‘Verbondenheid met het katholicisme en verwijdering van Rome’. De ambivalente plaatsbepaling van K.H. Miskotte

&

‘Verbondenheid met het katholicisme en verwijdering van Rome’

De ambivalente plaatsbepaling van K.H. Miskotte

Voor een goed beeld van het naoorlogse Nederlandse protestantisme in zijn reactie op het rooms-katholicisme heeft het zin, naast G.C. Berkouwer als theoloog uit de Gereformeerde Kerken in Nederland ook een uit de Nederlandse Hervormde Kerk voor het voetlicht te brengen[1]. Kornelis Heiko Miskotte (1894-1976), die een belangrijke rol had gespeeld in het bevorderen van ‘betere weerstand’ in de bezettingstijd, werd in 1945 kerkelijk hoogleraar te Leiden, adviseerde in die functie geregeld de Generale Synode, en was als hoofdredacteur van het door Barth geïnspireerde doorbraak-tijdschrift In de Waagschaal zeker ook opinieleider. Zijn houding tegenover de Rooms-katholieke Kerk van die dagen valt nauwelijks met een enkel woord te karakteriseren. In een terugblik op de klaarblijkelijke koers van eerste jaargang van het genoemde blad spreekt hij van ‘de verbondenheid met het katholicisme en de nieuwe, bewuste verwijdering van Rome’[2]. Beide fenomenen vallen inderdaad aan te wijzen, en het tweede, dat van verwijdering, kan zich soms in dermate scherpe formuleringen uiten, dat je denkt: dat komt niet meer goed! De complexe samenhang die hier ligt, probeer ik nu na te gaan door Miskotte achtereenvolgens te behandelen als 1. lezer van katholieke auteurs, 2. bestrijder van convertieten, overgaanders en irenici, 3. protestant tegen klerikaal machtsvertoon en 4. bewonderaar van goede theologie. Ik waarschuw op voorhand: op één noemer krijg ik dit alles niet gebracht.

Lezer van katholieke auteurs

Het is onvoorstelbaar hoeveel deze man gelezen en vaak ook gememoriseerd heeft[3]. Daarbij hebben zeker ook katholieke auteurs diepe indruk op hem gemaakt. Gezelle is voor hem een heel groot poëet, wiens verzen hem altijd weer te binnen schieten[4]. Ook spreekt hij van verrukking bij lezing van Léon Bloy in diens ‘geestes-proletarische Exégèse des lieux communes[5] en acht hij Bernanos, die pascaliaanse priester der vertwijfelden, een van de allergrootste schrijvers.[6] Sertillanges’ La vie intellectuelle en Maritains Réflexions sur intelligence als ook diens La vie d’oraison raadt hij zijn studenten als gidsen voor een waarachtig spirituele intellectualiteit of intellectuele spiritualiteit[7], zoals Bonaventura, en, door Newman naar deze gewezen, Gregorius van Nyssa onder de ouden. Möhler, Scheeben, Pzywara, Guardini komen voorts voor hem tegemoet aan zijn verlangen naar een groot, zingevend verband[8].

Miskotte schroomt niet, van zulke leeservaringen te verhalen in zijn onderricht in gemeente en school. In een cursus uit 1935-36 over ‘grondlijnen van de Rooms-katholieke leer’ neemt hij het catecheseboek van F. Hendrichs s.j. tot uitgangspunt[9], en op college vormt Saint Thomas d‘Aquin van opnieuw Sertillanges een leidraad[10]. Tenslotte vindt dit alles ook een neerslag in publicaties, zij het doorgaans terzijde. Zo is het opmerkelijk, hoe in het slothoofdstuk van het fundamentele boekje Bijbelsch ABC uit 1941 de wereldbrief ‘Acerbo nimis’ van Pius X uit 1905 uitvoerig wordt geciteerd: de paus heeft dan wel niet het juiste zicht op de bijbelse structuren, maar zijn zorg voor de catechese in Europa is meer dan terecht[11]. Al met al: ‘verbondenheid met het katholicisme’, mij dunkt: dat is voor deze theoloog bepaald niet te véél gezegd.

Bestrijder van convertieten, overgaanders en irenici

Binnen de Nederlandse Hervormde Kerk waren er enkelingen en groepen, op wie een hoogkerkelijk streven aantrekkingskracht uitoefende. Miskotte moest daar niets van hebben, hoewel hij in zijn beschouwingen over de prediking de bijzondere tegenwoordigheid, indien het God belieft, hoog houdt zowel voor de eucharistische als voor de gesproken woordverkondiging[12]. Een bespreking van het boek Newman over de rechtvaardiging van dr. Cornelia de Vogel uit 1939 in twee afleveringen[13] gaat vergezeld van een briefwisseling met de auteur[14]. Daarbij valt te bedenken dat Miskotte blijvend is beïnvloed is door de eenzame strijd die H.F. Kohlbrugge in de 19e eeuw voerde tegen al die predikers die vanuit een appèl, en niet vanuit de aanzegging van een reële verandering van het mensenleven in Christus spreken over de heiligmaking. Mede daardoor, zo komt het mij voor, breekt voor haar het inzicht door dat een essentiële opvatting van de rechtvaardiging moeilijk met de leer van de reformatoren te verenigen valt, en dat de overgang van Barth naar Newman meer dan een accentverlegging, namelijk een grensoverschrijding moest impliceren.

Te Amsterdam bestond in de oorlogsjaren een oecumenische kring, die het hervormde ministerie van predikanten niet onkundig liet van haar activiteiten. Een van de drijvende krachten, mevr. Van Lier, laat ook in In de Waagschaal van zich horen[15].

Dr. H van der Linde verzorgt in het blad een rubriek met berichten uit de oecumene. Deze beweegt zich naar mijn indruk enigszins terzijde van de hoofdredactie. Hij respecteert Miskotte, maar trekt toch een eigen spoor[16].

Het herderlijk schrijven van de Hervormde Synode over de Rooms-Katholieke Kerk van 23 maart 1950 is bovenal bedoeld voor interne verheldering, juist ook vanwege de katholiserende stroming in eigen huis[17]. Het wekt de indruk een brede protestantse consensus te reflecteren. Miskotte, die het concept ter beoordeling voorgelegd had gekregen, lijkt er toch niet onverdeeld gelukkig mee te zijn. Uit zijn aantekeningen volgt, dat hij her en der aanscherpingen op prijs had gesteld[18]. Naar zijn gevoel komt de tekst nog teveel tegemoet aan de irenici in beide kampen. Soms horen we uit zijn mond zelfs zoiets als een complot-theorie: Rome zet van haar kant soms irenici in op een eigen plaats in het veldplan – soms om de zwakken in het andere kamp te verleiden?[19] Concreet tekent hij bijvoorbeeld bezwaar aan tegen de suggestie dat Rome en reformatie toch de Schrift gemeen zouden hebben: bij Rome is immers de Schrift dermate ingekapseld in het actuele leergezag dat hij dit voor een misleidende voorstelling van zaken houdt[20]. Het valt te betreuren dat we van Miskotte, in onderscheid van Berkouwer en Barth, niet beschikken over een reactie op de constitutie Dei verbum van het concilie (1965), zodat we vroegere en latere positionering zouden kunnen vergelijken.

Wel kunnen we vaststellen, dat de beoordeling van de ‘liturgische beweging’ in de loop der jaren nadrukkelijk verschuift[21]. Dat komt er naar mijn waarneming uit voort, dat een nieuwe lichting, zoals belichaamd in Willem Barnard,[22] zich veel nabijer bevindt bij de geestesgesteldheid van Miskotte zelf[23], en dat hij zich in de late jaren vijftig in een nieuwe katholieke dichtersgeneratie – vooral Th.J.M. Naastepad, maar ook H. Oosterhuis oprecht verheugen kan.

Protestant tegen klerikaal machtsvertoon[24]

De kerk van Rome belichaamt voor Miskotte de vraag, ‘of wij’ (protestanten) ‘nog weten wat kerk is’[25]. Maar de ‘nieuwe, bewuste verwijdering van Rome’ wordt noodzakelijk door het machtsvertoon niet alleen van de kerk van Rome maar nadrukkelijk ook van deze kerk in haar beslag op (een deel van) de wereld[26]. Bij de viering van het mirakel van Amsterdam in 1946 komt ze tot een massamobilisatie waarin ze zich toont als kroon op de natuurlijke mens die zich uitleeft; dit roept, meent Miskotte, burger-guerilla op[27]. Bij het Maria-congres in Maastricht een jaar later slaat In de Waagschaal opnieuw nadrukkelijk alarm[28]. Een slappe reactie is ongepast. In Maria, die zich geheiligd heeft tot de ontvangst van Christus, viert de Rooms-katholieke Kerk immers de mens die zich met eigen werken verdiensten bereidt, en daarmee uiteindelijk een dubbelgangster van zichzelf[29]. Maar nu gaat er ook voor Maria een volk de straat op, en daarmee wordt de zelfidentificatie met de Verlosser een publiek, ja een politiek feit, dat weersproken dient te worden. Totalitarisme dreigt[30]. En wie rooms is, lijkt ingepakt te zijn in een systeem, even onontkoombaar als eertijds de doorsnee Duitser in de Nazipartij[31]. Met deze laatste vergelijking lijkt voor Miskotte de herinnering aan het gezamenlijk opkomen voor de humaniteit tijdens de Tweede Wereldoorlog, van dominee Gravemeijer en aartsbisschop De Jong beiden (waaraan het herderlijk schrijven nog herinnerde[32]), geheel overstemd te zijn door nieuwe ervaringen. En ze gaat samen met tonen als zou de – nu toch voor protestants gehouden[33]? – natie in gevaar verkeren.

De hierop volgende jaren wijzen nauwelijks op een afname van de alarmtonen[34]. En het bisschoppelijk Mandement van 1954 bevestigt voor de Waagschaal-kringen de greep die de hiërarchie op de kerkleden wil houden. Het is veelzeggend, dat juist Miskotte de voornaamste auteur zal zijn van het synodale herderlijk schrijven Christen-zijn in de Nederlandse samenleving, dat nadrukkelijk een alternatief wil bieden aan ieder integralisme, of dat nu van roomse of van protestantse zijde komt[35].

Bewonderaar van goede theologie

Laat je niet inpakken door de irenici en de sympathieke herinterpretaties van de roomse theologen!, zo luidde de bezwering bij het protest tegen de publieke Mariaverering. Maar nu lezen wij in 1952, bij de bespreking van het boek Karl Barth. Darstellung und Deutung seiner Theologie van Hans Urs von Balthasar meteen als eerste zin: ‘Dit is het beste boek over Barth. En het is van de hand van een rooms denker, uit de Jezuïeten-orde’[36]. Het werk heet weldadig en verrassend, in toon, en meer nog in inhoud. Het biedt een grote mate van toenadering inzake het christologisch karakter van de Godskennis, het historisch karakter van de openbaring en het schepselmatig, dus betrekkelijk karakter van de ‘innerweltliche Wahrheit’. Het bezingt de grote schoonheid van de theologische bezinning. En het biedt een hernieuwd zicht op de verhouding van natuur en genade[37], waarin de eerste is ingebed in de orde van de tweede, met daarbij een vermoedelijk nauwelijks houdbare maar toch fascinerende herlezing van het eerste Vaticanum, een lezing welke ‘roomse en barthiaanse leer van de schepping tot op een haarbreed naar elkaar toebuigt’. Van paapse streken horen we nu even niets meer. Blijkt voor hem dan toch een vorm van dat geestdriftig partnerschap van theologen hier en ginds mogelijk, dat Miskotte zes jaar eerder nog als zelfbedrog of erger had afgewezen?

Rinse H. Reeling Brouwer


[1] Voor het Samen op Weg proces, dat uiteindelijk in 2004 zou leiden tot een hereniging van de Hervormde Kerk en een aantal van de erven van de nieuwe kerkvormen uit de 19e eeuw, werd de grondslag gelegd met de nieuwe Kerkorde van de NHK in 1951. Deze brak met de louter administratieve kerkelijke orde die Willem I had opgelegd en die het voornaamste argument had gevormd voor Afscheiding en Doleantie. Maar toch was de weg nog ver.

[2] K.H. Miskotte, ‘Beslist – onpartijdig’. In de Waagschaal  1 (1945/1946) nr. 52, 28-09-1946; nu in K.H. Miskotte, Verzameld Werk deel 1, In de Waagschaal, Kampen: Kok, 1982(verder VW 1), (169-172)171. In Christiane Berkvens-Stevelinck, Inventaris van het archief van Kornelis Heiko Miskotte, Universiteitsbibliotheek Leiden 1998 (verder: Archief KHM) Invent. nr. 605/I ‘Varia betreffende de Rooms-Katholieke Kerk’, is de brochure te vinden van J. Overduin (Gereformeerde Kerken in Nederland), Wat hebben wij tegen Rome te zeggen? Kampen: Kok, 1951. In de slotalinea op 74-75 lezen we daar onder het kopje ‘het gecompliceerde Rome’ enkele zinnen, die een goed beeld geven van de ambivalentie die Nederlandse protestanten in die jaren beving: ‘De anti-papist ziet niets dan kwaad, bedrog, bijgeloof, machtswellust, domhouderij van het volk, geldzucht en nog veel meer zonden in Rome, die de Anti-Christ moet zijn. Dit is een schandelijk caricaturiseren van Rome, even gevaarlijk en ongeoorloofd als het idealiseren van Rome. De Roomse kerk is een merkwaardig verschijnsel in de geschiedenis der kerk. Daar is een weldadige ruimte voor verscheidenheden, variaties, accenten, en tegelijk een benauwende engte als het op het éne punt van het gezag en de verabsolutering van de kerk aankomt. Daarin vinden wij ontroerende zelfverloochening, onbeschrijfelijke offers, tot beschaamdheid wekkend liefdebetoon naast de meest platvloerse veruitwendiging, farizeïstisch formalisme, politieke berekening, oeconomische machtsvorming, soms een onmenselijk en ‘rücksichtlos’ over lijken gaan om het belang der kerk. De Roomse kerk bergt schatten van geleerdheid, hoge cultuur en echte vroomheid, maar ook ontstellende domheid en onmondigheid, oncultuur en duister bijgeloof. Hier flitst ineens het zuivere Evangelie der liefde Gods en der mensen, en daar wordt de godsdienst in de practijk verlaagd tot heidense toverij en magie’. (…) ‘Het is ons niet te doen om de Roomse kerk te treffen vanuit een onchristelijke liefdeloze grondstemming, maar alleen om uit liefde en verantwoordelijkheidsbesef de Roomse kerk en haar leden de toets van Gods onfeilbaar Woord voor te houden.’ (Deze laatste woorden, over het Woord als toets, zouden in de ogen van Miskotte weer te ‘gereformeerd’ zijn, in de zin van neocalvinistisch; zelf sprak hij bij voorkeur van het levende Woord, rrb).

[3] J.J. Buskes, Hoera voor het leven, Amsterdam: De Brug, 1959, 213, geciteerd in: Dr. K.H. Miskotte-Stichting, De bibliotheek van K.H. Miskotte, Kampen: Kok 1994 (verder: Bibl. KHM), 12: ‘Wat deze man gelezen heeft, grenst aan het onmogelijke. De cultuur der eeuwen is door zijn hoofd en hart gegaan’.

[4] Bijv. K.H. Miskotte, ‘Het geluid van de tamboerijn’ (Gezelle), In de Waagschaal 16 (1960-1961) nrs. 4-5; nu in VW 12, Messiaans verlangen en andere literatuur- en cultuurkritische opstellen, Kampen: Kok, 1999, 401-409.

[5] K.H. Miskotte, ‘Het kameleontisch protestantisme’, In de Waagschaal 2 (1946-1947) nr. 3, 19-10-1946; Bibl. KHM nr. 3165.

[6] K.H. Miskotte, ‘De vertwijfeling van het priesterhart’ (Bernanos), In de Waagschaal 8 (1952-1953) nr. 30, 24-04-1952; VW 12, 310-325.

[7] K.H. Miskotte, ‘De moderne dogmaticus als dilettant en dirigent’ (afscheidscollege), in: VW 9, Theologische opstellen, Kampen: Kok 1990, (404-421)420, afscheidscollege; dez. ‘Het kameleontisch protestantisme’, In de Waagschaal 2 (1946-1947) nr. 3,19-10-1946.

[8] K.H. Miskotte, ‘Het kameleontisch protestantisme’, In de Waagschaal 2 (1956-1947) nr. 3, 19-10-1946.

[9] Archief KHM, Invent. Nr. 397 ‘Grond/hoofdlijnen van de R.K. leer’. Vier lezingen (in schetsvorm) uit een cyclus van acht lezingen, o.a. gehouden te Zeist op 15 februari 1935, elders op 21 december 1936 en op 29 januari en 3 februari 1937. Helaas ontbreken verwijzingen naar deze lezingen in de dagboeken 1935-1937 (VW 5B). Uitgangspunt vormt F. Henrichs S.J., De gouden keten der waarheid. Katholieke geloofsleer in vragen en antwoorden voor volwassen katholieken & niet katholieken, Den Haag: A.N. Govers N.V. Pauselijk uitgever, 61930.

[10] A.D. Sertillanges, Der heilige Thomas von Aquin, Hellerau 1928; Bibl. KHM nr. 347; vgl. ‘De praktische zin van de eenvoud Gods’ (inaugurele oratie), in: VW 9, 303; van het gebruik van dit werk op college getuigt toenmalig student J. (Hans) Hoekert.

[11] K.H. Miskotte, Bijbelsch ABC, 1e druk Nijkerk: Callenbach 206-211; de pauselijke brief is niet opgenomen in Denzinger. Vgl. ook K.H. Miskotte, ‘Reformatorische theologie’ (1956), nu in: Verzameld Werk 9. Theologische Opstellen, Kampen: Kok 1990, (362-403), 365: ‘Persoonlijk houd ik het ervoor, dat de roomse theologie in haar eigenmachtige ontwikkeling het duidelijkst uitkomt, wanneer men haar leringen vergelijkt met de Israëlitische grondwoorden, die niet alleen het Oude maar ook het Nieuwe Testament beheersen’.

[12] K.H. Miskotte, Het waagstuk der prediking, 1941, later opgenomen in Om het levende Woord, ’s Gravenhage: D.A. Daamen, 1948, bijv. in de paragraaf ‘Het wonder der verandering’, 279: ‘De prediking bekleedt in den gereformeerden eeredienst de plaats, die in de roomsche kerk toekomt aan de eucharistie’. Het synodestuk ‘De hervormde kerkdienst. Proeve van een omschrijving’ van 14 februari 1950, dat naar zeggen van zijn zoon H.H. Miskotte goeddeels van de hand van Miskotte is, benadrukt het gereformeerd-katholieke karakter van de hervormde liturgie en geeft in art. VIII de ‘innige verbinding’ van prediking en sacramentsbediening aan; zie: Documenten Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1955, ’s Gravenhage: Boekencentrum N.V., 115-117 (met een latere toelichting van de Raad voor Kerk en Eredienst, 118-128).

[13] K.H. Miskotte, ‘Een groote strijd hervat. Over Dr. De Vogel’s Newman-boek’ (I en II), Woord en Geest 15 (1939-1940) nr. 18, 02-02-1940 en nr. 19, 09-02-1940.

[14] Archief KHM Invent. 1: drie brieven van De Vogel 1939-40 in antwoord op eerdere brieven van Miskotte: twee maal na zijn lezing van het boek, eenmaal na toezending tekst recensie. Voorts bevindt zich onder Invent. nr. 605 een overdruk van een tekst uit Ned. Kath. Stemmen, oct. 1946 van De Vogel over ‘Rechtvaardigmaking bij Katholiek en Protestant. Een beschouwing naar aanleiding van prof. dr. K Steur: notities over de rechtvaardigmaking’.

[15] Archief KHM Invent. Nr. 605/I, ‘Varia betreffende de RKK’: fragmenten cursus christelijke geloofsleer, pater dr. H. Duurkens en dr. S.O. Los M.A., met vragen en briefwisseling, bezorgd door mevr. C.C.V. van Lier- Schmidt Ernsthausen; voorts In de Waagschaal 1 (1945-1946) nr. 43, 27-07-1946: mevr. C.C.V. Van Lier, ‘Processie als geloofsexpressie’, in reactie op Miskotte’s artikel ‘Machtsvertoon’ in In de Waagschaal 1 (1945-1946) nr. 42, 20-07-1946, met een nawoord van Miskotte.

[16] Van der Linde, na voltooiing van zijn dissertatie studiesecretaris geworden van de Oecumenische Raad van Kerken, kwam in die tijd in moeilijkheden vanwege zijn steun aan de hoogkerkelijke opvattingen van ds. Loos te Hilversum (vgl. In de Waagschaal 8 (1952-1953) nr. 8, 21-11-1952). Hij behandelde in drie artikelen in maart-april 1953 tegenover de ‘Hervormde Overpeinzingen’ van Noordmans de notie van de sacramentaliteit van de kerk (in welk verband hij bijvoorbeeld in In de Waagschaal 8 (1952-1953) nr. 26, 27-03-1953 v.v. ook over Schillebeeckx’ Sacramentele heilseconomie berichtte), en vertrok als predikant naar Middelburg, vanwaar hij rond 1960 zou ‘overgaan’ naar de RKK. In het Archief KHM Invent. nr. 1 bevinden zich twee brieven, van 14-03-1957 en 21-03-1957, waarin Van der Linde zich bij Miskotte beklaagt over de wijze waarop H.C. Touw in een column in In de Waagschaal 12 (1956-1957) nr. 23, 02-03-1957 zijn boek De komende oecumenische kerk in de hoek zet (nog eens nader door Touw verantwoord in  nr. 25 en afgesloten met een discussie tussen beiden in nr. 26, 23-03-1957). Ondertussen vertrekt dr. R. Boon, die de eigenlijke, veel welwillender recensie van het boek schreef, als redactiesecretaris. Van der Linde ziet dat als een slecht teken voor de oecumenische gezindheid van het blad, en neemt dit Miskotte, die in nr. 25, 16-03-1957 een aanscherping van het redactiebeleid verantwoordt, ook persoonlijk kwalijk. Uit een latere, met de toezending van zijn inaugurale oratie als Nijmeegs hoogleraar vergezeld gaande, brief van 07-10-1965, die zich ook in het archief bevindt, blijkt echter duidelijk dat Van der Linde Miskotte hogelijks blijft waarderen en zijn boek Als de goden zwijgen van grote oecumenische betekenis acht (‘het gaat hier in Nijmegen rond als een openbaring’). In zijn late terugblik, Van protestant katholiek geworden en beide trouw gebleven, Budel: Damon, 2004, beschrijft Van der Linde de grote steun in de rug, die Miskotte’s werk hem in de oorlogsjaren had geboden (47) en haalt hij tot twee maal toe de briefkaart aan die Miskotte hem stuurde naar aanleiding van zijn dissertatie, dat het bij de perspectieven die hij schetste om ‘verre, zeer verre dingen’ ging (64, 147). Op de tweede geciteerde plaats voegt hij toe ‘dat is niet hetzelfde als onzin’, en dat wordt bevestigd door het gegeven dat het hier om een zelfcitaat gaat van Miskotte, namelijk om een verwijzing naar het slot van zijn boek Edda en Thora uit 1939 (2e druk Nijkerk: Callenbach, 1970, 421), waar hij ervan spreekt dat (niet zo maar Rome en de Reformatie, maar) ‘Israël en de Kerk één moeten worden’.

[17] ‘De Rooms-Katholieke Kerk’, in: Documenten Nederlandse Hervormde Kerk 1945-1955, opus cit. 129-197.

[18] Archief KHM Invent. Nr. 593: concept ‘Herderlijk Schrijven betreffende de Rooms-Katholieke Kerk’, met handgeschreven aantekeningen, zowel eigen commentaar als ter synode aangebrachte wijzigingen.

[19] K.H. Miskotte, ‘Het Maria-congres. Een opgericht teken’, In de Waagschaal 2 (1946-1947) nr. 52, 26-09-1947; VW 1, 221-227: de veel christocentrischer prediking en de nuances der theologen, de distantiëring van de volksvroomheid, het eerherstel van Luther of de herinterpretatie van Trente: ‘we hebben zo hier en daar herinnerd aan hoopgevende tekenen (welke hoop eigenlijk? Nu ja, zo zijn wij goeierds!, dat moet men niet nauwkeurig en liever in het geheel niet vragen) – en deze worden door de oecumenisch gerichte geesten extra belicht en door de irenici aan roomse zijde (d.i. op hun plaats in Romes veldplan [sic! rrb]) met een gloed van verwachting doorstraald. We behoeven ons niet te schamen, als we, ondanks enige kennis van de kerkgeschiedenis en ondanks een reeks bittere ervaringen, toch weer moed vatten en ons laten voorzingen een hoogst-onwaarschijnlijk lied; veracht de bekoorden niet te veel, het is een lied van verlangen.’

[20] Hoofdartikel ‘Een Rooms wederwoord’, In de Waagschaal 6 (1950-1951) nr. 8, 24-11-1950, nl. een weerwoord op het synodale herderlijk schrijven: het artikel van Grossouw in deze bundel bewijst het gelijk van degenen die op de synode twijfel hebben geuit of Rome en wij eigenlijk wel de Schrift gemeen hebben.

[21] Dit is een van de weinige zaken waarmee KHM zich minder gelukkig betoont in zijn bespreking van Berkouwer’s Conflict met Rome, In de Waagschaal 3 (1947-1948) nr. 37, 11-06-1948 (in een themanummer over ‘Onze verhouding tot Rome’), VW 1, 265-269: hij had de beschouwingen over de roomse neigingen bij de protestantse liturgen liever gemist. In deze bespreking stelt Miskotte zich overigens van harte onder de lijn ‘niet gesprek’ – zoals G. Brom van zijn kant suggereerde –, ‘maar conflict’, een lijn waarvan Berkouwer zelf zich later zou distantiëren. De positieve verwondering over dit boek uit 1948 gaat vooráf aan de latere lof over Berkouwers Barth-boek van 1954 (zie K.H. Miskotte, ‘De triomf der genade’, Kerk en Theologie 6 (1955); in: Verzameld Werk 2, Karl Barth, Kampen: Kok 1987, 298-328), zoals blijkt uit de slotzin (VW 1, opus cit. 269): ‘wij mogen opnieuw overtuigd worden hoezeer de haarfijne convictie en de preciese confessie ons nodig zijn en dus ook, hoezeer de veel-bejammerde acribie van de dogmatische arbeid samenhangt met de vreugde van de Evangelie’. Een retractatio van het oordeel over dit boek is mij van de kant van de recensent niet bekend.

[22] Barnard las weinig academische theologie, maar voerde wel vele gesprekken met Miskotte in het terzijde van de dichtersbijeenkomsten op de Pietersberg, waar allereerst de nieuwe Psalmberijming tot stand kwam. Ook zette Miskotte zich ervoor in, dat Barnard een bijzondere opdracht werd toevertrouwd – hij zou in 1954 studiesecretaris worden van de Prof.dr. G. van der Leeuw Stichting. Zie Maria Pfirrmann, De naam is met wijn geschreven. Bijbel, liturgie en dichtkunst in het vroege werk van Willem Barnard / Guillaume van der Graft, Zoetermeer: Boekencentrum 1999, 27-29, 192, 199-202, 248. In Archief KHM Invent. 1 bevinden zich 47 brieven uit de periode 1947-1975.

[23] In later dagen is de discussie ook veel minder belast is met de polemiek van Miskotte’s vereerde leermeester O. Noordmans tegen het sacramentalisme van Van der Leeuw, die zich mede in de kolommen van In de Waagschaal had afgespeeld.

[24] Protestari is vóór iets getuigen, maar hier ligt het accent toch op de keerzijde daarvan.

[25] K.H. Miskotte, ‘Er is meer gelijk dan eigen’, In de Waagschaal 1 (1945-1946) nr. 5, 03-11-1945 (reformatienummer t.g.v. Hervormingsdag); VW 1, 52-56. Vgl. de voordracht van Barth in zijn Münsterse tijd (1928), ‘Der römische Katholizismus als Frage an die protestantische Kirche’ (nu in: K. Barth, Vorträge und kleinere Arbeiten 1925-1930, Zürich: TVZ 1994, 303-343), die op Berkouwer, Miskotte en veel andere protestantse theologen in het Nederlandse debat grote invloed heeft uitgeoefend.

[26] Miskotte was in de gelegenheid met Rooms-katholieke collega’s in gesprek te komen, doordat hij uitgenodigd was voor de zg. ‘Professorenkring’ van Katholieke en Protestantse hoogleraren. Door dramatisch verlies in zijn persoonlijk leven was hij aanvankelijk niet bij machte op dit ‘Utrechtse conclave’ te verschijnen. En toen hij daar op 4 januari 1949 voor het eerst kwam, voelde hij zich hoogst benauwd. ‘Als polemist (nu en dan) in In de Waagschaal voelde ik mij door de sfeer alleen al te kijk gezet’. Wat hij er inhoudelijk vernam over de verhouding van het rooms-katholicisme tot de Nederlandse staat ontstelde hem, maar hij hield zich als nieuwkomer buiten de discussie. Zie de dramatische ‘ontboezeming’ in een brief aan zijn ‘biechtvader’ Noordmans in O. Noordmans,  Verzamelde Werken 9-B, Kampen: Kok 1999, 844-847 (brief K.H. Miskotte, 5 januari 1949).

[27] K.H. Miskotte, ‘Machtsvertoon. Een kanttekening’, In de Waagschaal 1 (1945-1946) nr. 42, 20-07-1946; VW 1, opus cit. 158-164. Zie ook de op VW 1, opus cit. 159 genoemde brochure van de tentoonstelling in het Waaggebouw aan de Nieuwmarkt te Amsterdam, ‘Zes eeuwen. De triomf van het Mirakelsacrament 1345-1945’, in Archief KHM Invent. Nr. 605/I ‘varia betreffende de RKK’.

[28] K.H. Miskotte, ‘Het Maria-congres. Een opgericht teken’, In de Waagschaal 2 (1946-1947) nr. 52, 26-09-1947; VW 1, 221-227. Miskotte ziet deze aandacht als specimen voor het ‘beslist-onpartijdig’-beleid van de redactie. Niet voorspelbaar, maar wel verrassend-gedecideerd als het nodig is stelt zij een zaak aan de orde.

[29] Deze interpretatie van de RK-Mariologie is te vinden bij Barth in Die kirchliche Dogmatik I/2, Zürich: EVZ, 1938, 142-160 en wordt door vrijwel alle protestantse theologen in Nederland, onder wie Berkouwer en Miskotte, alsook in het herdelijk schrijven van de synode NHK, herhaald. Ze bepaalt ook de reactie op het Mariadogma van 1950. Barth zelf antwoordt op dat dogma naar eigen zeggen met het geheel van de tweede band van zijn verzoeningsleer, over de verheffing en heiliging van de mens in Christus, Kirchliche Dogmatik IV/2, Zürich: EVZ, 1955, zie aldaar VI-VII.

[30] Bij het doornemen van de eerste jaargangen van het blad In de Waagschaal ontstaat de indruk, dat de poging van Rome een anticommunistisch front tegen Moskou te vormen, in deze doorbraakkringen, die vaak ook uit ‘derde weggers’ in de koude oorlog bestaat, nog speciale afkeer te wekken. Voorzover ik kon nagaan laat Miskotte zich dáárover niet uit.

[31] K.H. Miskotte, ‘Het Maria-congres’, VW 1, op. cit., 223: ‘we hebben na de oorlog pas bij benadering begrepen welke risico’s er voor een Duitser verbonden waren aan elke principieel-kritische uiting; maar het concentratiekamp is toch nog een zachtaardig dwangmiddel vergeleken met de verdoemenis’: wát is hier nu eigenlijk ‘begrepen’?, zou ik (rrb) dan toch wel willen vragen. Beseft Miskotte wel wat hij zegt? Een soortgelijke, zij het minder grof uitgewerkte, vergelijking ook in de recensie van Berkouwers Conflict met Rome, In de Waagschaal 3 (1947-1948) nr. 37, 11-06-1948; VW 1, 265: een richtingloze intelligentia zou zo maar Rome kunnen toevallen, zoals de Duitse zich indertijd onder het nat.-soc. gezag schaarde.

[32] ‘Herderlijk schrijven betreffen de RK-Kerk’, Documenten NHK 1945-1955, opus cit. 130: ‘Eeuwen lang hebben wij langs elkaar geleefd. Pas de oorlogsjaren hebben hier een merkbare verandering gebracht. In het (! rrb) verzet tegen de nazificering van Nederland hebben wij elkaar als medestrijders ontmoet. Velen aan beide zijden hoopten, dat daaruit ook voor na de oorlog een nieuwe verhouding zou groeien. Nu wij enige jaren verder zijn, moet erkend worden, dat deze hoop niet in vervulling is gegaan.’ Het naoorlogse spreken van de kerken over ‘het’ verzet dat zij hebben gepleegd doet vanuit een huidig perspectief nogal aanmatigend aan. Johan M. Snoek, die The Grey Book over kerkelijk protest tegen antisemitisme en jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog uitgaf (Assen 1969), sloeg daarmee een meer realistische en bezonnen toon aan.

[33] Bij gelegenheid van het eeuwfeest van het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie distantieert de Synode van de NHK zich van de april-beweging van een eeuw eerder en documenteert daarmee het opgeven van vroegere pretenties. Zie Documenten NHK 1945-1955, opus cit. (312-316)314.

[34] Naar aanleiding van de koehandel tussen KVP en PvdA over de kwestie van de opheffing van het processieverbod bevestigt Miskotte in In de Waagschaal 9 (1953-1954) nr. 35, 29-05-1954 nog eens de positie van hemzelf en de redactie: ‘Publiek machtsvertoon van Rome. Overwegingen inzake handhaving van het processieverbod’. Hij herinnert aan zijn eerdere artikelen over de Amsterdamse Mirakelfeesten in 1946 en het Maastrichtse Mariacongres in 1947 en bevestigt de opvatting: bij het al dan niet op straat  mogen brengen van de eredienst is heel anders in het geding dan het recht van publieke vergadering en evenmin is een processie een optocht, die onder de demonstratievrijheid zou vallen. In In de Waagschaal 4 (1948-1949) nr. 34, 20-05-1949, was de tekst van het memorandum van het Contact der Kerken in Overheidszaken aan de Raad van Ministers overgenomen, dat ontworpen was door Dr. O. Noordmans en ook als bijlage bij het Herderlijk Schrijven over het Rooms-Katholicisme zou worden opgenomen. Hierin heet het: ‘Een processie is meer dan een proclamatie. Zij stelt niet voor een beslissing, maar legt een reeds gevallen beslissing aan anderen op, een beslissing, die de ruimte van het openbare leven naar een bepaalde theologische visie wil vullen en beheersen’.

[35] Herderlijk schrijven ‘Christen-zijn in de Nederlandse samenleving’, Documenten NHK 1945-1955, opus cit. 441-468. Miskotte wijdt zelf een evaluatieve beschouwing aan ‘de ontvangst van het herderlijk schrijven’ in In de Waagschaal 11 (1955-1956) nr. 11, 10-12-1956. Hieruit blijkt dat bepaalde confessionele voorlieden in het protestantse kamp, waaronder ook enkele hervormde Kerkelijke Hoogleraren, mutatis mutandis welbeschouwd achter de bisschoppen stonden.

[36] K.H. Miskotte, ‘Controvers-theologie in topvorm’, In de Waagschaal 7 (1951-1952) nr. 39, 29-06-1952; VW 2, opus cit. 292-296.

[37] Tot dan toe was naar mijn indruk de weergave van deze verhouding door O. Noordmans in zijn brochure ‘Natuur en genade bij Rome’ (1949) voor Miskotte leidend geweest. Vgl. nu O. Noordmans, Verzamelde Werken 6. De kerk en het leven, Kampen: Kok 1986, 428-451 en de recensie hiervan van de hand van Miskotte, In de Waagschaal 4 (1948-1949) nr. 51, 30-09-1949.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie