Ds. Rinse Reeling Brouwer
Overdenking bij online viering van de Regenbooggemeente in De Ark, Amsterdam Nieuw-West op 10 januari 2021, 1e zondag na Epifanie, Doop van de Heer
Schriftlezing: Marcus 1:1-13
Gemeente van Jezus Christus, met Hem zonen en dochters van God,
Alle vier de evangeliën kennen een inleiding, die de Messias Jezus introduceert vanuit Mozes en de profeten. Johannes zet in bij het begin van Genesis: ‘In den beginne’ – het Woord (want God spreekt) – en dat Woord geschiedt midden in onze wereld van het vlees (Joh. 1:1.14). Mattheüs bij Genesis 5: het ‘boek van de wording’, en wel binnen Israël: Abraham, David, voor en na de ballingschap, al die mannennamen, met de namen van enkele vrouwen die van de daden en wandaden van die mannen verhalen (Mat. 1:1-17). Lukas bij Genesis 18: Sara opnieuw, die in de figuur van Elisabeth nog steeds geen kind kan krijgen, maar dan toch de aanzegging van wonderbare geboorten, want ‘geen woord van de Heer zal krachteloos blijven’ (Luk. 1:37; Gen. 18:14).
En nu Marcus, in de eredienst het minst gelezen. Zijn inzet lijkt op die van Johannes: ‘begin van het evangelie’; het gaat allereerst om dat ‘in den beginne’, het beginsel, dat waar het principieel om draait (vs. 1). Dan een dubbele punt, en dan een lange zin. Bijzin: ‘zoals geschreven staat…’ (vss. 2.3), hoofdzin: ‘zo geschiedde het’; namelijk Johannes, dopend in de woestijn (vs. 4). En dan verderop: in de dagen, de dagen van Johannes, geschiedde het, dat Jezus komt uit Galilea om zich door hem te laten dopen (vs. 9) en bij die doop geschiedt daarop een stem uit de hemel die zegt wie deze Jezus van Godswege is, namelijk ‘mijn zoon, de geliefde, in wie ik welbehagen heb’ (vs. 11). Zo laat Marcus de geschiedenis van Jezus, met die van Johannes de voorloper voor Hem uit, helemaal opkomen uit die bijzin, uit wat geschreven staat bij Mozes en de profeten. Ben Hemelsoet, ooit hier op deze kansel, zei het zo: ‘Dit evangelie, dat zijn de aloude schriften opnieuw, en wel zó gelezen dat Jezus ter sprake kan komen’.
Van de schriften die Marcus aanhaalt noemt hij alleen de profeet Jesaja. Dat heeft een reden, maar zijn gehoor zal goed geweten hebben dat hier in feite meerdere citaten in elkaar zijn geschoven. Uit het boek Exodus (Ex. 23:20): vanaf de Sinaï zegt de Heer tot het volk dat de weg door de woestijn zal gaan: ‘zie, ik zend mijn mal’ach – dat is ‘mijn bode’, en de vertaling ‘engel’ duidt op niets anders dan een hemelse bode – voor uw aangezicht’; daar: voor het volk uit, dat door de woestijn moet gaan; bij Marcus: voor Jezus uit, die de weg gaat van het volk. De gestalte van Jezus is dus in samengebalde vorm het volk zelf. Vandaar mijn aanhef zojuist: ‘zonen en dochters van God’. Hij is de Zoon (vss. 1.11), maar áls de Zoon vertegenwoordigt hij het hele volk van God. Vervolgens uit de profeet Maleachi (malach’i – zijn naam is: ‘mijn bode’!): ‘de bode gaat voor u uit om uw weg te banen’ (Mal. 3:1). Bij Maleachi staat: ‘mijn weg’, dus de weg van de Heer. ‘Uw weg’, die Johannes zal banen, is de weg die Jezus moet gaan. Jezus, zoon van God namens ons allen, is dus ook de Heer zelf. En tenslotte uit het boek Jesaja, speciaal het troostboek in hoofdstuk 40, dat tot het volk van Juda, in ballingschap in Babel, spreekt dat zijn ellende, zijn uitlandigheid ten einde is, en dat het zaak is nú een weg te effenen, door de woestijn óp naar Jeruzalem (Jes. 40:3). Het is te begrijpen dat Marcus alleen Jesaja noemt, want deze weg-bereidende taak voor Johannes de bode is de meest actuele troost die er te bieden valt. Bedenk hoe dit evangelie eindigt: met de vrouwen die bij het graf komen, dat leeg vinden, in paniek willen wegvluchten maar wel te horen krijgen: ‘Hij is hier niet, maar Hij zal u voorgaan naar Galilea, daar zult u hem zien’ (Mar. 16:7). Hij is omgebracht, hij is gekruisigd, en nu neem je het evangelieboekje opnieuw ter hand, bij het begin, en laat je je troosten: zie, hij komt, uit Galilea!
We komen er steeds meer achter, hoezeer dit evangelie gestempeld is door de verschrikkelijke ervaring van het geweld bij de Joodse opstand tegen de Romeinen in het jaar 70, toen de tempel vernietigd werd en de stad Jeruzalem in puin gelegd. Een collega van mij uit het Duitse Essen [Andreas Bedenbender] legde Marcus naast de herinneringen van de oud-generaal Flavius Josephus over die oorlog, en stelde vast hoeveel plaatsen en gebeurtenissen parallel lopen tussen beide teksten. Zo stapelen de ellendige ervaringen zich dus op: (1) Exodus, het slavenhuis Egypte waaruit je wég wil – (2) de eerste ballingschap, stad en tempel vernietigd, en je behoeft grote troost – (3) het kruis, en in verbinding daarmee de tweede vernietiging van stad en tempel, waarom je wegvlucht naar de buitengewesten, naar Galilea. In al die crises biedt dit evangelie troost, wijst het een weg. En wij, nu, lezen Marcus terwijl de crisis van de Covid-pandemie ons in onze greep houdt, er een uitweg lijkt te zijn, maar we zijn er nog niet, en we vragen ons af: hoe zal een nieuw begin zijn, voor hen voor wie er een nieuw begin is, hoe kunnen we onderkennen wat we vóór de pandemie verkeerd hebben gedaan (hoe kunnen we ‘onze zonden belijden’, noemt het evangelie dat; vs. 4.5) en is er soms een weg, een uitweg, door de woestijn die we ervaren héén?
De bode, Johannes, belichaamt daarbij de beweging die ik een beweging ‘van achteren’ heb genoemd: in hem zijn de profeten opnieuw aanwezig (hij kleedt zich ook als Elia, vs. 6); hij preekt en vindt gehoor, zelfs overdreven veel gehoor (‘héél de landstreek’, ‘állen van Jeruzalem’, toe maar! vs. 5). Hij roept op tot boete, en boetelingen moesten in die tijd blootsvoets gaan; maar, zegt hij, van Jezus kan ik de schoenriemen niet losmaken, want Jezus kan mijn boetvaardige leerling niet zijn; hij is namelijk sterker dan ik (vs. 7).
Tegelijk kent onze tekst, zoals we in de inleiding op de dienst hoorden, nog twee bewegingen. Naast de beweging ‘van achteren’, is er ten tweede die ‘van boven’. Bij zijn doop in de Jordaan daalt Jezus af, diep het water in, en we roepen geen overdreven symboliek op als we daarbij denken aan zijn afdaling in de hel. De Jordaan ligt ook letterlijk heel diep. Terwijl Hij met het volk mee boete wil doen, gaat Jezus door de diepten heen: ‘de last van een groot lijden / de dood hem toegezegd’, zoals we zullen zingen (TT 63:3). Maar hij komt weer op, hij ziet de hemelen scheuren, een duif, zoals de duif die met zijn olijftak nieuw leven aankondigt na de zondvloed (Gen. 8:11), daalt op hem neer, als teken van de Heilige Geest die hem zal voortdrijven en waarmee hij, zoals Johannes aankondigt (vs. 8), zijn volk zal dopen (vs. 10). En waar de Geest is, is er ook altijd een Stem, want de Geest is de Geest van profetie, de Geest ‘die gesproken heeft door de profeten’, zoals de geloofsbelijdenis zegt. Het is de stem van de Vader, die klinkt vanuit de hemelen en de Zoon aanwijst: déze is het (vs. 11). Dit alles, het is een en al beweging ‘van boven’. De hemelen ‘scheuren’. Ze scheuren ópen, kun je zeggen, en dat is ook zeker zo: er breekt een straal licht door diep-duistere wolken heen. Maar, omdat we zoals gezegd aan het begin van het Marcusevangelie vanuit een vorige voorlezing het einde ervan nog in ons oor moeten hebben, roept dit beeld méér op. Wanneer Jezus aan het kruis na een laatste schreeuw de geest geeft (die Geest, die hij hier bij zijn doop ontvangt!), ‘scheurt’, zo staat er, ‘het voorhangsel van de tempel in tweeën, van boven tot beneden’ (Mar. 15:38). Dat voorhangsel hangt voor het ‘heilige der heiligen’, waar de verbondsark staat, de plaats die de Heer heeft gekozen als zijn voetenbank op de aarde (Ex. 26:31vv.). Het doet denken aan de ramp die Jeruzalem overkwam, de vernietiging van de tempel in het jaar 70, en de wegvoering van de tempelschatten naar Rome, waar ze zijn afgebeeld op de Titusboog. De diepste, diepste crisis voor het volk Israël, en als onze generatie niet van Auschwitz wist zouden we gezegd hebben: dieper kan het niet. Maar Marcus ziet in het drama van dat gescheurde voorhangsel ook een perspectief: want het onderscheid tussen het heilige en de wereld wordt hierdoor iets dat voorbij is. Meteen na de vermelding van dit schokkend gebeuren vermeldt Marcus namelijk: ‘toen de centurion (de Romeinse honderdman) zag dat Jezus de Geest uitademde, zei hij: “waarlijk, deze mens is een zoon Gods geweest” (Mar. 15:29)’. Precies door de dood van Jezus bereikt de Geest van de profeten van Israël ook de heidenen, in de figuur van die Romeinse militair, en het heilige van de tempel in Jeruzalem is niet langer een beletsel voor de volkeren om in de bestemming van Israël tot het kind-schap van God te delen (Ps. 100). Zo scheuren de hemelen van boven tot beneden en opent zich een nieuw perspectief.
Maar voor we nu al te triomfantelijk worden – zoals het christendom dat maar al te vaak geweest is –, zullen we niet voorbijgaan aan de derde beweging die evenzeer in onze tekst te vinden is. Naast het ‘van achteren’, vanuit de profeten, en het ‘van boven’, vanuit de hemel, waardoor we ons van oude scheidslijnen kunnen losscheuren, is er ook nog het ‘naar voren’. De Geest is nog nauwelijks op Jezus neergedaald, of ‘meteen wierp die Geest Hem uit’ (vs. 12). Uitwerpen, verwerpen, buiten de bewoonde wereld werpen: wie als Zoon van God is geïdentificeerd, heeft veel te verduren. ‘(De Geest wierp Hem uit) de woestijn in, en Hij was in de woestijn veertig dagen, beproefd door de Satan, en Hij was bij de wilde dieren, en de hemelse boden dienden Hem’ (vs. 13). De satan die hem uitdaagt, wilde dieren die hem bedreigen, engelen die hem dienen: mensen zijn daar niet. De woestijn is geen gebied waar een mens wonen kan, het gaat er niet humaan toe. En toch wordt Jezus daarheen geworpen. Hij wordt er beproefd, want al noemt Johannes hem sterk, dat wil nog niet zeggen dat hij vanzelf alle beproevingen, met name die van het misverstaan van het zoonschap van God als vrijbrief voor machtsmisbruik, zal weerstaan. De gerichtheid op het zwakke, dat wat beneden is, die Hij in zijn doop getoond heeft, moet Hij nu ook in de felste aanvechtingen waarmaken. Zo is de woestijn voor Hem ook een oefenschool in het zoon-van-God zijn. Hoger dan de hemelse boden blijkt hij te zijn (Hebr. 1:4vv.), want zij dienen Hem: Hij maakt waar wat het is, mens te zijn. En omdat Hij dit doorstaan heeft, kan Hij anderen, kan Hij óns, dopen met de Heilige Geest die op Hem was. Amen.