Spinoza’s “ongodistische godistery”

S

Prof. Dr. Rinse H. Reeling Brouwer                                                                        hand-out

Protestantse Theologische Universiteit, Amsterdam/Groningen

Commissie Vorming en Toerusting Protestantse Gemeente Uithoorn

Kerkgebouw ‘De Schutse’, woensdagavond 23 november 2016

Spinoza’s “ongodistische godistery”

1. De heretische Jood

Jean-Maximilien Lucas (in Baruch de Spinoza, Lebensbescheibungen und Dokumente):

‘Hij was nog geen vijftien jaar oud, toen hij moeilijkheden aanwees, waarvan het de grootste geleerden onder de Joden moeite kostte er oplossingen voor aan te reiken, En hoewel hij nog maar nauwelijks de leeftijd des onderscheids had bereikt, had hij toch genoeg onderscheidingsvermogen om te merken dat zijn twijfel de leraren in verlegenheid bracht. Uit vrees, hen te ergeren, deed hij het voorkomen of hun antwoorden hem volledig tevreden stelden. Hij beperkte zich ertoe, deze op te schrijven, om er op de juiste tijd en plaats gebruik van te maken.’

Ibn Ezra, geciteerd in Spinoza, Theologisch-politiek Traktaat (1670), Hoofdstuk Acht (3):

  • Aan de overzijde van de Jordaan’ (Deut. 1:1)
  • ‘En Mozes schreef de wet’ (Deut. 31:9)
  • ‘De Kanaäniet was toen in het land’ (Gen. 12:6)
  • ‘Op de berg Gods zal dit geopenbaard worden’ (Gen. 22:14)
  • ‘Zijn bed was een bed van ijzer’ (Deut. 3:11)

Spinoza, Theologisch-politiek Traktaat, Voorrede (9):

‘Als ze enig goddelijk licht hadden, zou dat althans uit de leer moeten blijken, Toegegeven, ze hebben altijd een mateloze bewondering voor de zeer diepe mysteriën van de Schrift gehad, maar toch zie ik niet dat zij ooit iets anders hebben onderwezen dan de speculaties van de Aristotelianen en Platonisten. En daaraan hebben ze dan de Schrift aangepast, om niet de indruk te wekken de heidenen na te lopen. Het was hun niet genoeg zelf met de Grieken te dazen; ze wilden ook de profeten met hen doen raaskallen.’

2. De God van Spinozas in de Ethica, speciaal in het eerste deel

Eerste deel, Stelling 11:

‘God, dat wil zeggen een substantie die geconstitueerd wordt door een oneindigheid aan attributen, waarvan een ieder een eeuwige en oneindige essentie uitdrukt, bestaat noodzakelijkerwijze’.

3. Meer over het het Godsbegrip van de Ethica en over de Ethica als geheel (Opera Posthuma, 1677;  nu ook Vaticaans manuscript)

Teil I:   ‘God’

11-15:  Bepalingen van de wijze van bestaan van God:  noodzakelijkheid, ondeelbaarheid, eenheid

16-20:  God als de oorzaak van alle dingen: de bewerkende;  18: ‘God is de inblijvende, niet de voorbijgaande oorzaak van alle dingen.’        

21-29: God als het gevolg: de bewerkte

30-36:  Verstand, wil en macht van God;  34: ‘Gods macht is zijn wezen zelf’

Aanhangsel

Teil II: ‘De ziel’

1-12:    Het wezen van de mens

13-31:  De eerste soort van het kenvermogen: de verbeelding (imaginatio)

32-36:  Het onderscheid tussen de verbeelding en de wetenschap

37-44:  De tweede soort van het kenvermogen: het verstand (ratio)

45-47:  De derde soort van het kenvermogen: het schouwende weten (scientia intuitiva)

48-49: De ontkenning van de vrije wil van de mens

Teil III: ‘Oorsprong en aard van de affecten’ (imaginatio)

Teil IV: ‘De slavernij van de mens, of de kracht van de affecten’ (imaginatio – ratio)

Teil V:   ‘Het vermogen van het verstand of de menselijke vrijheid’ (ratio – scientia intuitiva)

19: ‘wie God liefheeft, kan er niet naar streven dat God ook van zijn kant van hem houdt’

36: ‘De verstandelijke liefde van de ziel tot God is Gods liefde zelf, waarmee hij zichzelf liefheeft, niet voor zover hij oneindig is, maar voor zover hij door door de essentie van de menselijke ziel, beschouwd onder een gezichtspunt van de eeuwigheid, kan worden verklaard…’                

4. Spinoza’s theorie van de praktische rede inzake de religie en de religies

‘Theologisch-politiek Traktaat, waarin wordt aangetoond dat men de vrijheid van filosoferen niet alleen kan toestaan met behoud van de vroomheid en van de vrede in de staat, maar dat men haar niet kan opheffen zonder tevens de vrede in de staat en zelfs de vroomheid op te heffen.’

Spinoza, Theologisch-politiek Traktaat, Eerste Hoofdstuk, ‘Over profetie’ (5, 6):

‘Niets verhinderd God, ook de dingen die wij door het licht van de natuur kennen op andere wijze aan de mensen bekend te maken. (..) Al wat hierover te zeggen valt, moet uitsluitend aan de Schrift ontleend worden. Want wat kunnen wij zeggen over dingen die de grenzen van ons verstand te boven gaan, behalve dat wat uit het gesproken of geschreven woord van de profeten zelf aan ons wordt overgeleverd?’

5. Reactie vanuit de Gereformeerde theologie: Salomon van Til, Voorhof der heydenen

  • Doel deel I (1694): ‘om de selve (= de ongelovigen) aldaar door een klare beschouwinge van de betoogde goddelykheyd van Mosis wet-boek tot een eerbiedige ingang in ’t Heiligdom van Gods wet toe te rusten’.
  • Doel deel II (1696): ‘waarin de Grond-stellingen van Mosis wet en wet-boek met de Reden-leer worden vereffent, en haar vastigheyd tegen de Ongodisten nader tot versterkinge des geloofs betoogt’. Natuurlijk-theologische weerlegging van Spinoza’s (anti-)metafysica. Bezwaren (II.5.1-12):
    • Onmogelijke transformatie van substantiebegrip
    • Door ruimtelijkheid in substantie op te nemen wordt God deelbaar
    • Door alle denken in attribuut denking op te nemen wordt ook onzuiver denken deel van godheid

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie