Woord vooraf

W

Woord vooraf

Het woord “calvinisme” ligt sinds geruime tijd veel Nederlanders in de mond bestorven. In vroeger dagen duidde het op een welbekend, geliefd of gehaat dogmatisch stelsel. Inmiddels lijkt het eerder te duiden op een mentaliteit. Deze wordt gekenmerkt door ernst, soberheid en verantwoordelijkheidsbesef, of, meer negatief geformuleerd, door fantasieloosheid, moralisme en hypocrisie. Dikwijls wordt het gebruikt in misprijzende zin, een enkele maal ook wel met een vagelijk herwonnen trots. Dat in de term een verwijzing ligt besloten naar de historische gestalte van Johannes Calvijn (1509-1564) lijkt er nauwelijks meer toe te doen. In elk geval worden de geschriften van Calvijn, behalve in een duidelijk lokaliseerbare subcultuur, nog maar weinig gelezen.

          Dit boek biedt geen mentaliteitsgeschiedenis van het calvinisme, zijn verschijningsvormen, zijn gecompliceerde oorsprongen en zijn vertakkingen. Des te meer gaat dit boek over Calvijn, of liever wil het Calvijn zelf aan het woord laten. De uitgever van dit boek – en van de reeks, waarvan dit boek een eerste aflevering bedoelt te zijn – is namelijk van mening, dat de klassieke gestalten uit de geschiedenis van de theologie een erfenis hebben nagelaten, ten goede en ten kwade, die van een te breed belang is om alleen te worden overgelaten aan de slinkende minderheid van degenen die zich op hen beroepen. Zulk een klassieke gestalte is ook Calvijn. Ongetwijfeld was zijn werkzaamheid in eerste instantie van theologische aard. Zijn taak zag hij gelegen in de uitleg van de heilige schriften, in de troost en het vermaan van de zielen en in de opbouw van de gemeenschap. Maar in de zestiende eeuw hadden dergelijke activiteiten allerminst de louter “binnenkerkelijke” of private inkleuring die er nu aan pleegt te worden toegekend. De strijd, in die eeuw gevoerd om de hervorming van de kerk, had onmiddellijk maatschappelijke en culturele dimensies. Calvijn als schriftgeleerde is direct ook de humanistische letterkundige die een belangrijke impuls geeft aan het gebruik van het Frans als literaire taal. Calvijn als predikant is direct ook de retor en de publicist met politieke invloed in de stad Genève, het koninkrijk Frankrijk en ver daarbuiten. Calvijn als vormgever van een kerkmodel is direct ook degene die nieuwe muzikale genres en nieuwe sociologische realiteiten mee in het leven helpt roepen. Alleen al hierom verdient hij het, niet alleen in termen van vage vooroordelen over de tong te gaan, maar te worden gelezen en bestudeerd.

          Centraal staan daarom in deze bloemlezing Calvijns eigen teksten, in tien hoofdstukken gerangschikt. Zij zijn voor deze uitgave nieuw vertaald. Hun selectie is vanzelfsprekend voor discussie vatbaar, zeker wanneer bedacht wordt dat de 19e eeuwse standaarduitgave van de Calvini Opera alleen al 59 forse banden in meerdere kolommen bevat en door een nieuwe editie wordt opgevolgd die ongetwijfeld een nog uitgebreider omvang zal kennen. De gemaakte keuze is onder meer gebaseerd op een variëteit in genres: publieke en private brieven, polemische en opbouwende geschriften, commentaren, programmatische nota’s en redevoeringen. Van de opname van preken is afgezien. Verder vertellen de hier opgenomen teksten samen een doorlopend verhaal, aan de hand waarvan de gang van leven en werken van Calvijn te volgen valt, met een nadruk op de constitutieve jaren 1535-1543 en met in de twee afsluitende  hoofdstukken een korte blik op de twintig laatste jaren van zijn publieke optreden. De inleidingen bij elk hoofdstuk bedoelen, de lezer(es) behulpzaam te zijn door historische achtergrondinformatie te bieden bij de erop volgende teksten en te wijzen op theologisch en anderszins beslissende elementen ervan. Toch zal de lezeres op grond van de teksten zelf altijd het hare van die inleidingen kunnen denken en het nut van het boek is dan ook niet afhankelijk van instemming met daarin verwoorde opinies.

          Ik verberg niet dat ik theoloog ben. Het is mijn overtuiging een geloofstraditie die haar voortrekkers minacht niet alleen voor ruggengraatsloos, maar ook voor ergerniswekkend lui moet worden gehouden en dat ik mij zich met Calvijn als een van die voortrekkers verbonden voel in een opdracht – aangeduid in de werkwoorden van de titels van de hoofdstukken II tot en met IX – die gemeenschappelijk is aan het toen en het nu. Tegelijk is hij zich er maar al te zeer van bewust, dat de vier en een halve eeuw die ons van Calvijn scheiden het onmogelijk maken, zo maar tot hem terug te keren of zijn woorden te willen of ook maar te kunnen herhalen. Tussen hem en ons staan, om maar iets te noemen, het gegroeide inzicht in het historisch en dus menselijk karakter van de bijbelse geschriften, de forse portie maatschappelijke en psychoanalytische godsdienstkritiek die ons in de botten is gaan zitten, de schaamte over de uitwerking van de oorlogen die Europa in naam van de godsdienst hebben verscheurd en de ingrijpende herschikking, mede daarom tot stand gebracht,  van de verhouding van (kerkelijke) “gemeente” en “gemenebest”. De inleider meent dus in zijn eigen theologische werk niet om Calvijn heen te kunnen tegelijk met Calvijn boven Calvijn uit te moeten gaan. Voor het gebruik van deze bloemlezing is dit verder niet van belang, maar de lezeres mag wel weten hoe de kaarten liggen voor haar samensteller.

          Heel veel genoegen heeft hij beleefd aan de samenwerking met de beide vertalers van de geselecteerde teksten. Hannie Vermeer-Pardoen wist als specialiste de teksten uit het 16e eeuwse Frans op waarde is te schatten. En de geoefend latinist Hein van Dolen zette zich aan het niet altijd even gemakkelijk te doorgronden, soms wat gekunstelde Latijn van de renaissance. De samenwerking met hen beiden was bijzonder leerzaam en deed ons ontdekken, hoe anders theologen en taalkundigen naar dezelfde werkelijkheid van de woorden kunnen kijken en hoe noodzakelijk het is voor een theoloog, om steeds weer opnieuw de pretentie op te geven dat hij wel zou weten wat er staat. In een uitvoerige elektronische correspondentie gedurende vele leerzame uren hebben de beide vertalers en ik ieder ons werk telkens weer aan elkaar voorgelegd en vervolgens elkaars opmerkingen gehonoreerd of terzijde gelegd. Elk van ons tekent uiteraard voor het resultaat van de eigen werkzaamheden.

          Een woord van dank gaat uit naar dr. W. Balke, hoogleraar aan de Vrije Universiteit te Amsterdam in de geschiedenis van de Reformatie, toegespitst op het gereformeerd protestantisme. Hij heeft mij voor enkele historische blunders behoed. En ik hoop maar, dat zijn teleurstelling over die passages in de inleidingen waarover wij niet geheel gelijk bleken te denken toch enigszins wordt goedgemaakt door de gezamenlijke vreugde, dat enkele sleutelteksten van de door ons beiden bewonderde Calvijn nu weer in een frisse taal voor  Nederlands publiek beschikbaar zijn.

Rinse Reeling Brouwer

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie