ger heeft gehoopt, maar waarvan ze de verwerkelijking maar zeer ten dele heeft gezien en mogen meemaken. Tot een nieuwe generatie zegt de Bijbel: er is op jullie gewacht! Ze zult je perspectieven en je handelen niet in dezelfde termen formuleren als je voorgeslacht, maar weet wel, dat er nog zoveel onvervulde hoop bestaat, en dat vorige generaties ernaar hebben uitgezien, dat als zijzelf hun hoop niet konden zien waar worden, dan toch wie na hen kwamen er niet alleen iets van zouden zien, maar er ook iets van zouden meemaken. Met dat uitzicht, met dat perspectief, kunnen jullie, kunnen wij allen hier, nadat we Ger aan de aarde hebben toevertrouwd, haar in haar graf laten rusten en onze eigen weg verwachtingsvol vervolgen. Amen.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie