‘Rinse Reeling Brouwer, een theoloog in gesprek’ (Bart Vijfvinkel), in: Ophef. Tijdschrift voor hartstochtelijke theologie 22/3 (september 2019), 11-17.

Rinse Reeling Brouwer, een theoloog in gesprek

Bart Vijfvinkel

Eind juni heb ik in zijn woning in Amsterdam een vraaggesprek met Rinse Reeling Brouwer naar aanleiding van zijn afscheid als hoogleraar op de Miskotte/Breukelman-leerstoel voor de theologische hermeneutiek van de Bijbel aan de PthU. Voor Ophef-lezers is Rinse geen onbekende.

Een theoloog in voortdurend open gesprek met theologen en wijsgeren en met de – niet in het minst door de Wende en de dominantie van het neoliberalisme vanaf de jaren zeventig – veranderde en veranderende samenleving. We besluiten Rinses theologische ontwikkelingsgang als leidraad te nemen.

CvS

We beginnen bij de oprichting in 1974 van de Nederlands afdeling van Christenen voor het Socialisme (CvS)  door Rinse Reeling Brouwer en Herman Meijer. “De aanzet was de komst van Nederlandse priesters die na de val van Allende Chili waren uitgezet. In Chili was zo’n beweging geweest, de `Unidad Poular`. Daarnaast speelde dat de NCSV bezig was met `de vermaatschappelijking van de student`. Ze wilde niet alleen maar studentenvereniging zijn maar ook deel uitmaken van een maatschappelijke coalitie. Het aardige was dat CvS vanaf het begin heel breed was, zowel theologisch als oecumenisch. Je kreeg andere gezichtspunten binnen waar je je eigen gedachten aan kon scherpen Zo was Theo de Wit bezig met de Politische Theologie van Carl Schmitt, die nu weer helemaal terug is in de discussie.

Alles woelde om verandering, het zat allemaal in mij: tegen het gezag, tegen het gezin, noem maar op, maar ik had heel sterk het idee dat de uiteindelijke samenballing van al die vragen de Godsvraag is. Dat was mijn drive. Opmerkelijk en ook wel grappig is dat Nico Plomp die bezig is met een sociologisch onderzoek naar CvS de vooronderstelling had dat socialisme voor de leden een manier was om uit kerk en theologie te verdwijnen, maar dat hij tot de conclusie kwam dat mensen er juist aan vasthielden. Het was op een bepaalde manier een krachtige vorm van getuigenis.”

“CvS was heel sterk een beweging van de naoorlogse generatie die de teleurstelling van onze ouders had meegemaakt: na de oorlog zou alles anders worden maar het was uiteindelijk zo weinig anders geworden. Gemeenschappelijk hadden we binnen CvS in de jaren zestig en zeventig een soort Naherwartung en een heel `presentische eschatologie`. Dick Boer noemt dat ook in het laatste nummer van Opstand (1993/4) waarin hij de geschiedenis van de voor  CvS  typerende theologie beschrijft onder de titel `De hemel is geheid op aarde`. Het gaat nù gebeuren. Daar zat natuurlijk een spanning met het analogiedenken. Tambach was een fundamentele tekst – geen religieus socialisme, geen mengvormen – dat was de vooronderstelling. We bleven wel met twee woorden spreken, het moest wel onderscheiden worden, maar toch…”

“Toen ik laatst weer de lezing tegenkwam die ik hield bij het tien jarig bestaan van CvS, viel mij op dat ik toen al de crisis zo aan de orde stelde. We hadden iets gesteld maar we moesten ons toen al afvragen of het nog wel hield. Er was een geweldige crisis, we hadden de kabinetten van Agt en Lubbers, het naoorlogse sociaaldemocratische compromis kwam door de invloed van neoliberale economen als Milton Friedman enorm onder druk te staan. Mijn verhaal liep erop uit dat we vooral moesten conserveren wat we aan inzichten hadden.” 

“De eerste publieksactie van CvS was `Nieuwe Levensstijl`. De vragen die daarbinnen aan de orde werden gesteld zijn nog altijd actueel, denk maar aan de gesubsidieerde Tesla’s voor de rijken. Rinse: “Ons gevoelen was dat het rapport van de Club van Rome ontzettend ethisch werd opgepakt en omgezet in goede voornemens en gedragswijzigingen die op de middenklasse gericht waren. Wij vonden dat er weer een toenadering moest komen tussen Christenen uit de middenklasse en de arbeiders. Wat ons voor ogen stond was een eenheid van arbeidersklasse en intelligentia. Er is geen proletariaat meer, maar de vraag hoe het zit met `de onderkant` is nooit weggegaan en ook in de huidige klimaatdiscussie weer helemaal terug.”

Marx

In 1988 promoveerde Rinse op een proefschrift over Barth en Marxistische filosofie (Over Kerkelijke Dogmatiek En Marxistische Filosofie Karl Barth Vergelijkenderwijs Gelezen. (’s Gravenhage: Boekencentrum 1988). In zijn eerdere studie Is het Marxisme een Messianisme?  Theologie in gesprek met Louis Althusser en Walter Benjamin (Zeist, NCSV 1981) ging het over de verkeerde en de juiste verbinding tussen messiaans verlangen en nuchtere maatschappijanalyse. Naar aanleiding van het artikel van Hans Peter Gramberg in Rinses afscheidsbundel  Messiaanse Exegese. Theologische bijbeluitleg met het oog op het Rijk  (Utrecht: Kok 2019)  komen we te spreken we over het messiaanse in Marx’ werk.

“Ik ben vooral geïnteresseerd in de vreemde Messiaanse elementen in het werk van Marx. Het Communistisch Manifest is een heel sterk getuigenis van Naherwartung: de Internationale zal morgen heersen op aard. Ze verwachtten ook een heel spoedige omslag. Dat is later wat gedempt, maar je vindt het ook in das Kapital.”

Een Engelse uitgave van het proefschrift was in voorbereiding maar is er vanwege het door de Wende veranderde klimaat nooit gekomen. Dat was nog een relatief klein gevolg:

Na de Wende was ik er gelijk van overtuigd dat dit ook geweldige gevolgen zou hebben voor de sociaaldemocratie die zo afhankelijk was van dat verfoeide alternatief. Het is ook geen toeval geweest dat die zo sterk met Reaganomics is meegegaan en met de zogenoemde derde weg een variant van het neoliberalisme heeft ontwikkeld. Toen wij door de Wende en de crisis van het Marxisme tot het inzicht kwamen dat we moesten komen tot een andere waardering van de Westerse democratie en rechtstaat begon tegelijkertijd de nieuwe neoliberale orde deze van binnenuit te ondermijnen.”

Badiou

In die tijd bestudeerden Rinse en anderen allerlei Marxisten die zich nu, dertig jaar later, met theologie bezighouden. Onder hen zijn Terry Eagleton en Alain Badiou.

“Eagleton is onder andere  interessant vanwege zijn aanval op Richard Dawkins. Wij hadden te maken met anticommunistische oppositie die het atheïsme tot hoofdprobleem van het Marxisme maakte waar wij dan tegenin probeerden te gaan. In Eagleton heb je nu typisch een Marxist die het burgerlijk atheïsme van nu, met een heel zuiver hermeneutisch gevoel, feilloos onderuithaalt.” “Badiou is in verband met het thema eschatologie waar we nog over komen te spreken niet onbelangrijk. Hij heeft altijd volgehouden dat een goede sociale wijsbegeerte – dus ook eentje die zich op Marx wil oriënteren –  er niet omheen kan het gezichtspunt van de eeuwigheid in te dragen. Badiou is Marxist en Platonist. De verzamelingenleer is voor hem heel belangrijk. In de geschiedenis komen voortdurend verzamelingen samen. Dat levert een merkwaardig conglomeraat op: seksegeschiedenis, rassengeschiedenis, kolonialismegeschiedenis. Door elkaar lopende Identiteiten worden aan elkaar gekoppeld en in een orde ingevoegd. Een kluwen die je niet uit elkaar kunt halen omdat ieder draadje staat voor een eigen identiteit. Dan krijg je burgeroorlog. Er moet dus, volgens Badiou, een gezichtspunt zijn, een soort waarheid over de mens, die je kunt inbrengen in de werkelijkheid wil je niet vast komen te zitten in alleen maar die kluwen. Ook de Barth van 1919 heeft iets met Plato, maar heeft geen klassieke Platolezing. Het gaat om het fundamentele gezichtspunt Gods, of hoe je het maar noemt. Dat God op een andere manier naar onze verzamelingen kijkt dan wij zelf. Badious interesse in Plato vertoont gelijkenis met de manier waarop de theoloog in Plato geïnteresseerd kan wezen.”

Flikkerstrijd

CvS had verschillende strijdvelden – economie, vrouwenstrijd, flikkerstrijd, milieu – die gelijktijdig en zonder hiërarchie naast elkaar bestonden. Rinse Reeling Brouwer en Franz-Joseph Hirs schreven De Verlossing van ons Lichaam (’s Gravenhage: Boekencentrum 1985).

“Mensen als Alje Klamer hadden pastoraal ongelofelijk belangrijk werk verricht, maar waren ook blij dat we nu zelf aan het woord kwamen. Het was een kuiken dat uit z’n ei kroop. Dat gaat met geweld gepaard: boem, knetter! Dat we ons in ons eigen clubje opsloten neem ik mijzelf niet zo kwalijk, dat kon niet anders, maar je moet niet in het actiemoment verstijven. Het was een emancipatoire beweging met een links programma, maar door de doorbraak van het neoliberalisme kregen homo’s met een liberale levensinstelling vrij snel de overhand. D66 werd de homopartij en homo’s werden ontdekt als markt. Bij dat liberale hoorde ook de bijna vanzelfsprekende antireligieuze kant. Ik heb het altijd heel belangrijk gevonden om het gesprek met mensen uit evangelische en orthodox-gereformeerde milieus aan te gaan en serieus te houden. Je komt er niet met alleen maar een liberaal tegenoffensief. Dat het zou gaan om jouw eigen waarheid waardoor je het gesprek met anderen onmogelijk maakt, dat gaat mij aan het hart. Ik ben daar zo ontzettend op tegen. Dan zit je weer in waar Badiou het over heeft.”

Rinse is als `Amsterdammer` geen theoloog die zijn agenda laat bepalen door externe factoren, ook niet door een emancipatoir programma. Het gezag van de Bijbel speelt bij hem altijd een rol. “Maar je moet altijd het verlangen en de interesse van de ander serieus nemen. Catherine Keller vindt de idee van schepping tegenover chaos een patriarchaal idee en het programma van orde scheppen in de chaos bij voorbaat een programma van reactionaire krachten. Ik deel die uitleg van Genesis niet, wat niet wegneemt dat de feitelijke inzichten die op die manier ontwikkeld zijn geen vruchtbare correctie kunnen aanbrengen. Zo is Carola Dahmen bezig met een proefschrift over Sally Mc Fague en Miskotte. Gewoon dat gesprek tussen ecofeminisme en Miskotte aangaan!

Spinoza

Na de Wende schreef Rinse zijn `Spinozaboek`, De God van Spinoza (Kampen: Kok 1998), vanuit de wens om nog eens met Marx over God in gesprek te gaan. Marx’ eigen werk bood daarvoor een te smalle tekstuele basis maar met de Marxistische Spinozakenners, die Spinoza met reden zien als voorgeschiedenis van het Marxisme, kon en moest hij het er wel over hebben.

“Het was mijn post-Wende boek. Ik heb ontzettend veel plezier beleefd aan al die Spinozastudies van belangrijke Marxisten uit de zestiger, zeventiger en tachtiger jaren. Je kan moeilijk ontkennen dat Spinoza een communistische trek had, althans, voor de intelligentsia. Hij was een hartstochtelijk aanhanger van de aristotelische opvatting van vriendschap. Filosofen moeten alles gemeenschappelijk hebben want zij hebben het denken gemeenschappelijk. Een filosoof moet – in ieder geval volgens de communistische uitleggers van Spinoza  – communist zijn want het denken is van niemand Het kan geen bezit zijn.”

Net als de flikkerbeweging en de sociaaldemocratie viel ook Spinoza vrij kort na het verschijnen van het Spinozaboek in liberale handen.

“Op de avond na de moord op Theo van Gogh ging het in het stadhuis op de Dam – ik noem het paleis altijd vanzelf stadhuis – over Spinoza. Jonathan Israël probeerde het recht om te beledigen vanuit Spinoza te rechtvaardigen. Vrij twijfelachtig of dat kan. Maar Spinoza is dus helemaal in liberale handen gekomen. Voor zolang het duurt. Zijn standbeeld staat nu tegenover de Stopera. Vrij komisch voor iemand die door het stadsbestuur uit zijn eigen stad gejaagd is.”

Calvijn

Toen Rinse benoemd werd in Kampen, vier jaar na het overlijden van Frans Breukelman,

begon hij, voor de door Nico Bakker en Karel Deurloo opgerichte Breukelmanstichting, aan de tekstkritische uitgave van diens Calvijncahier (van de uiteindelijke tien Cahiers heeft Breukelman er maar drie zelf verzorgd). Later verscheen De handzame Calvijn (2004). Anders dan Breukelman, bij wie het vooral ging om de verwerping van de dubbele Godskennis, is Rinses interesse vooral ingegeven door `Tambach`.

“Barth haalt hem ook aan: `Pessimistisch het vertrouwen opzeggen in het hier en heden en in onze werken hier, dat hoeven we juist dan niet te vrezen, als we de plaats van de christen in de maatschappij uiteindelijk met Calvijn onder het gezichtspunt stellen van de spes futurae vitae (de hoop op het toekomende leven). Vandaar de kracht van het bestemmen van het leven tot eer van God!` Het leven staat in spanning tussen eeuwige oorsprong en eeuwige bestemming. Calvijn gebruikt wanneer hij spreekt over het leven in deze voorbijgaande wereldtijd, het beeld van een wachtpost: je staat op je wachtpost en je speurt naar de wederkomst. Je kijkt of hij al komt want je weet dat je door vijanden omgeven bent. Op je statio staan kan niet zonder dat eschaton. Dat is wat Barth zich heel goed herinnert en de liberale theologie helemaal niet.

Toen Barth in Göttingen begon gaf hij Calvijncolleges. Hij hoopte door Calvijn zicht te krijgen op hoe hij vanuit de strenge verticale theologie van de tweede Römerbrief, ethische vragen aan de orde kon stellen op een niet religieus socialistische manier. Aan de ene kant heb je dat op wacht staan – je bent nooit gevestigd, je bent vluchteling op aarde – dat uitzien naar de eeuwigheid, maar tegelijkertijd – met de zekerheid van de verkiezing in de rug – is er wel degelijk die oriëntatie op deze zijde van de doodsgrens. Je bent op je plaats gesteld en je hebt hier je taak. Dat gezichtspunt van de eeuwigheid plaatst Calvijn ook heel dicht bij Badiou. De invloed van Plato op Calvijn is voor mij evident. Genève was voor hem geen hemel op aarde en over het leven hier moet je je niet te veel illusies maken, maar onder dat eschatologische gezichtspunt is het wel zaak dat de christelijk gemeente probeert in het leven bepaalde beslissingen te nemen. Een voorbeeld: “In Genève was het avondmaal de basis van de gemeenteopbouw. Wie dat nu weer naar voren brengt is Rowan Williams. De homo eucharisticus is bij hem het alternatief voor de homo economicus. Waar de reclame ons de godganse dag aanspreekt met de koopjes die het leven zo makkelijk mogelijk maken, daar gaat het hier om het christelijk leven uit de dankbaarheid en het gemeenschappelijk delen van brood en wijn. Dan zijn we weer heel dicht bij het begin van CvS.”

Agamben en Miskotte

Sinds enkele jaren is Rinse in gesprek met de Italiaanse filosoof Agamben. In 2016 publiceerde hij Eeuwig Leven. Agamben en de Theologie (Amsterdam: Sjibbolet 2016) .

 “Agamben houdt zich als wijsgeer bezig met de geschiedenis van de theologie. Hij diept voortdurend interessante en leuke bronnen op en onderzoekt die. Dat is de ene kant. De andere kant is dat hij een heel goed kenner van het werk van Walter Benjamin is en de Italiaanse uitgave van diens werk heeft verzorgd. Hij is geïnteresseerd in het messianisme in de lijn van Benjamin wat weer heel goed rechtvaardigt om vanuit Miskotte het gesprek met hem aan te gaan. In het eerste deel van mijn Agambenboek heb ik de Genesisuitleg van Karel Deurloo – de mens als raadsel en geheim – als uitgangspunt genomen voor mijn gesprek met hem. Wilken heeft het eerste deel nog aan Karel Deurloo voorgelezen: `de tuin van Eden…`”

Ik vraag naar de verhouding tussen Miskotte en Agamben.

“Na de tweede wereldoorlog werd door de Amerikaanse overwinning een nieuwe wereldorde opgelegd, een reconstructie op basis van de Verlichting en `christelijke waarden`. Miskotte maakt daar volgens mij typisch deel van uit. Hij kwam toch uit de oorlog met de gedachte dat die vierendertig landen ergens toch Christus hadden leren kennen. Hij zag een soort geestelijke grondslag die ook in die populaire secundaire gestalte – de sociaaldemocratie – doorwerkt en die ook mogelijkheden biedt om met mensen uit verschillende groeperingen aan een nieuw Europa te werken. Aan die christelijk sociaaldemocratische synthese, laat ik het zo maar noemen, is duidelijk de laatste jaren een einde gekomen.  Dat betekent dus dat we Miskotte in een andere situatie lezen. We moeten opnieuw nadenken over wat hij bedoelt met `Europa`. Hij heeft fenomenologisch heel veel voor christelijk gehouden wat zwaar onder postkoloniale kritiek staat. De veranderde situatie vraagt om het opnieuw doordenken van de synthese van toen. Je kan heel lang vasthouden aan die naoorlogse orde en proberen er zoveel mogelijk van overeind te houden, maar als die orde niet meer bestaat, wat houd je dan overeind?”

Een belangrijk begrip bij Agamben is `uitzonderingstoestand`, een woord dat gemunt is door de fascistische filosoof en rechtsgeleerde Carl Schmitt.

“Smittt zegt dat diegene soeverein is die de uitzonderingstoestand kan uitroepen. Die uitzonderingstoestand wordt allang niet meer uitgeroepen door de natiestaat maar wel voortdurend via andere mechanismen. De hele omgang van de EU met vluchtelingen op de Middellandse Zee is een voorbeeld van een continue uitzonderingstoestand. Omdat bij Agamben het hele politieke tussenveld is weggeslagen, is er alleen nog maar de door de bestaande macht uitgeroepen uitzonderingstoestand èn wat bij Benjamin heet de werkelijke uitzonderingstoestand. Dat wil zeggen: die uitzonderingstoestand die de messias uitroept. Maar wat zeg je daarmee? Op de Barth Tagung sprak Günter Thomas uit Bochum en die zei, heel interessant: Carola Rackete, de gearresteerde kapitein van dat reddingsschip, is eigenlijk een voorbeeld van links Schmittiansisme. Ook al hebben we de wet niet aan onze kant, dat is hier nog de vraag, dan nog roepen wij gewoon de uitzonderingstoestand uit ter wille van de vluchtelingen. Dat is een gedachte die bij Benjamin, waarschijnlijk in reactie op Schmitt, voorkomt. Derrida is tegen die gedachte van de messiaanse uitzonderingstoestand omdat je daarmee de messias verbindt aan revolutionair geweld. Er is bij hem wel een messias maar als wij ons met hem identificeren zal hij zich altijd aan ons onttrekken. Terwijl hij is, is hij niet. Dat zit wel in de buurt van `Tambach`, alleen bij Barth `is` de Messias wel. Het is alleen aan hemzelf om te komen. Bij Derrida is de messias degene die wel komt maar die zich in zijn komst aan zijn komen onttrekt. Agamben kan daar niet tegen en noemt dat dan weer `geblokkeerd messianisme` omdat de messias daar bewust nalaat te komen.

Tegelijkertijd weet Agamben ook niet of de messias wel komt en kan hij ook weinig anders dan Kafkaiaanse verhalen vertellen en zich vrolijk maken over de ontregelingen die er dan toch zijn.

Dat Agamben de impasse waarin de wereld zit in messiaanse termen duidt, vind ik fascinerend. Als antwoord op de huidige wereldsituatie komt dit uiteraard niet uit Miskotte weglopen, maar de aandacht voor het messiaanse verlangen hebben ze gemeen. Iets van Miskottes programma is wel aan zijn einde  gekomen. We moeten weer opnieuw beginnen, ja…

Hoop

Tot slot rest mij de vraag – toch nog – naar het eschaton en mijn vraag of het nog wat worden zal met deze wereld.

“Heb je het laatste boek van Niek Schuman (‘Dat ding met veertjes. Hopen door alle kwaad heen’, Kampen: Van Warven 2018.)  gelezen? Daarin is zijn antwoord op de vraag of het wel goed komt: één: natuurlijk niet, twee: maar hopelijk wel. Wijsgerig kom je ook niet verder dan dat. Het postulaat van het Praktische Vernunft waarin je ook het bijbels getuigenis kunt plaatsen. Ik val Niek, mijn catechiseermeester uit Westzaan, nooit af. Alleen mijn insteek is net even anders. Dat zit in het Platoonse waar we het eerder over hadden. Ik heb aan Wessel (ten Boom, BV)  ooit geschreven dat ik als jongetje van een jaar of zeven, liggend in het gras in Oosterbeek en kijkend naar de wolkenlucht, de Platoonse ideeënleer voor mijzelf heb bedacht. Ik ben vanaf mijn kindsjaren een Platonist geloof ik. Dus werk ik minder met het postulaat van het Praktische Vernunft maar met het oorspronkelijke weten van de idee. Net als Badiou ga ik ervan uit dat we de uiteindelijke waarheid over onze wereld kennen. Er is een eeuwig gezichtspunt over de waarheid dat ons niet onthouden is zodat we niet overgelaten zijn aan de wirwar van de verzamelingen. Dat is God kennen, zegt Johannes 17. De kennis van Jezus Christus. In Christus is ons een kennis gegeven, maar dat is niet de kennis dat het goedkomt. Maar het is wel de kennis dat we niet met de sterfelijkheid van onszelf en van onze planeet bezig zouden zijn als we niet heimelijk, van de opstanding der doden weten. En dat we niet zouden zoeken om nog enig pad in de chaos te vinden als we niet ergens wisten dat scheppen, creëren, ook ergens een paradijselijke orde impliceert. En dat we ook al die seksuele vragen en de vragen over huwelijksmoraal die Calvijn in zijn consistoire zag langskomen niet zouden kunnen beantwoorden als we niet wisten van de engelen in de hemel die niet trouwen en getrouwd worden maar die voor Gods aangezicht als het ware aan hun identiteit voorbij leven. Dus ik kijk minder vanuit de aarde om te zeggen `komt het nog wel goed? `en ik ben meer geneigd om vanuit het gezichtspunt van de eeuwigheid te zeggen, onder het gezichtspunt van de spes futurae vitae kan ik alleen maar in het leven staan. En daar is mij wat over verteld, hele vreemde verhalen…

About the author

R.H. Reeling Brouwer

Plaats een reactie