Verantwoording

V

Verantwoording

‘Het is jammer dat Naastepads liederen zo verspreid staan in allerlei boeken en bundels. Je zou hem, en onszelf, zijn verzamelde liederen toewensen, zodat de eigen aard van zijn bijdrage aan het nieuwe kerklied beter herkenbaar zou zijn en zijn hele oeuvre beter toegankelijk.

Hans Blankesteijn[1]

‘Ik heb er vrede mee dat er geen grafsteen zal zijn te vinden waarin de naam van Thomas Naastepad is gebeiteld ter nagedachtenis voor latere geslachten. Maar die bundel liedteksten moet er komen: laat dan tenminste die toch dienen als epitaaf!’

Rinse Reeling Brouwer[2]

De bundel die u hier in handen heeft bevat, zo compleet mogelijk, het oeuvre aan kerkliederen van Th.J.M. Naastepad (1921-1996), met inbegrip van de melodieën waarop deze teksten geschreven zijn als ook van de melodieën die op deze teksten geschreven zijn, voor zover het mogelijk bleek om dit alles in tal van publicaties en in de particuliere nalatenschap van Naastepad zelf te achterhalen.

Reeds in 1968 had Naastepad een 70-tal van zijn liederen (het getal is niet zonder opzet gekozen) verzameld om deze te publiceren in een bundel onder de titel Contrafacten. Het is toen niet tot een uitgave gekomen. In 1992 werden opnieuw voorbereidingen getroffen om deze bundel uit te geven. Ook toen echter kwam een uitgave niet tot stand.

In een ‘Ten geleide’ bij de voorziene bundel Contrafacten schreef Naastepad het volgende:

‘Het woord “contrafact” komt uit de wereld van de muziek. Het duidt op het verschijnsel dat de melodie van een bestaand en ingeburgerd lied rijk genoeg blijkt te zijn om te inspireren tot een nieuwe tekst. Op deze wijze zijn nagenoeg alle kerkliederen van mijn hand ontstaan. Sommige daarvan werden voor cantors aanleiding om op de aldus geboren tekst een nieuwe melodie te maken. Dat heb ik dankbaar aanvaard. Waar het zich voordeed bij de samenstelling van deze bundel heb ik de nieuwe melodie laten afdrukken met slechts een verwijzing naar de oude.

In enkele gevallen heeft zo’n nieuwe melodie op haar beurt mij geïnspireerd tot weer een nieuwe tekst (zie de liederen ‘Het gouden kalf’ en ‘De plaats die God verkoren heeft’[3]).

Het is geen toeval dat ik voornamelijk aansluiting vond bij melodieën uit de Vroeg-Reformatie. Zij waarborgen voor mij de zo nodige continuïteit met ons kerkelijk verleden. De vijftiende en de zestiende eeuw zijn geen tijdperken waarmee men gemakkelijk breekt: de kerkelijke muziek, voorzien gebonden aan het Latijn, bleek toen daadkrachtig genoeg om ook de volkstaal op dreef te helpen, en zij werd kerkmuziek: adem van de gemeente!

Een specimen van echte traditie: een stap voorwaarts zonder breuk met het verleden.

Het is ook geen toeval dat al de liederen die ik schreef zijn ontstaan uit de praktijk van de Schriftprediking. Ik heb er zeventig van willen bundelen, omdat zij naar mijn mening een zekere zelfstandigheid hebben die ze wellicht geschikt maakt voor breder gebruik in de gemeente.

Voor mijzelf leg ik daarmee rekenschap af van een tienjarige arbeid die ik bij deze afsluit. Er staat mij ander werk te doen: mijn eigenlijke vak is dat van “tekst en uitleg”.[4] Maar ook die arbeid mag als een contrafact gelden op de toon die de Vroeg-Reformatie ooit in de kerk geeft aangeslagen!

De bundel bestaat uit drie delen. De eerste bevat een vijftal liederen die op het zingen zelf in de gemeente betrekking hebben. In het tweede deel vindt men rechtstreekse berijmingen van Schriftperikopen. In het derde deel is een plaats gegeven aan de vrije gezangen. Enkele liederen hebben reeds lang langs andere wegen de koorbanken der kerken bereikt. Men zal merken dat de tekst hier en daar een wijziging heeft ondergaan. Ik moge iedereen verzoeken de tekst in de hier geboden vorm voor definitief te houden. Zo is deze bundel ook redactioneel een afsluiting.

Het zal ingewijden niet bevreemden, dat deze verzameling wordt opgedragen aan mijn grote vriend Ignace de Sutter, de rondborstige opperzangmeester der Belgen, wiens inzichten op het gebied van het kerklied ik zo bewonder en die met een niet te stuiten ijver, waar men maar Nederlands spreekt, de stemmen tot zingen aanzet.

Rotterdam, Poerimfeest 1968.’

De redactie meende voor alles de wens van de auteur te moeten respecteren en heeft daarom de zeventig liederen van Contrafacten, zoals door hem verzameld, deze bundel laten openen. In enkele opzichten is zij daarbij van de voornemens van Naastepad afgeweken. De melodie, waarop een lied als contrafact was geschreven, heeft zij in weerwil van zijn ‘Ten geleide’ wél opgenomen, telkens als de eerst afgedrukte melodie. Door andere componisten bij de tekst geschreven melodieën (ook van na 1968) heeft zij daarop laten volgen. Ook heeft zij gemeend, om in de regel wijzigingen die in vergelijking met de verzameling uit de nalatenschap van 1868 in gepubliceerde boeken en bundels van later datum in de tekst zijn aangebracht te moeten vermelden. Aangezien volledige zekerheid over de door Naastepad voor meest wenselijk gehouden versie niet te verkrijgen is, wordt in de rubriek Toelichting achterin rekenschap gegeven van de voorhanden tekstvarianten. De redactie blijft daarbij steeds verantwoordelijk voor de door haar gemaakte keuzen.

En voorts blijft de hier geboden verzameling niet tot de selectie van Naastepad zelf beperkt. Het tweede deel van de bundel bevat onder de titel Overige liederen een 61-tal kerkliederen, die de redactie aan de zingende gemeente niet wilde onthouden. Zij waren allen reeds in omloop, met één uitzondering: een lied naar de eerste versie van het boek Handelingen, door Ignace de Sutter van een melodie voorzien en in december 1984 aan Naastepad opgestuurd (lied nr. 117 van deze bundel). De redactie heeft ook hier een driedeling aangebracht, vergelijkbaar met de door Naastepad zelf verzorgde driedeling van Contrafacten, maar zonder de rubriek ‘Vrije gezangen’. Het bleek namelijk verre van gemakkelijk, om het onderscheid dat het ‘Ten geleide’ aanbrengt tussen een ‘rechtstreekse berijming’ van een Schriftgedeelte en een lied dat zich in een zekere vrijheid tegenover de Schrifttekst beweegt, zuiver door te voeren. Alle liedteksten van Naastepad zijn immers in de woordwereld van de Schriften gedrenkt, en alle liederen ook reageren in dezelfde poëtische vrijheid op de Schriften, waarmee die Schriften zelf reageren op elkáár. Verder geldt ook voor de Overige liederen, dat zij voor zover dat valt na te gaan zijn ontstaan in de tien jaren tot aan 1968, onder meer in de reeks leerdiensten waarin een lectio continua werd beproefd van de boeken 1 en 2 Samuël (september 1963 – mei 1965, opgenomen in Het geheim van Rachel uit 1965) en Deuteronomium (september 1965 – mei 1967; liederen, vaak met nieuwe melodieën, opgenomen in de NCRV-uitgave De woorden gezongen uit 1982). Bijzondere vermelding verdienen de liederen voor kinderen, die verrassend in het werk aanwezig zijn (lied nrs. 82, 83 en 121) en de liederen die hij maakte voor een zestal diensten voor jongeren (lied nrs. 76-81). Tenslotte zij nog vermeld, dat in deze afdeling naast oorspronkelijke liedteksten ook een bewerking van een klassieke liturgische teksten (lied nr. 128) en een vertaling van een klassiek kerklied (lied nr. 131) zijn opgenomen.

OVER HET GEBRUIK VAN DE REGISTERS

Als hulpmiddel bij het gebruik van deze bundel in zijn beide afdelingen is een vijftal registers toegevoegd.

Voorop gaat een lijst van vindplaatsen: een 39-tal uitgaven, waarin liederen van Naastepad zijn aangetrokken. Daarnaast is gebruik gemaakt van het particulier archief. De redactie hoopt hiermee volledig te zijn geweest, maar er kan haar bij alle zorgvuldigheid altijd iets zijn ontgaan. Aan gelegenheidsuitgaven, zoals in parochies veel gebruikte wekelijkse boekjes voor de eredienst, is voorbij gegaan.

Bij de Toelichting op de liederen wordt (met behulp van een geüniformeerd stelsel van afkortingen) naar de genoemde vindplaatsen verwezen.

Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de brieven voor de Araunagemeente (vgl. 1 Sam. 28:18), waarin vanaf 1961 aan de zich vormende gemeente gegevens werden verschaft over de diensten en waarin de te zingen liederen werden vermeld (de liederen werden vervolgens vóór de diensten uitgedeeld en na afloop weer ingenomen). Vanaf 1968 zullen dit maandbrieven zijn. Voor de periode van ontstaan van de meeste liederen, althans vanaf 1961, bieden de brieven een schat aan informatie: over de tijd van het jaar waarin een lied gezongen werd, over de samenhang met de gelezen Schriftgedeelten, soms ook over de gekozen melodie. De notities, die werden aangetroffen in de brieven (hier, vanuit de later gangbaar geworden benaming, ‘maandbrieven’ genoemd, ook voor de periode waarin ze dat naar de letter genomen nog niet waren) zijn hier zo veel en zo compact als mogelijk was overgenomen. Vaak is te vermoeden, dat de eerste vermelding va een lied in een brief ook om en nabij de datum van ontstaan aanduidt, zeker is dat niet altijd. Minder publiek zijn vanzelfsprekend de ‘briefjes aan de cantor’, die door de toenmalige cantor (Ger Spaans) trouw zijn bewaard. Ze geven sms een flitsend inzicht in gedachten die Naastepad bij zijn eigen liederen en hun melodieën koesterde en zijn niet van scherpte en humor ontbloot. Tenslotte zijn in de Toelichting ook nog (verwijzingen naar) overige opmerkingen van Naastepad zelf of van anderen over zijn liederen vermeld, bijvoorbeeld uit het Compendium bij het Liedboek voor de kerken (Prof. Dr. Van der Leeuwstichting, 1977).

Over de vermelde tekstvarianten is boven al een en ander opgemerkt. De verwijzingen zijn beperkt tot gedrukte bronnen: handgeschreven afwijkende lezingen die in de nalatenschap werden aangetroffen zijn buiten beschouwing gelaten. Wanneer volledige strofen slechts in sommige publicaties werden gevonden (lied nr. 31 strofe 4, lied nr. 64 strofe 5 en 6, lied nr. 70 strofe 2), is altijd voor opname gekozen, met vermelding van de weglatingen in de Toelichting. Dat is gebeurd vanuit de veronderstelling, dat het voor cantors, liturgiecommissies en voorgangers gemakkelijker is om bij overname uit deze bundel voor liturgisch gebruik strofes weg te laten dan er aan toe te voegen.

De Lijst van Schriftplaatsen en de Liturgische aanwijzingen beperkt zich tot die plaatsen een aanwijzingen, die hetzij in het opschrift van een lied in een of meerdere door Naastepad zelf verzorgde publicaties, hetzij in Naastepads eigen toelichting (bijvoorbeeld in de brieven voor de Araunagemeente) voorkomen. Wat de verwijzingen naar de Schriften aangaat zou een veel uitvoeriger register op te stellen zijn: vrijwel elke regel verwijst immers naar een of vaak zelfs meerdere bijbelse samenhangen! Deze alle te traceren, achtte de redactie haar taak te buiten te gaan. Ook waar het de situering in het kerkelijk jaar betreft is een beperking toegepast. Er is hier van afgezien, het liturgisch gebruik te benoemen, dat anderen dan Naastepad zelf van de liederen hebben gemaakt of dat anderszins aanbevolen zou kunnen worden.

Tenslotte vergemakkelijkt het Register op de beginregels in combinatie met de Inhoudsopgave (op nummer, met titel) het gebruik: een lied kan worden gezocht, een gezocht lied kan worden (terug) gevonden.

DE STREKKING VAN HET LIEDOEUVRE VAN NAASTEPAD

Het is niet aan de bezorgers van deze bundel, de hymnologische plaats van het oeuvre van Naastepad te bepalen en het gehalte ervan te beoordelen.[5]

In plaats daarvan laten we liever de auteur zelf aan het woord over datgene, wat hem van het begin af voor ogen heeft gestaan. In 1959, nog voor het Tweede Vaticaans Concilie uit, heet het:[6]

‘Wij (bedoeld is: wij Rooms-Katholieken, red.) hebben geen liederen om te wenen, te klagen, te danken en om te reikhalzen naar het beloofde. Ja, ja, de getijden! Maar wat is dat toch voor een verschrompeling en een gespletenheid, dat een getijdenbidder zich elke dag moet aanpraten, dat hij bidt uit naam van heel de Kerk, terwijl men nergens in dit land een kerk kan aanwijzen waarop het ooit eens zou kunnen op de manier waarop deze gezangen appelleren op de meest natuurlijke functie van de mind, de keel en de borstkas (waar nota bene het hart verblijft): samen en luidop en vergroeid met de stem der gemeente? In de veronderstelling natuurlijk, dat dit geschiedt in de taal die de mensen verstaan: de moedertaal, welke nog steeds niet de taal blijkt te zijn, welke zich hun Moeder eigen heeft gemaakt.’

En in 1961:[7]

‘Veel van de gezangen maakte ik zelf; wij voelden namelijk de behoefte naar gezangen waarin bijzonder de geheimenissen vertolkt werden, die op de betrokken avonden aan de orde waren door de dieptewerking van Schrift tegen Schrift. Het zijn vooral Schriftgezangen, geen hymnen. Wanneer een Schriftgedeelte in verband wordt gebracht met een ander gedeelte ontstaat er een perspectief, dat met een homilie alleen niet geh0noreerd i; de gemeente moet hierop acclameren met een samenvattende zang/ Met dergelijke gezangen is ds. W. Barnard in Amsterdam reeds jaren bezig, en sinds korte tijd ook Huub Oosterhuis voor de leerlingen van het Ignatiuscollege te Amsterdam.’

En ook:[8]

‘Het gaat er toch niet om, dat er “iets” gezongen wordt, het gaat er om, dat de gemeente zingende het Rijk der hemelen wordt binnengeleid. Dat doet men niet, door het zout weg te nemen.’

En nog weer drie jaar later horen we:[9]

‘Wij zongen niet alleen psalmen, al hadden zij wel in elke dienst de overhand. Met minder dan twee psalmen deden wij het nooit. Maar ook gezangen. Daarbij werd evenwel slechts weinig geput uit de Hervormde gezangenbundel (van 1938, red.), waarvan ik wist dat die aan een ingrijpende revisie toe was. De liederen koos ik uit de voorraad die mijn vrienden van ‘Het Landvolk’ gemaakt hebben. Daarenboven maakte ik voor nagenoeg elke dienst ook zelf een nieuw lied. Dat was voor mij de beste manier om de preek voor te bereiden en ook samen te vatten, zodat de gemeente daarmee direct op de preek kon antwoorden. De melodieën koos ik uit wat er van de Vroeg-Reformatie bewaard is gebleven in het English Hymnal en het Evangelisches Kirchengesangbuch.’[10]

Na de verschijning van het Liedboek voor de kerken in 1973 heet het:[11]

‘De oefening van het “nieuwe lied” voor Go de Heer (Psalm 98:1) is een van de voornaamste bestaansredenen van onze gemeente. Ja, wij oefenen het nieuwe lied. Wij oefenen de godsdienst. Wijn oefenen met de ádem en met de stém wat God beoogt met ons hart en onze handen. Wij oefenen de “abodah”, de dienst van drie dagen in de woestijn, de knechtschap, de kindschap.’

‘Natuurlijk kon het niet uitblijven dat in het korte bestaan van onze gemeente ook talloze nieuwe teksten en melodieën betracht werden. En nog steeds glipt er nu en dan een lied op stencil bij ons de kerk binnen dat nog in geen enkel boek een plaats heeft gevonden. De psalmist bedoelt natuurlijk óók dat: nieuwe woorden en nieuwe noten. Dat moet ook doorgaan. Dat houdt niet op met de verschijning van het “Liedboek voor de kerken” in 1973. Dit boek wilde stroom van nieuwe liederen niet áfdammen, maar ópstuwen, in een bedding brengen. Het wil de articulatie regelen.’

En aan het einde, in een aankondiging van de laatste Araunadienst in 1992:[12]

‘Het werk zal eindigen zoals het was begonnen: als een poging om de rijkdom van het protestantse erfgoed binnen de Romana te brengen: zijn exegese en zijn psalmen en gezangen. Het is niet aan mij om te beoordelen of deze poging is geslaagd.’

SLOTOPMERKINGEN

Graag zeggen wij dank aan diegenen, die ons tot voltooiing van het werk aan deze bundel hebben aangespoord. We noemen daarbij de vrienden van ‘Arauna’ en de liturgisten Prof. Dr. J.P. Boendermaker en dr. Maria Pfirmann. De uitgeverij was ons bijzonder behulpzaam, onder meer bij het ontdekken van onvermoede vindplaatsen en het zoeken van remplaçanten voor enkel ontbrekende melodieën (namelijk voor de liednrs. 86, 118 en 119).

En verder rest ons slechts te wensen dat de bundel zijn weg mag vinden en dat, vanuit de borstkas waar het uit het hart gegrepen is, het lied op veler lippen als op onze lippen mag worden doorgegeven, in de knechtsgestalte van het woord, tot lof van het Lam dat zwijgt.[13]

Rotterdam, augustus 2002

H.P.M. van den Bogaard

Ds. G.A. de Groot

Dr. L.W. Lagendijk

Dr. R.H. Reeling Brouwer


[1] Rondom het Woord, 1991-9. Zie van de hand van dezelfde auteur voor een analyse van Naastepads liedkunst met haar oudtestamentisch en vooral ook zinnelijk karakter: drs. H.R. Blankesteijn, ‘De meester van de aya sofa – het Oude Testament in nieuwe liederen, voornamelijk die van Tom Naastepad’, in: Voor de achtste dag. Het Oude Testament in de eredienst. Een bundel opstellen voor Prof. Dr. J.P. Boendermaker, Kampen 1990, blz. 251-259.

[2] De Open Ark, april 1996.

[3] In de onderhavige bundel respectievelijk de nummers 27 (op de door Ignace de Sutter gecomponeerde melodie van lied nr. 26) en 58 (op de door Willem Vogel gecomponeerde melodie van lied nr. 22).

[4] Terwijl de door Naastepad verzorgde bundels uit de jaren zestig overwegend bestaan uit toespraken en nieuwe liederen uit diensten in hun samenhang, verschijnen vanaf de jaren zeventig bij de Prof.dr. Van der Leeuwstichting en bij uitgeverij Kok van zijn hand steeds meer doorlopende ‘verklaringen van een bijbelgedeelte’. Dit project wordt postuum vanaf 1999 bij uitgeverij Ten Have voortgezet.

[5] Volgens Jan Pasveer moet een goed kerklied aan de volgende kenmerken beantwoorden: in een liturgisch kader staan, schriftuurlijk zijn, van goed literair niveau, met een melodie die een ‘spreekbuiskarakter’ heeft voor het woord, en in technisch opzicht voor een ieder zingbaar. Zie Het kerklied. Een geschiedenis, Zoetermeer 2001, blz. 328-329. De lezer beoordele, in hoeverre het kerklied van Naastedpad aan deze vereisten voldoet.

[6] Op water en brood, Hilversum 1959, blz. 8-9.

[7] Het scharlaken snoer. Getijdendiensten in de landstaal, Hilversum 1961, blz. 10.

[8] Het scharlaken snoer, blz. 17.

[9] Op de dorsvloer. Toespraken en nieuwe liederen in het leerhuis, Hilversum-Antwerpen 1964, blz. 17.

[10] Voor deze bundel werd het Evangelisches Kirchengesangbuch (RKG) uit 1050 geraadpleegd, niet het Evangelisches Gesangbuch van 1993. Evenzo de English Hymnal Revised van 1933 (EH) en niet de New English Hymnal uit 1986. In gevallen waarin het Liedboek voor de kerken van 1973 van de muzieknotaties in de genoemde voorbeelden afwijkt, wordt (in afwijking van de door Naastepad in 1968 gereedgemaakte bundel Contrafacten) in de regel het Liedboek gevolgd – in de veronderstelling dat de daar gekozen notatie de gemeente te onzent inmiddels nu eenmaal vertrouwder is. Uitzonderingen hierop zijn onder andere de notaties van de liederen waar Naastepad zelf een voorkeur voor EKG heeft uitgesproken.

[11] Maandbrief van mei 1975.

[12] Maandbrief van juni 1992.

[13] Zie lied nr. 3 in deze bundel.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie