Twee vertalingen. Twee lessen waarbij te leven valt

T

Job Symposium Dick Boer 75

LATE, Thomaskerk Amsterdam, 10 oktober 2014

Bijdrage Rinse Reeling Brouwer

Twee vertalingen.  Twee lessen waarbij te leven valt.

(Job 42:6)

De laatste woorden van Job vóór de proza-epiloog (Job 42:5.6), gericht tot God, luiden in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951:

Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen,

  maar nu heeft mijn oog U aanschouwd.

Daarom herroep ik en doe boete

  in stof en as.

Het (tweede) antwoord van de goddelijke Stem uit het onweer bewerkt, wat de vrienden van Job noch de theoloog Elihoe hebben bewerkt: hij, die in fel protest tégen God een beroep heeft gedaan op God, die van de Stem ook gelijk krijgt tégen zijn vrienden, buigt tenslotte. Ook Barth,[i] ook Miskotte stellen zich in deze uitlegtraditie. Miskotte haalt Kierkegaard[ii] aan: ‘Kreeg Job dus ongelijk? Ja, voor eeuwig, want hooger kan hij niet stijgen dan voor den rechterstoel Gods die hem veroordeelde. Kreeg Job dan gelijk? Ja, voor eeuwig dáárin dat hij voor Gòd ongelijk kreeg.’ En Miskotte formuleert zelf – Dick citeert het – ‘Het Woord’ (die Stem uit het onweer) wekt op magische wijze een alles-vervullende deemoed.’ ‘Dan onderkent een mensch hoe stichtelijk het is, dat wij tegenover Gód altijd ongelijk hebben’.[iii]

Ton Veerkamp, de verlichte denker en strijder bij uitstek, moet van zulke duisterheden niets hebben. Voor hem ontbeert de God, die tenslotte op Job’s uitdaging ingaat en tegenover hem het woord neemt, alle trekken van de God van Mozes en de profeten. Hij heeft de trekken aangenomen van de Almachtige van het hellenistische wereldsysteem, een Almacht en een willekeur waarvan de armen geen gerechtigheid meer hebben te verwachten. De monsters Behemot (Job 40:15) en Liv’jatan (Job 40:25), in Veerkamp’s politieke lezing geontmythologiseerd tot de diadochenrijken van Egypte en Syrië, zijn misschien door zulk een Almacht te bedwingen, maar Job moet niet denken dat hij daarbij ook maar iets in te brengen heeft. Nu, Job weet dan dus hoe het staat, hoe weinig hij van die instantie, waarvan hij nog had open gelaten dat het de Bijbelse God zou kunnen zijn, te verwachten heeft. En dan reageert hij, in de vertaling van Veerkamp (eerst in 1992;[iv] dan 2012[v]):

Daarom smijt ik het weg, ben het zat

  hier in stof en as.[vi]

Dat is geen berouwvolle knieval meer. Job geeft zijn ongelijk niet toe, laat staan dat hij zou menen dat een mens tenslotte voor God altijd in het ongelijk zou staan. Hij moet wel daar blijven zitten waar hij al sinds de proloog door Willekeur en Almacht terecht was gekomen: in stof (Job 2:12) en as (2:8). Maar verwacht van hem geen berouw, geen boete, geen getroost bestaan. Hij is het beu. Want als die God, die hij voor de God van de Torah had gehouden, zelf Zijn eigen programma van bevrijding heeft opgegeven, verwacht dan niet van hem dat hij dat hij, Job, dat goedkeurt, verwacht van hem geen religieuze aanvaarding en onderwerping.

Nu Dick Boer. Hij gaat met Veerkamp in gesprek,[vii] en dat op grond van een eigen, de afgelopen jaren ontwikkelde, lezing van het boek Job, waarin zich in een hoge mate van reflectie eigenlijk alles samenbalt van het theologisch-existentiële profiel dat hij zich gaandeweg in de huidige neoliberale tijden heeft verworven.[viii]

Om te beginnen legt Dick andere accenten in de lezing van het goddelijk antwoord uit het onweer. Hij leest in dit antwoord wel degelijk een herinnering aan de Torah: in het motief van de Schepping uit het tohoewabohoe – ‘waar was jij toen Ik de aarde fundeerde’? (Job. 38:4) en ook in dat van de Uittocht: ‘heb jij een sterke arm als God?’ (40:9). De God die hier spreekt stelt de wet (38:10), Hij wandelt over de oervloed (38:16), Hij roept de chaosmachten Behemot en Leviatan op als getemd door Zijn rechterhand. Hij is dus wel degelijk de Bijbelse God. Toch is er iets beslissend veranderd. Onder invloed van de Joodse theologie van na de Sjoah, en vandaaruit met terugwerkende kracht ook van de Joodse omgang met een ervaring van zoveel eeuwen zonder uitzicht voordien, onderkent Dick in de woorden van de Stem die hier spreekt een ontbreken van de mens, speciaal van het volk van het verbond. JHWH (Hij is het die spreekt, volgens 38:1, 40:1, 42:1) blijft wie Hij is, als Schepper en Bevrijder, maar Hij blijft het als het ware in Zichzelve. De mens krijgt daarvan niets meer te ervaren. Daden van bevrijding vanuit de hemel op de aarde, ze zijn er niet meer. Dat is het gelijk van Ton Veerkamp in zijn ongelijk: een kéér in de bestaande wereldverhoudingen is hier niet meer te verwachten. Dick schrijft: ‘De utopie is niet weg maar hij is werkelijk u-topisch geworden, er is in deze wereld geen plaats meer voor (ou topos) . Dat JHWH zo’n barse toon aanslaat zou er wel eens mee te maken kunnen hebben dat Hij Job met de grootst mogelijke kracht juist dáárop wijzen wil: het is hard maar jij moet ermee leven dat Schepping en Exodus puur literatuur geworden zijn, punten buiten de tijd zonder uitbreiding in de tijd, onmogelijke mogelijkheden. Maar, zo lees ik [DB] de les die JHWH Job leert, daar kún je ook mee leven. Want door vast te houden aan de u-topisch geworden utopie vind je de kracht om in je protest tegen een verkeerde wereld en tegen een God die deze wereld sanctioneert te volharden. Jij, Job, had gelijk: IK, JHWH, was afwezig en zal het ook weer zijn. Maar ook in de godverlatenheid zijn de dagen van de utopie nog niet geteld.’

Welnu, tegen deze indrukwekkende achtergrond vertaalt Dick nu het slot van Job’s laatste reactie aldus:

Daarom laat ik het genoeg zijn en ben getroost over stof en as.[ix]

De meer traditionele vertaling ‘ik ben getroost’ – tegenover Veerkamps misschien wat geforceerde ‘ik ben het beu’ – is mogelijk, omdat de troost er voor Job in ligt dat Hij dóór het spreken van JHWH genoeg weet om het te kunnen volhouden in zijn ellendige situatie. Hij is getroost – zo durft Dick met de Catechismus te belijden – beide in leven en sterven. Dát is het getuigenis van Job, nauw verweven met het getuigenis van Dick Boer, en we laten het hem zeggen.

Ik laat het hem zeggen. Tegelijk moet ik bekennen: ik zeg het zó niet. En dat zegt naar je kunt bevroeden evenzeer iets over mij als het voorgaande iets, nee heel veel over Dick zegt.

Eerst de exegese. Wat is nacham(ti)-‘al, waarvan we nu al de varianten zijn tegengekomen: ik doe boete (NBG), ik ben het zat (Veerkamp), ik ben getroost (Boer)? Al in 1990 las ik bij Henk Jagersma het, op een studieweek van de Brusselse theologische faculteit gedane, voorstel de constructie n-ch-m plus ‘al, zoals ook elders in Tenakh verschillende keren het geval is, weer te geven als ‘afzien van’.[x] Jagersma noemt hier onder meer Exodus 32:12, waar Mozes in een dramatische dialoog JHWH, die na de geschiedenis met het gouden stierkalf het verbond wil beëindigen, voorhoudt: ‘keer toch om van Uw toorn… / zie toch af van het kwade aan Uw volk’! En hier in Job 42:6 zou het dan heten:

            Daarom verwerp ik

(in de ook door Veerkamp bepleite zin van: ik ben het moe, ik heb er genoeg van)

              en zie af van stof en as.

Dit geeft aan, dat Job niet langer wil blijven hangen in zelfbeklag en in het drama van de aanklacht jegens de hoogste instantie, maar – door het antwoord van de Stem uit het onweer – ruimte heeft gekregen om een nieuw begin te maken.

Ook Niek Schuman leest op soortgelijke wijze.[xi] Job, zegt hij, heeft in het voorgaande JHWH ‘gezien’ als bondgenoot tegen de chaos. Dat is een perspectief, waarmee hij tot dan toe niet had kunnen rekenen. Maar nu is alles gekanteld. Hij is nu bij machte dat alles van zijn rouw áchter zich te laten. Hij is weer terug, hij doet weer mee, zij het sadder and wiser.

In deze exegetische lijn nu stel ik mij graag. Ik doe dat in de overtuiging dat er veel voor de vertaling van n-ch-m ‘al met ‘afzien van’ te zeggen valt,[xii] maar ik besef dat deze voorkeur ook veel zegt over mijzelf. Het getuigenis van een Bijbelse God die zich aan de rand van de canon terugtrekt in Zichzelf, die Schepper en Bevrijder blijft voor zich maar zich niet meer in daden betoont voor ons of met ons, respecteer ik met het hoogste respect dat in mij is, maar het is niet het mijne. Het vergruizelen van datgene wat we ons bevrijdingstheologisch hadden voorgesteld, het drama van het einde van het socialisme, het is ook mijn verhaal. Maar het is minder dan bij Dick datgene wat tot mijn laatste snik mijn theopolitieke existentie bepaalt. De suggestie, dat het boek Job – anders dan een Griekse tragedie – niet eindigt in een onoplosbaar eeuwig dilemma, maar dat Job het boek van ellende, klacht en gevecht met God ook weer dicht kan slaan om ruimte te maken voor een nieuw begin, trekt mij. Ook hier is, net als in Dicks lezing, sprake van een levensles, die vraagt om een nieuwe levensvorm. Naar mijn eigen besef heb ik ná de Wende van 1989-90 op verschillende velden opengestaan voor het uitzien naar nieuwe daden des Heren – en Dick heeft de wijze waarop ik mij op die velden begaf soms in zijn termen begrepen, soms ook niet goed kunnen meemaken. Het is ook veel diffuser, en veel minder eenduidig dan de totale utopie waarin hij zijn vertroosting vindt. Maar ik wilde juist vandaag wel déze mogelijkheid plaatsen náást de onmogelijke mogelijkheid van zijn, mij zo diep ontroerend, belijden.


[i] K. Barth, Die Kirchliche Dogmaik IV/3-1 (Zürich 1959), 468.

[ii] Job fungeert voor Kierkegaard als troost in een heel persoonlijk lijden in het pseudonieme geschrift De herhaling (1843). Zie Onno Zijlstra, in A. de Lange en Onno Zijlstra (red.): Als ik Job niet had. Tien denkers over God en het lijden, Zoetermeer 1997, 32-46. Voor Barth (t.a.p.) gaat zelfs dit ‘kreeg Job dan gelijk?’ nog te ver.

[iii] K.H. Miskotte, Antwoord uit het onweer (herziene uitgave van De Verborgene, 1936), in: Verzameld Werk deel 10, Kampen 1984 resp. 206, 205. De aanhaling door Dick Boer is te vinden in: ‘In Staub und Asche getröstet… Ton Veerkamps Hiob-Auslegung revisited’, Bedenbender/Boer/Hippchen/Jankowski (Hg.), Weiter Denken. Festschrift für Ton Veerkamp anläßlich seines 80 Geburtstag. Texte und Kontexte Nr. 141-143, 2014, (84-96)90. Vgl. In deze Ophef pp. 4-14

[iv] Ton Veerkamp, Autonomie und Egalität. Ökonomie, Politik und Ideologie in der Schrift, Berlin 1992, 218: ‘Darum werfe ich es hin und bin es leid (ik ben het beu)  auf dem Staub und der Asche…’.

[v] Ton Veerkamp, Die Welt anders. Politische Geschichte der Große Erzählung, Berlin 2012, 204: ‘Auf diesem Grund schmeiß ich es hin, habe es satt / in Staub und Asche’.

[vi] Geciteerd naar de Ned. vert. Deze wereld anders, Vugt 2014, 232.

[vii] Zelf ben ik met Ton Veerkamp in gesprek gegaan in een bespreking in Werkschrift 15(1996)3/4, 20-27 (een tijdschrift dat Dick in die jaren niet las). Bij herlezing valt me op dat mijn reactie zich nog bewoog in de lijnen van de dialectische theologie. Richtinggevend waren voor mij toen de woorden van Rochus Zuurmond in: H. Jagersma (red.), Job. Studies over en rondom een bijbelboek, Kampen 1990, (19-29)24v.: ‘Pas als je trouw blijft aan deze God, Hem liever aanklaagt dan Hem stiekum en stichtelijk te verraden [sc. zoals de vrienden, RRB], zul je Hem als medestander leren kennen. Pas wanneer je Hem, de vrijmachtige God, als een door Hem bevrijd mens aan zijn woord houdt, dan zul je ontdekken dat Hij van den beginne af voor je instond. Anders gezegd: de vijandschap van Job is niet anders dan de onlediging van zijn (subjectieve) geloof. Er blijft in zijn trouw niets meer over dat van Job is. Job blijft, als Zijn creatuur, alleen de trouw van God weerspiegelen. En die is niet stuk te krijgen.’

[viii] Behalve van het onder noot 3 genoemde artikel heb ik ook dankbaar gebruik gemaakt van mij door Hans-Peter Gramberg en Willemijn Roobol ter beschikking gestelde aantekeningen van Dick Boer over Job 32-slot, hen ter lezing aangeboden in januari-februari 2013.

[ix] Ik kon niet natrekken welke kolometrie Dick Boer in dit vers aanbrengt.

[x] H. Jagersma, ‘Exegese van Job 42:1-6’, in Jagersma 1990 (zie boven, noot 6), (30-35) 34.

[xi] Niek Schuman, ‘Goed en kwaad’, in: Klaas Spronk en Archibald van Wieringen (red.), De Bijbel theologisch. Hoofdlijnen en thema’s,  Zoetermeer 2011, (310-320), 319 (en het daar in een voetnoot genoemde artikel).

[xii] Rond het minisymposium bevestigde Wout van der Spek de goede zin van deze weergave. Frits Hoogewoud merkte daarentegen op, dat in de masoretische tekst onder nachamti een atnach (pauzeteken voor de eerste zinshelft) staat, waaruit blijkt dat de rabbijnen het erop volgende ‘over stof en as’ afzonderlijk hebben gelezen. In Exodus 32:12 staat een dergelijk pauzeteken niet.

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie