31 mei Exodus 24 De Ark

3

Dienst van de Regenbooggemeente in De Ark, Amsterdam-Slotervaart, zondag 31 mei 2020, Pinksteren; voorganger Ds Rinse Reeling Brouwer (livestream)

Lezingen: Exodus 24:1-11; Handelingen 2:1-4;43-47

Welkom (ouderling)

Welkom in deze dienst, die de Regenbooggemeente aanbiedt vanuit kerkgebouw De Ark in Amsterdam-Slotervaart. Vanwege het Corona-virus kunnen we maar met een paar mensen samenkomen in dit huis. Maar waar u ook bent: via de livestream zijn wij verbonden met elkaar.

In de afgelopen paastijd hebben we lezingen gehoord uit het boek van de uittocht. In het eerste gedeelte daarvan heeft Mozes aan Farao de bevrijding van het slavenvolk geëist, om een feest voor Israëls God te kunnen vieren ‘met jongeren en grijsaards’ (Ex. 19:9). Dat feest vindt plaats op de berg Sinaï en is het hoogtepunt op de weg van de bevrijding. Het wordt gevierd op de 50e dag van Pasen, dat is Pentekoste: Pinksteren. Enkele zondagen geleden (op 10 mei) klonk hier het verhaal, waarin de Bevrijder in bliksem en verborgenheid verschijnt (Ex. 19). Daarna geeft de Levende aan Mozes bovenaan de berg aanwijzingen, hoe het mogelijk is in vrijheid te leven (Ex. 21-23). In de lezing van vandaag zijn ‘al die woorden’ gegeven (Ex. 24:3 en 7), en valt nu het verbond hardop te bevestigen en te bezegelen. Deze verbondenheid met God en met elkaar vieren we vandaag, met  jongeren (Ex. 24:5) en grijsaards (Ex. 24:1 en 9). Psalm 68, de openingspsalm, zingt van ‘de berg van het verbond’. Die berg is én de berg Sinaï toen én elke ‘hoge plaats’ waar de woorden klinken en waar het verbond nu beleefd wordt.

Inleiding op het kyriegebed(predikant)

Een aantal woorden nu ter inleiding op het kyriëgebed.

In het jaarrooster was voor deze Pinksterdienst een dienst van Schrift en Tafel voorzien. De kerkenraad heeft vorige week besloten, de viering van het avondmaal nu niet te laten plaatsvinden. Voor de christelijke gemeente is het wel een van de meest pijnlijke gevolgen van de lockdown vanwege het Coronavirus, dat wij niet lijfelijk kunnen ervaren, één lichaam te zijn. De lezing uit het boek Handelingen zal ons straks vertellen, dat het breken van het brood voor de christengemeenten al vanaf haar allereerste bestaan kenmerkend was. En in de Exodus-lezing is sprake van een ‘vredemaaltijd’ (vs. 5), een vrolijk en feestelijk samen vieren van de vrede met God – waarvoor jonge stieren werden geslacht, als teken dat voor echte gemeenschap het stoere, het sterke zich offert. Het is een oude gewoonte in de mensheid, verbondenheid met bloed te bekrachtigen. Mozes sprenkelt het ‘bloed van het verbond’ (vss. 6.8) én over het altaar aan de voet van de berg én over het volk van het verbond, zo laat hij zien dat beide partijen door hetzelfde bloed verbonden zijn. Jezus zal van zijn eigen lichaam zeggen: ‘deze beker is het verbond, opnieuw, in Mijn bloed’ (1 Kor. 11:25). De bloedsband van de bondgenoten is een levenslijn: ze zijn met één bloedstroom doorstroomt, onverbrekelijk met elkaar verenigd.

Precies de vrucht van de druiven als teken van dat levensbloed drinken we vandaag niet. Op de Sinaï zijn het de ‘steunpilaren van Israël’, die namens het volk ‘eten en drinken’ (vs. 11). Maar zo willen wij het deze Pinksterzondag niet doen: als weinigen, hier vandaag in dit huis bijeen, ‘namens’ de gemeente maar ook zonder de overige gemeente het brood breken en de beker laten rondgaan. Het gaat, zoals het lied zegt, om de ‘Tafel van Een, brood om te weten / dat wij elkaar gegeven zijn’ (Lied 276:3). De Tafel herinnert aan de eenheid, maar die eenheid kunnen wij nu net niet tastbaar maken. We blijven met de hele gemeente ‘van verre’ (vs. 1), op afstand. De schaal, de schenkkan, de beker, hier op de tafel blijven leeg. Dat toont eerbied, maar het doet ook pijn. Precies die pijn willen wij nu in ons gebed om ontferming aan God voorleggen.

Ter inleiding op de lezingen (predikant)

U, wanneer u lid bent van de Regenbooggemeente, hebt in de afgelopen weken een Pinkstergroet toegestuurd gekregen. Daarop is een schilderij te vinden van gemeentelid Kristel van der Horst, dat hier op deze schildersezel staat. Het is, zoals we dat noemen, niet-figuratief, dat wil zeggen: het is niet per se een afbeelding van een bekend object in onze wereld. Toch kan het juist zo iets uitdrukken, iets tot uiting brengen. Sommigen zeggen: ‘ik kan er niets mee’. Het is altijd goed, er dan tijd voor te nemen, en je af te vragen: wat schiet me te binnen? Wat soort me? Wat raakt me? Ik heb verschillende reacties gekregen, heb mijn eigen reacties ook met Kristel gedeeld, en ken ook een paar van haar gedachten. Ik noem een paar associaties:

  • Linksboven: gefladder; zijn het vogels? Volgen ze een route, een weg? Een weg die hier beneden ook wij gaan
  • Linksonder: donkerte, krassen; het duidt op verwarring. Waar gaan we? Er is geen rand om het doek, dus is er wel oriëntatie? Dat past bij onze verwarring in de dagen van Corona, dat past ook bij de tocht van Israël door de onafzienbare, onbekende woestijn;
  • Middenin: een grote rode vlek, met donkerblauw vermengd. Je kunt denken aan ‘de zee, zo rood als bloed’, waar de slaven doorheen trokken op hun vlucht. Of aan het bloed van de slachtoffers, of aan dat van het leven, van het verbond;
  • Rechts het roze: niet iedereen houdt ervan; in de liturgie is het een moment van licht te midden van het lijden; maar op Pinksteren kun je ook blijven bij het rood, de kleur van het bloed en het vuur.
  • Helemaal rechts boven: een kleine strook licht blauw. Is dat een heel klein beetje zicht op de hemel, zoals hier in De Ark alleen bovenin langs een smalle strook hemellicht binnenvalt?

We houden onze associaties vast, wanneer nu we nu de Schriften gaan lezen.

En we zingen daarbij Lied 700, waarvan de laatste strofe op de Pinkstergroet stond afgedrukt: nu het eerste vers, na de lezing uit de boeken van Mozes het tweede vers, en na de lezing uit de Handelingen van de Apostelen het derde vers.

Wij lezen uit het Boek Exodus, het 24e hoofdstuk, in een vertaling van mijn hand:

Tot Mozes zei Hij: ‘Stijg op tot DE LEVENDE, jij en Aäron, Nadab en Abihoe en zeventig uit de oudsten van Israël, en buig je neer van verre. Laat alleen Mozes naderen tot DE LEVENDE; Zij zullen niet naderen, en ook het volk zal niet opstijgen met hem.’

Mozes kwam, en hij vertelde het volk al de woorden van DE LEVENDE en alle rechtsregels. Heel het volk antwoordde met één stem, ze zeiden: ‘Al de woorden die DE LEVENDE gesproken heeft zullen wij doen.’ Mozes boekstaafde al de woorden van DE LEVENDE. Mozes maakte zich op, ’s morgens vroeg, bouwde een altaar onder aan de berg en plaatste twaalf opgerichte stenen recht overeind voor de twaalf stammen van Israël.

Hij zond jongelingen onder de kinderen van Israël uit, en zij deden opgangsgaven opgaan en slachtten vredeoffers voor DE LEVENDE, jonge stieren. Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in de schalen, en de (andere) helft van het bloed sprenkelde hij over het altaar. Hij nam het boek van het verbond en hij liet dat horen voor de oren van het volk. Zij zeiden: ‘Alles wat DE LEVENDE gesproken heeft, zullen we doen en willen we horen.’ Toen nam Mozes het bloed [uit de schalen] en sprenkelde dat over het volk, hij zei: ‘Zie, het bloed van het verbond dat DE LEVENDE met u sluit op grond van al deze woorden.’

Mozes steeg op, met Aäron, Nadab, Abihoe en zeventig uit de oudsten van Israël. En zij zagen de God van Israël, wat onder Zijn voeten is: een plaveisel van lazuur, als het gebinte van de hemel in klaarheid. Tegen deze steunpilaren van de kinderen van Israël zond Hij zijn hand niet uit. Zij aanschouwden God, en aten en dronken.

Overdenking (predikant)

Lieve Gemeente,

[1] Als je het leven ervaart als een verwarrend leven, een leven vol moeiten, een tocht door de woestijn, is het bittere noodzaak dat er momenten zijn waarop je boven jezelf wordt uitgetild. Zo functioneert de Godsverschijning in donkere donderwolken en een bevende aarde aan de Sinaï, zo functioneert ook de herinnering in het boek Exodus aan de plechtige sluiting van het verbond op de helling van de berg.

[2] Egypte, het slavenhuis, dat is de diepste diepte. Vandaar gaat het omhoog. De berg is daarvoor een prachtig beeld. Maar waarom dat ‘omhoogstijgen’? Om bij de hemel te komen? Jawel, maar dan toch omdat er vanuit die hemel een Stem klinkt, die naar Zijn volk toekomt, omdat Mozes daarboven namens ons allen met deze God kan knokken, kan debatteren, op zoek naar aanwijzingen voor het leven hier beneden.

[3] Het verhaal is wat warrig: wie gaat precies wanneer met wie omhoog? Leest u het na de dienst nog maar eens na en probeer er wijs uit te worden. Die verwarring hoort erbij – zoals nu met dat virus: we weten niet hoe het werkt, we weten ook niet altijd precies wat we moeten doen. Deze verwarring hangt er in het verhaal ook mee samen, dat er meerdere herinneringen door elkaar lopen: God, déze God, de Levende, wil een verbonds-god zijn, die een gemeente, die de mens zoekt als partner in het verbond. Dat associëren we met nabijheid: je kunt met deze god ‘eten en drinken’. En tegelijk: alléén Mozes mag de wolk in om het Woord te ontvangen  al de anderen buigen zich uit respect ‘van verre’ (vs. 1). En er is nabijheid – én er is afstand. Wie de nabijheid wil, kan van de God van de Vrijheid een gouden kalf maken (‘de’ gezondheid gaat voor alles, zegt de een, nee, ‘de’ economie gaat voor alles, zegt de ander. Maar wie uit eerbied alleen maar ‘van verre’ wil blijven, maakt zich óók een God, een hoge en almachtige God die met ons leven niets te maken heeft. Hoe zeg je nu én het een én het ander, hoe spreek je én van afstand én van nabijheid? Tsja, dat zeg je… een beetje verward.

[4] En zo is het ook met die korte, maar o zo inhoudsrijke mededeling: ‘zij’, daar ergens halverwege de berg, zij ‘zagen de God van Israël’ (vs. 10). Dat kán eigenlijk niet. Alleen sommige profeten (Jesaja, Ezechiël) hebben God gezien, voor een ogenblik. Maar de stelregel luidt: ‘geen mens kan Mij, de Levende in het gezicht zien én zelf in leven blijven’ (Ex. 33:20). Het gebeurt hier toch en het mag toch (vs. 11) – als is het maar soms, al is het maar even (Lied 700:3 r. 4).

[5] Wat zien ze dan, die steunpilaren van het volk? ‘Plaveisel’, dat wil zeggen: tichelstenen, zoals de Hebreeën die moesten aanleveren in het slavenhuis, maar dan geglazuurd, in blauw of in lazuur: de kleur van de hemel, zo helder. Het blijkt de onderkant van de voeten van de grote Koning op zijn troon: de Koning zelf zien we niet, die onderkant van zijn voeten die rusten op de voetbank wel. Ik heb hier een plaatje van de poort, genaamd naar de godin Isjtar (in de Bijbel Astarte), opgegraven in het oude Babylon en door de Duitse keizer weer opgebouwd in een museum in Berlijn, waar u het als roofkunst op enig ogenblik weer kunt bezoeken. U kunt zich er zo iets bij voorstellen, bij die geglazuurde blauwe bakstenen. Het suggereert uitzonderlijke pracht. Een moment van ‘aanschouwen’, van onderen de hemel in kijken, dat valt niet af te dwingen. We moeten er niet bang voor zijn. We mogen het ons laten schenken. Bidden wij, dat juist die aanschouwing – soms, even – ons het visioen verschaft en de kracht geeft om, met diezelfde God mopperend, discussiërend en vechtend als Mozes, in alle verwarring onze weg te vervolgen. Amen

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie